De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 31 mei pagina 3

31 mei 1924 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2450 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PRESIDENT COOLIDGE EN DE IMMIGRANTENWET Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek Coolidge-Pilatus: Ik wasch mijn handen in onschuld!" WILLEM III EN BENTINCK *) Een boek over Willem III is altijd zeker van onze belangstelling. Vooral wanneer het nieuwe gegevens brengt, waarvan wij wel sedert lang het bestaan, maar niet den juisten inhoud en daardoor ook niet de volle beteekenis kenden. De des kundige lezer zal weten, dat het hier gaat om de papieren van Bentinck, die zich bevinden in het kasteel van den hertog van Portland, Bentincks rechtstreekschen nakomeling, in Welbeck Abbey. Reeds meer dan eens zijn pogingen gedaan om tot die verzameling door te dringen, maar eigenlijk nooit met volledig succes. De opvolgende her togen van Portland waren, om niet geheel begrij pelijke redenen, vrij geheimzinnig met de papieren van den eersten graaf, die toch niet anders dan eervol konden zijn voor hun voorzaat. Een en ander was er wel bekend geworden. De Engelsche geschiedschrijver Mackintosh, bekend geworden door zijn onvoltooid gebleven History of the revolution in England in 1688, heeft de brieven gezien en zelfs gelegenheid gevonden een aantal ervan te kopieeren; zijn kopie berust jaren in het Britsch Museum, maar werd daar zoo weinig opgemerkt, dat zij ook mijn aandacht ontging, toen ik daar in )892 mijn onderzoekingen ten bate der Nederlandsche geschiedenis deed. Intusschen had reeds Macaulay een en ander uit de papieren van Bentinck medegedeeld; maar het is vrij zeker, dat hij niet de origineelen voor zich had, maar alleen de kopieën van Mackintosh kende. Na Macaulay werd althans een overzicht van de Bentinck-papieren verkregen door de beschrijving, die de Historical Commission daarvan heeft gegeven in haar catalogus: Themanuscripts of His Grace the Duke of Portland, preserved at Welbeck Abbey. Maar natuurlijk kan zulk een inventaris een uitgave der brieven zelf niet vervangen. Nu heeft de schrijfster van het hieronder genoemde boek klaarblijkelijk de Welbeck-papieren mogen inzien; zij vermeldt deze reeds in haar titel en verwijst bovendien aan den voet der bladzijde eenige malen ernaar. In zooverre is haar boek van belang, dat het veel onbekends en ook wel belangrijks geeft. Toch kunnen wij het niet ten volle waardeeren. Want dit boek is eigenlijk tweeërlei, een boek over Willem III en Bentinck en een publicatie van hun voornaamste brieven, en dus eigenlijk geen van twee op geheel bevredigende wijze. Tegenwoordig wordt gelukkig een scherp onderscheid gemaakt tusschen een *) MARION E. OREW, Willem Bentinck and William III (Prince of Orange). The life of Bentinck earl of Portland from the Welbeck correspondence. London, John Murray, Albemarie street, W 1924. geschiedwerk en een bronnenpublicatie; men kan het eene of het andere tot stand brengen, maar niet beide tegelijk. Wil men dat en doet men dat, dan komt er een boek tot stand als dat van Marion Orew, dat toch eigenlijk weiiig bevredigt. Want het boek is doorzult met brieven en fragmenten van brieven van Willem III en van Bentinck, die den tekst hinderlijk verbreken. Daarbij komt dan nog, dat die brieven niet worden gegeven in het origineele Fransen, maar in Engelsche vertaling. En ten overvloede ontbreekt een inleiding, die ons over de gebruikte bronnen oriënteert, geheel. Het is altijd zeer moeilijk een boek over Willem III te schrijven. Want de geschiedenis van Willem III is de Europeesche historie van 1672?1702 met al zijn ingewikkelde verhoudingen en zware problemen. En bovendien werkt men aan een stof, die door twee van de grootste geschied schrijvers der negentiende eeuw, Ranke en Macaulay op hun eigen en voortreffelijke wijze is behandeld. Het is zwaar werken onder de schaduw van twee zoo groote mannen; men kan het Marion Grew nauwelijks euvel duiden, dat zij Ranke en Ma caulay niet kan doen vergeten. Te minder, omdat haar werkplan een geheel ander was; zij wilde een boek geven over Willem III en Bentinck. Of liever, zij wilde een boek geven over Bentinck, dat als van zelf ook min of meer een boek is geworden over Willem III. De fout zit zoowel in de conceptie als in de uitvoering: een bevre digend boek was op deze wijze nauwelijks tot stand te brengen. Niettemin hebben wij het boek van Marion Grew met groote belangstelling gelezen. Want het gaat hier ten slotte om zeer groote mannen en zeer groote dingen. Het is altijd belangwekkend het wereldgebeuren op belangrijke momenten als het ware van stap tot stap te volgen. Maar dat niet alleen: nieuwe gegevens worden ons hier geboden, die het groote verband wel niet in onze voorstelling veranderen, maar die toch gegevens van eenige beteekenis bijbrengen tot onze kennis van de gebeurtenissen en de ver houdingen. De kennis van de intieme corres pondentie van Willem III en Bentinck moge dan geen nieuw licht werpen op hun wederzijdsche verhouding, onze kennis van de bijzonderheden