De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 24 mei pagina 9

24 mei 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2449 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND EGYPTISCH OCCULTISME? Door de ontstellend smakelooze en de weten schap der archaeologie ontsierende reklame voor de opgravingen in het Dal der Koningen, waartoe ook in ons land bladen die op het gebied van ernstige voorlichting een naam te verliezen hebben zich hebben geleend, is meer dan ooit te voren de aandacht gevestigd op de belangrijke beschaving van het oude Egypte. Zien wij af van de weinig stichtelijke omstandigheden die het hebben bewerkt, dan ie dit een verschijnsel waarover men zich te meer verheugen kan omdat juist ook in den laatsten tijd een aantal voor treffelijke boeken zijn verschenen, zoowel met fraaie reprodukties van kunstwerken als met betrouwbare vertalingen van het belangrijkste der Egyptische godsdienstige en overige letter kunde, die ook buiten de kringen der Egyptologen en historici aan deze voortbrengselen de bekend heid kunnen verschaffen die zij verdienen. Tot deze uitnemende werken behoort het geschrift 1), dat in een Hollandsche vertaling hier wordt aangekondigd, niet. Het richt zich niet tot degenen die hun persoonlijke beschaving verrijken willen door kennis te nemen van die der Egyptenaren, maar zal voornamelijk worden genoten door de waarschijnlijk breeder groep van hen, in wie de onvrede van het gemoed onder meer de behoefte gewekt heeft in het verre verleden de diepzinnigheid van een eerbiedwaar dige wetenschap te zoeken en te vereeren. Een dankbaar: onderwerp voor zulke terugblikkende bespiegelingen leveren reeds meer dan een halve eeuw de pyramlden van Egypte, in het bizonder de grootste, die van koning Choefoe. Vele malen heeft deze het lot moeten ondergaan niet meer te worden aangezien voor het graf dat zij is, maar als een gedenkteeken waarin een alwijze bouw meester zijn sedert niet meer geëvenaarde kennis van het heelal op verborgen wijze heeft geopen baard. Van deze wonderbaarlijke kundigheden geeft abbéMoreux, een sterrenkundige, opnieuw verbluffende staaltjes; uit den ruimen voorraad mogen enkele voorbeelden worden aangehaald. Bekend is de moeilijkheid om volkomen juist het Noorden te bepalen, waardoor men er nooit in geslaagd is eenig bouwwerk zoo goed te oriënteeren als men dit wenschte; de pyramide van Cheops echter is met haar zijvlakken bijna nauwkeurig naar de vier windstreken gericht; de fout be draagt slechts 4'35", gering vergeleken met dien van niet minder dan 18 boogminuten die de beroemde sterrenkundige Tycho Brahéindertijd bij den aanleg van zijn observatorium maakte. De kennis waarvan dit feit getuigt, is te merk waardiger omdat zij zich alleen bij dit bouwwerk heeft geuit. De methoden ter bepaling van den hemelpool moeten kort daarna verloren zijn ge raakt, want de oriëntatie van de latere Pyramiden is zeer slecht", (bl. 20) Onze bewondering begint gewekt te worden, al stellen wij met eenige teleur stelling vast dat, anders dan de titel verzekert, de pharao's juist niet in het bezit der geheimzinnige wetenschap blijken te zijn geweest. Als den meridiaan van waar aftellend men de geografische lengte kan meten pleegt men dien van Parijs te nemen, behalve in het steeds afgunstige Engeland" waar men dien van Greenwich verkiest; thans bemerken wij, helaas te laat, dat in werkelijkheid de meridiaan van de groote Pyramide de ideale is." Immers men vindt als men nauwkeurig de oppervlakte der bewoonbare aarde berekent, dat deze fameuze meridiaan die oppervlakte in twee precies gelijke deelen verdeelt." (bl. 21) En schuchter waagt de schrijver de vraag: Zouden dus de bouw meesters van de Groote Pyramide de aarde doorkruist en geografische kaarten gemaakt hebben van den aardbol?" Het komt mij voor dat hij hier, door steeds van de bouwmeesters als van Egyptenaren te spreken, aan het inzicht en de doortastendheid van deze geniale lieden te weinig recht laat weervaren; immers indien zij geboortig waren uit het smalle Nijldal, dat voor de plaatsing van hun titanisch steenen symbool weinig speling liet tusschen Oost en West, zou de verdienste van de doeltreffende keuze van den nulmeridiaan gering zijn geweest; aanmerkelijk geringer b.v. dan die van Romulus dien Cicero zoo geprezen heeft om het doorzicht waarmee hij het punt had uitgezocht dat de wereld zou beheerschen. Wij zijn verplicht en dus bereid! aan te nemen dat deze geleerden, Amerikanen misschien, na de geheele aarde te hebben doorkruist, en het bewoonbare deel daarvan te hebben ompaald, Egypte hebben uit gekozen voor de vastlegging van hun zorgvuldig geheim gehouden en daardoor te meer eerbied waardige wijsheid. Het verbaast ons weinig meer dat deze cosmopolitische cosmografen vertrouwd zijn geweest met het getal pi; ook die kennis hebben zij geestig in hun bouwwerk verstopt. Tellen we namelijk bij elkaar de vier getallen die de lengten der zijden van het grondvlak van de Pyramide aan geven, en waarvan oorspronkelijk elk 232.805 M. was, dan vinden we voor den omtrek 931.22 M. Deelen we nu dezen omtrek door tweemaal de hoogte van de Pyramide, die bij den bouw 148,208 M. was, dan vinden we de waarden van pi: nqi oo 2 x 148 208 = 3-1416"- (bl- 26) Het is jammer dat de schrijver zich vergenoegen moest met de indertijd door Piazzi Smith opgegeven maten en dus slechts met millimeters kon rekenen bij dit verweerde gevaarte; ware het hem vergund met honderdsten daarvan te werken, dan zou ongetwijfeld het getal pi nog -dichter blijken te zijn benaderd. Zoo nauwkeurig kon hij wel zijn bij zijn be schrijving van de door de bouwmeesters gebruikte maten duim" en el"; deze zijn gelijk aan onder scheidenlijk 25,4264 m.M. en, aangezien de heilige el 25 pyramiden-duimen bevat, 0.635660 M. Vermenigvuldigen we nu deze el met 10 millioen, dan vinden we 6.356.600 M.: dat is precies de waarde die onze tegenwoordige wetenschap toe kent aan de lengte van de halve aardas". (bl. 32) Precies", dat is te zeggen, de afwijking is niet grooter dan die van de berekeningen der tegen woordige geleerden onderling. Acht de schrijver het mogelijk dat de latere wetenschap de uit komsten der oud-egyptische zal verbeteren? En waarom kondigt hij niet af dat de afstand van de zon tot de aarde 148.208.000 K.M. moet bedragen, het getal dat men verkrijgt door de hoogte der Groote Pyramide met een milliard te vermenig vuldigen? (bl. 42) Deze aarzelende houding is niet geheel in over eenstemming met de verklaring die hij aanneemt voor de ongeloofelijke kennis van die oude bouw meesters. Ten onrechte, meent hij, leeraart de Wetenschap dat de mensch zich uit den staat van wildheid heeft opgewerkt tot hoogere beschaving; integendeel, God heeft hem geschapen in een toestand van volmaaktheid, dus van vergevorderde beschaving". Het veiligst is het, met Piazzi Smith, aan te nemen dat de kennis door Open baring toevertrouwd aan den geest van den eersten mensch", door tusschenkomst van de Egyptische priesters is overgeleverd en eindelijk in steen vastgelegd door de Pyramide-bouwers. (bl. 51) Wie weigert te gelooven dat de God van Israël hen heeft geïnspireerd, ziet zich gesteld voor een onoplosbaar probleem, (bl. 110) Vergt de lezer nu te veel mannenmoed van den abb wanneer hij verwacht dat deze de resultaten der door God geïnspireerde kennis afkondigt als zoo zeker dat verder navorschen door de weten schap geheel overbodig is? Niet alleen de bouwmeesters der Groote Pyra mide, intusschen, maar ook de mannen wier geschriften in het Oude Testament verzameld zijn toonen zich van de moderne inzichten in den aard van het heelal volkomen op de hoogte, mits men slechts de moeilijke kunst verstaat hun vaak verstoken toespelingen en verhullende inkleedingen te doorzien; zij laten dikwijls conclusies door schemeren, die onze moderne astronomen niet zouden verwerpen." Hun beschouwingswijze heet geocentrisch te zijn, maar lees eens b.v. Jesaja XL. 15: Zie, volkeren zijn als een druppel aan een emmer; als een vlokje aan eene weegschaal zijn zij in tel. Nu vraag ik (abbéMoreux) u, zou men nog duidelijker kunnen zeggen, dat de aarde slechts een uiterst nietig deel van het Heelal is", (bl. 147) Bij de beschrijving van Salomo's tempel wordt onder meer gewag gemaakt van een bekken, hier een zee genoemd, gegoten werk, tien el groot van den eenen rand tot den anderen, geheel rond, vijf el hoog en een snoer van dertig el omspande haar geheel" (l Kon. VII : 23). Alleen Droogstoppel zal aan deze woorden aanstoot nemen en opmerken dat daaruit onbekendheid blijkt met het getal pi; de heer Moreux echter is van meening dat geïnspireerde wijsheid nauw keurig moet overeenkomen met wiskundige waarheid, en acht zich verplicht deze overeen stemming aan te toonen. Alles klopt, meent hij, wanneer wij aannemen dat de dertig ellen be trekking hebben op den inwendigen omtrek, zoodat wij dus van de uitwendige middellijn de dubbele breedte van den rand, wiens dikte aan gegeven is als een palm, mogen aftrekken; deze dikte moeten wij dan op 5,5 pyramide-duim stellen, de breedte die een hand van een flink gebouwd man ongeveer heeft." (bl. 108) De heer Moreux heeft hier echter niet die mate van nauw keurigheid betracht die hij bij zijn Hebreeuwsche auteurs aanwezig onderstelt; wie zich de moeite van het narekenen getroost, zal bevinden dat wij in zijn stelsel voor de dikte van den rand, en dus de bandbreedte van een flink gebouwd man" bijna anderhalve decimeter(0.143.... M.) moeten nemen; wij hebben dus te aanvaarden dat n generatie na den slingerwerper David de ge middelde Israëliet den lichaamsbouw van diens geduchten tegenstander een f link eind naderde. Het is volkomen nutteloos tegenover deze fantasieën de feiten en inzichten van onze his torische kennis te stellen; het is voldoende den aard der bij de totstandkoming daarvan gevolgde methode in het licht te stellen; wie deze wil toetsen, neme daarvoor, als hij er den tijd en lust voor beschikbaar heeft, de volgende proef. Men late een van zijn jongste kinderen met behulp van zijn blokken een zoo omvangrijk mogelijk bouwsel opzetten; men onderzoeke dan welke maten daaraan zijn vast te stellen; men ga er toe over de verkregen getallen, waarin al dan niet een kleine correctie wordt aangebracht, na ze door 2 of 3 of 7 te hebben gedeeld, met de vereischte millioenen te vermenigvuldigen, en men zal versteld staan?tenminste als ge daarvoor aangelegd zijt over de uitkomst, die immers zeer vaak eenig astronomisch getal zal blijken te benaderen. Ge meent misschien dat ge de pyramidegeloovigen en hun soortgenooten in verlegenheid zoudt brengen, als ge hen om de verklaring van dit verschijnsel vroegt? Dat komt, lezer, doordat ge blind zijt voor sommige waarheden die even diep zinnig als eenvoudig zijn. Het kind immers, niet aangetast door de beschaving, staat nog dicht bij de natuur en haar geheimen; het draagt nog in zich de benijdenswaardige herinnering aan de volmaakte kennis die de oorspronkelijke mensch in het verre en gelukzalig verleden heeft gesmaakt; het is dus in staat nog iets van de diepste inzichten te openbaren. Met het aantal lieden, bereid om ook deze verklaring te aanvaarden, menigeen zal haar, doordat ze aan een gemoedsbehoefte voldoet, voor echt wetenschappelijk houden, zou men, geloof ik, ook in ons land een dorp van matigen omvang kunnen bevolken. Utrecht. H. BOLKESTEIN 1). AbbéMoreux, directeur van het obser vatorium van Bourges, De geheimzinnige weten schap der Pharao's (Uit het Fransch vertaald door Dr. T. J. Boks, Wageningen, Gebr. Zomer en Keuning, zonder jaartal). BOEKAANKONDIGING Advies van den Ondernemersraad voor Ned.Oost-Indiëaan den Minister van Koloniën betreffende het Eerste Verslag van de Commissie tot herziening van het Belasting stelsel in Nederlandsch-Indië. Helder C. de Boer Jr. 1924. Bij schrijven van 17 October 1923 richtte de Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indiëzich tot den Minister van Koloniën met het verzoek een exemplaar te mogen ontvangen van het Eerste Verslag van de Commissie tot herziening van het belastingstelsel in Nederlandsch-Indië", teneinde de daarin vervatte voorstellen in studie te nemen en eventueel zijne opmerkingen onder de aandacht van dien bewindsman te brengen. De Raad wees er daarbij op, dat zijne organisatie het overgroote deel der in Indiëwerkzame rechtspersonen omvat en dat zijn Bestuur voor het meerendeel bestaat uit personen, die beschikken over een jarenlange ervaring van het Indische bedrijfsleven en tevens uit enkelen, die van het belastingwezen in het algemeen en in 't bijzonder van het Indische, een grondige studie maakten. Om die redenen meende hij gerangschikt te mogen worden onder de des kundigen hier te lande, wier oordeel de Minister blijkens Zijne mededeelingen in de zitting van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 15 Maart 1923, omtrent de Indische voorstellen wenschte in te winnen. Naar aanleiding van dit schrijven deed de Minister den Raad op 10 November j.l. een exemplaar van het Verslag toekomen, onder mededeeling, dat Zijne Excellentie het ten zeerste op prijs zou stellen het gevoelen van den Raad nopens de in dat Verslag vervatte voorstellen te mogen vernemen. Het door den Ondernemersraad uit gebrachte advies bevat niet slechts eene critische beschouwing omtrent die voorstellen, doch geeft tevens een schema van de wijze, waarop naar de meening van den Ondernemersraad een vennoot schapsbelasting in Nederlandsch-Indiëkan worden geregeld, zoodanig, dat eenerzijds de belangen van den fiscus behoorlijk worden gediend, anderzijds die der aldaar werkende ondernemingen niet te veel in het gedrang komen. Ziedaar, blijkens het voorwoord, de wordings geschiedenis van dit betoog, waarin de voordeelen van een uitkeerings- boven een winstbelasting in het licht worden gesteld. Voor beknopte samen vatting leent dit betoog zich bezwaarlijk. Het bevat ,,opbouwende"-kritiek, niet slechts in zijnbeschou wingen, maar ook in de bijlagen, waarin o.a. een ontwerp-uitdeelingsbelasting met toelichting wordt gegeven. Een studie, die de aandacht van bij die aangelegenheid betrokkenen ten volle verdient. H. S. Nodorl. Munt Hollmndm bomt o 1O ooat»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl