Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2449'
Zoowel een goed humeur als
een bekoorlijk teint
verhoogen de charme van
iedere vrouw.
Uit de fijnste grondstoffen ver
vaardigd, bezit Palmitine Zeep"
de eigenschappen die onontbeerlijk
zijn voor de verzorging der huid.
Vooral wanneer het water hard"
is, zooals in onze steden dikwijls
voorkomt, is een toiletzeep van
hooge kwaliteit als de Palmi'ine
een vereischte.
7» GEBn.DOBBELMAtlM NIJMEGEN
PlANOH ANDELvAN 1840
???iiiniM
HOFLEVERANCIER
Levert oi?er hoi gtefieGÊe [and franco
Zendt U gaarne hare. diy:VoorwQQró.on
voo^üanschaf f ing of JnruiC
NADERE INLICHTINGEN BIJ
CC VAHnÖF-^ LHOUTSTR-9 CHOORSTR.32
.r.DERL/lSt.^ DENHAAG UTRECHT
SPECIAAL ZAAK
IN
KRIMPVRIJE GEZONDHEIDS
ONDERGOEDEREN
KOUSEN en SOKKEN
Cliché's
Van Leer
AMSTERDAM
BIJKOMSTIGHEDEN
CXXVI
Het lijkt, dat de trein onmiddellijk na de
douanen zijn vaart heeft verminderd; het ge
dender bij de koppelingen is minder oorverdoovend
fel; en we schommelen gezapiger, als in een reus
achtige wieg, omdat het geen zin heeft in een
klein landje, dat je toch in een paar uur dóór bent,
het pretentieuse tempo van een europeesche
expres vol te houden. Of is dit alles maar ver
beelding, en is er niets in onze manier van rijden
veranderd? In elk geval zijn we aan het eerste
station al een paar minuten te laat, terwijl we
in Duitschland met bijna benauwende p
ncktlichkeit, bij het verspringen van den wijzer, op de
seconde af, onder de overkapping gleden
En wat zonder eenige inbeelding óók veranderd is,
dat is de atmosfeer,die weeke, grijze, vochtige nevel
over het land, die teere vaagheid, die de contouren
slechts raden laat; dat, als in een droom, zoo
vreemd en toch zuiver, staan van alle dingen
Ik zie, van weken terug, een beeld in mijn her
innering; een avond, toen we door Frankrijk
spoorden, opende ik mijn oogen en mijn netvlies
ving het silhouet van een vrouw, die op een
glooiende wei rondging en het zaad uitwierp met
breed gebaar; in het late, klaar-gewasschen licht
stond ze zoo fel tegen den hemel, dat ik op dat
oogenblik zelf wist, dat ik dit visioen vasthouden
zou, als een van de onvervreemdbaarste schatten
van onze reis.... Ik denk aan onzen rit tusschen
de besneeuwde Alpen door, met de watervallen
neertuimelende aan alle kanten; aan onzen laatsten
blik op Praag, het Hradschin, dat hoog over de
stad heerschte; en een orgelconcert in den
Stephansdom; maar tegelijk heb ik al geglimlacht,
omdat ik, na al die grootschheid, zoo zielsdankbaar
weer bezit neem van deze magere dennestammetjes
en vóórdat ik het zelf weet, heeft mijn onder
bewuste het gedicht gevonden, dat bij mijn
stemming past:
,Wat zijt gij klein Holland
Met uw simpele wilgeboomen,
Met al uw kleine kabblende plassen,
En die paar platte gemakkelijke stroomen,
En uw bloemen en tamme gewassen
Maar groot toch is uw hemel Holland
Met zijne matelooze klaarten,
Met al zijn oneindige kleuren,
En die verandrende wolkengevaarten...."
Tegelijk schrijnt de zekerheid, dat deze zanger
van Hollands heerlijkheid, midden in de lente
van zijn land, midden in den zomer van zijn
talent, zoo vreemd en plotseling, zóó geheim
zinnig is weggegaan, dat we het eigenlijk niet
gelooven kunnen, en telkens denken: kan dat
ne kleine kruisje achter zijn naam nu toch
eigenlijk geen vergissing zijn, die nog herroepen
zal worden Is er wezenlijk op een zoo botte
wijze een einde gemaakt aan een persoonlijkheid,
die we nog nauwelijks hadden begrepen?
Neen, ik geloof niet, dat het leven vroeger zoo
onbetrouwbaar was, als tegenwoordig; vroeger
werden de menschen eerst oud en dan ziek en
gebrekkig, en pas na een langdurige waarschuwing
stierven ze. Maar tegenwoordig: terwijl men nog
zingt en lacht, valt men neer en alles is voorbij;
tegenwoordig moeten we, ook wanneer we een
jong mensch de hand drukken, er telkens bij
denken: misschien voor 't laatst, misschien voor
het laatst Of lijkt ons alles alleen veranderd,
doordat we zelf ouder zijn geworden; doordat
de dood ons een werkelijkheid is geworden en
niet meer het vreemd en boeiend geheim van
onze kinderjaren, dat we niet vreesden, omdat
ons bloed er nog geen verwantschap mee voelde.
Slechts wie heel jong is, kan dood en leven aan
vaarden zonder angst; in een zaal vol menschen
zag ik alleen een zorgelooze zestienjarige vroolijk
het hoofd heffen, toen ik sprak over de angst voor
den dood bij Tolstoï: wij ouderen herkenden
allen denzelfden huiver, wij, die iets van verkilde
grijzen" in ons hart dragen Is dan misschien
Scheltema gelukkig, omdat hij van de vrees voor
den dood werd verlost en gaan mocht,
middenuit zijn werk en midden-uit zijn plannen?
Deze dichter is algemeen gelezen, algemeen ge
waardeerd als weinigen; maar ik geloof, dat hij
voorloopig nog niet geheel is begrepen. Wie hem
een argeloos zanger" noemen, een kinderlijk
gemoed" vergissen zich en miskennen de eigen
aardige gecompliceerdheid van zijn wezen. Niet
slechts in zijn dikke, en hier en daar ontegen
zeggelijk belangrijke, boek over de grondslagen
tot een nieuwe poëzie" toonde hij zich een fel
theoreticus, ook in zijn eerste verzenbundels,
(die z. g. spontane, simpele liedjes), was de intellec
tualist en de betooger aan het woord; hier werd
zijn theorie" over het gedicht, waarnaar de
koeienjongen (moest) luisteren" in practijk ge
bracht; deze spontane" eenvoud was bedacht
en gewild, zooals een zuivere vers-gevoelige als
Karel van de Woestijne dan ook onmiddellijk
doorgrondde....
Maar behalve een overtuigd S. D. A. P.'er, be
halve een felle anti-tachtiger was Scheltema ook
een echt dichter, en een zuiver, eenigszins onzeker
en schuchter mensch. Nadat hij al zijn meeningen
luid had uitgeroepen en zich verschrikkelijk warm
had gemaakt over dingen, die niet zijn diepste
wezen raakten, bemerkte hij, dat het om hem
stil was geworden, (velen hebben hem de brutaliteit
van zijn jeugd nooit vergeven), en toen werd het
langzamerhand in hem ook heel stil en echt;
hij begon zijn meeningen en zijn theorieën minder
belangrijk te vinden; hij vergat zijn publiek; hij
zat alleen met zijn hart en bad:
Meiregen maak dat ik wijzer word wijzer word,
Dat 'k als een boom in den hemel groei en
Boven des levens getij."
Hij zag het dagelijksche bestaan, met zijn
kunstrichtingen en opvattingen, die hem eens
zoo hadden geboeid, wijken voor een dieper
inzicht:
Wat wordt mijn moede hart nu klein,
Wat wordt het leven groot!
En daar waar zooveel dooden zijn
Ach hoe gering de dood !"
Maar ook telkens overviel hem weer de on
zekerheid, een moeheid, een weifelende vraag:
,,lk heb het dra geleden
God?en begreep het niet."
Zóó, groeiend in echtheid en zuiverheid, met
een steeds klaarder stem, die alle geforceerdheid
had verloren, was hij aan het werk, toen de dood
hem verslond, juist in de verliefde Mei", toen
de aarde geurde als een bruidsbouquet" en alle
appels zich te berste" bloeiden.
Het is soms moeilijk de wegen van het leven
te aanvaarden, vooral als ze onverwachts voeren
tot den afgrond van den dood.
ANNIE SALOMONS
PATRAM