wordt er in hooge mate door gebaat. Dat geldt voornamelijk, zie ik goed, van de meest tragische periode in de verhouding van deze twee oude vrienden, hun verwijdering in de laatste jaren van het leven van Willem III. De vriendschap van Willem III en Bentinck dagteekent van de jaren, toen beide nog jongelingen waren met groote idealen voor de toekomst, maar nauwelijks een stevigen grondslag in hun leven. In den opgang van hun leven sloten zij, die ongeveer even oud waren, een vriendschap, zooals men die op dien leeftijd sluit, hecht en sterk, voor de eeuwigheid. Vriendschap is niet het gewone deel van vorsten, die veelal eenzaam staan in het leven; daarom staan zij ook zoo dik wijls naast het leven. Willem III heeft de vriend schap van den trouwsten man genoten, gelijk hij de liefde heeft bezeten van de reinste vrouw. Dertig jaren lang is Bentinck de trouwe vriend geweest van den prins van Oranje, eerst als stadhouder der Republiek, later als koning van Engeland. Bentinck was geen man van uitblin kende gaven; de !andadel,waaruit hij was gesproten, is gewoonlijk niet rijk aan genieën. Maar uit deze klasse komen wel voort de mannen, die in het leven bruikbaar zijn en in staat tot allerlei nuttigen arbeid. Bentinck was een man van een goed en gezond verstand, van een op den duur zeer rijp en bezonken oordeel, van een fijne en uitgebreide menschenkennis. Daarbij had hij een grenzelooze toewijding aan zijn vorst en diens zaak; hij ontwikkelde een werkzaamheid, die onvermoeid was in de diensten, waartoe hij werd geroepen. En bovenal, hij was in volstrekten zin eerlijk en betrouwbaar, eigenschappen, die in die dagen van wankele karakters en leugenachtige geesten van de allergrootste waarde waren. De gesloten Willem III ompantserde zich met een ondoordringbaren muur in het onbetrouwbare en zelfs verraderlijke Engeland. Hoe kon hij mannen vertrouwen, die misschien weer onderhandelden met den verdreven koning en zelfs aan moordkomplotten deelnamen tegen hun souverein? In zulke omstandigheden was een absoluut ver trouwd vriend als Bentinck voor den koning goud waard. Kon het anders, dat vooral in Engeland de nieuwe lord Portland grooten invloed verkreeg en soms feitelijk alleen met den koning vooral de buitenlandsche politiek bestuurde? Het was waarlijk geen toeval, dat de eerste Engelsche gezant, die na den vrede van Rijswijk naar Parijs ging, juist lord Portland was. Maar was het een wonder, dat men in het zelfbewuste en zelfgenoegzame Engeland zulke dingen on gaarne zag en dat men den favoriet, zooals men hem noemde, door felle aanvallen het leven verbitterde? De Engelschen hebben ten slotte succes gehad, maar eigenlijk door Bentinck zelf. Vriendschap is niet alleen vasthoudend, maar ook zelfgenoeg zaam en zelfs zelfzuchtig. Bentinck, die dertig:. jaren het vertrouwen van Willem III had genoten-. en dat nog steeds genoot, gevoelde zich gekrenkt en zelfs beleedigd, toen de koning omstreeks 1696 zijn gunst ging schenken aan den jongenKeppel, weldra lord Albemarie. Er is geen sprake van, dat Albemarle ooit tot den koning in deenge vriendschapsverhouding heeft gestaan als Bentinck. Bentinck, die zelf een gelukkig familievader van een groot gezin was, heeft blijkbaar niet voldoende de behoefte van den snel verouderenden, vereenzaamden koning begrepen aan de frissche opgewektheid der jeugd. In 1695 was de koningin gestorven, aan wie Willem III zeer gehecht was; in zijn droevige, stille eenzaamheid vond hij afleiding, misschien wel troost ook bij Keppel. Zoo diep als 's konings vriendschap voor Bentinck ging die voor Keppel stellig niet. Maar Bentinck geloofde het en werd erdoor ontstemd. In 1697 bood hij den koning zijn ontslag uit al zijn ambten aan. Het werd niet aanvaard, al trof het Willem 111 diep. Maar Keppel bleef aan het hof en Bentincks ergernis nam toe. Daarom nam hij in 1699 nogmaals zijn ontslag, dat thans met bitterheid in het hart door den koning werd aanvaard. Uit de thans door Marion Grew gepubliceerde brieven blijkt duidelijk, welk een waarlijk afschuwelijk misverstand tusschen de oude vrienden heerschte, men kan gerust zeggen, door Bentincks schuld. Want Bentinck was ten slotte te eng van geest om zelfs een zoo onschuldig mededinger als Albemarie bij den koning te dulden. Zwaar heeft hij onder de scheiding geleden. Maar niet minder pijnlijk was Willem III getroffen; wat hij in Bentinck verloor, heeft hij nimmer teruggewonnen. Toen de koning in Maart 1702 lag te sterven, is Bentinck op het allerlaatste oogenblik nog aan zijn sponde verschenen; de oude vrienden hebben elkander de hand gedrukt; toen was alles voorbij Er is in dit alles de geweldige tragiek van alle sterke karakters. Men kan niet zeggen, dat die tragiek in het boek van Marion Grew sterk naar voren komt. Maar dat die tragiek zich toch wel en duidelijk bij den lezer opdringt, is geen geringe verdienste van haar boek. H. BRUGMANS ftnc&txwnv DE BI J EN KORF" Ubgcsi&tccuit 45-'el ^ïwusefifia^&es. GEZELSCHAPPEN20-200 PERSONEN _ S^estaurant a la carte = gekende keuken!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl