Historisch Archief 1877-1940
H°. 2461
Zaterdag 7 Jnni
AM984
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. KERNKAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF
Prijs per jaargang 1 10.
bfl vooruitbetaling. Per No. f 0.25
Redactie en Administratie:
Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel
Dispositiekosten 20 cent
AUTOBUSSEN
Er worden soms uitvindingen gedaan, die niet tot haar recht
komen, omdat er nog geen behoefte aan bestond. Zij strekken eerst
tot algemeen nut, zoodra de tijd er rijp voor is.
Dit schijnt thans bij ons het geval te zijn met de autobussen,
die vrij plotseling overal in gebruik zijn geraakt.
Bekend waren zij reeds sinds geruimen tijd. In het buitenland,
met name in Engeland, dienden zij reeds lang als openbaar ver
voermiddel. Ook bij ons was dit in een«enkele plaats het geval.
Eerst sinds kort zijn de autobussen echter een gewone verschij
ning op den weg geworden en doen zij aan tram en spoor een vin
nige concurrentie aan.
Volgens Dr. J. B. A.Kipp aan wiens artikel over dit onderwerp
in Vragen des Tijds van Juni 1924 ik mijne gegevens ontleen
zijn er twee redenen, die het plotseling algemeen worden van de
autobus als openbaar vervoermiddel kunnen verklaren.
In de eerste plaats: de daling van den prijs van motorrijtuigen,
waardoor met betrekkelijk geringe bedrijfskosten een autobus
dienst kan worden ondernomen.
En vervolgens: de omstandigheid, dat in verschillende streken
van ons land onvoldoende was voorzien in de behoeften van het
verkeer, ook omdat het in de laatste jaren moeilijk viel de beschik
king te krijgen over de voor kostbaren tramaanleg noodige kapi
talen.
Zoo was dus het oogenblik voor de autobus gekomen. Het veel
vuldig gebruik ervan bewijst, dat het nieuwe verkeersmiddel in
een behoefte voorziet.
Voor de tram- en spoorwegen is de autobusdienst, die geen
eigen weg behoef t aan te leggen, een geduchte concurrent geworden.
Onder de vraagstukken, die de autobus heeft doen rijzen, behoort
al dadelijk dit: of een deel van het vervoer voor goed zal worden
ontnomen aan tram- en spoorwegen, en welke wijzigingen daar
door in de exploitatie van deze verkeersmiddelen zullen moeten
worden aangebracht.
Maar voor het publiek van onmiddellijk belang is het vraagstuk
van de veiligheid. De vele ongelukken, die met autobussen gebeu
ren, stellen dringend de vraag aan de orde: hoe kan de noodige
waarborg voor veiligheid bij dit nieuwe verkeersmiddel worden
verschaft?
Voor de autobusdiensten, die uitsluitend binnen de gemeente
loopen, beschikken de gemeentebesturen over een aantal middelen
om die veiligheid zooveel mogelijk te verzekeren.
. Anders staat het echter met de intercommunale diensten en
buiten de groote steden voorziet de autobus juist in het intercom
munaal verkeer. Alleen deze intercommunale autobussen worden
hier verder bedoeld.
Deze diensten vallen onder de wet van 23 April 1880 betreffende
,,de openbare middelen van vervoer met uitzondering der spoor
wegdiensten" en het daarbij behoorende Kon. Besluit van 31
Juli 1880.
Natuurlijk was bij deze wet en dit K. B. nog aan geen autobussen
gedacht; zij hielden alleen rekening met diligences en schuiten.
Zoo goed en zoo kwaad als het gaat, moet men zich van enkele
voorschriften ervan bedienen om het nieuwe vervoermiddel onder
eenige controle te houden.
Zoo bepaalt art. 4 van het bedoelde K. B.: de dienst mag
niet worden aangevangen alvorens de rij- of vaartuigen door of
vanwege het gemeentebestuur der plaats, waar het hoofdkantoor
der onderneming gevestigd is, met het oog op de veiligheid der
reizigers zijn goedgekeurd".
Dit biedt dus de gelegenheid om aan de degelijkheid der con
structie van de autobus de noodige tischen te stellen; maar alleen
vóór de opening van den dienst; krijgt het rijtuig ernstige gebre
ken in den loop van den dienst, dan kan het toch in gebruik blij
ven. Wel bepaalt art. 4 van het K. B. dat het vertrek of de voort
zetting van de reis verboden wordt, indien de onvoldoende toe
stand van het rijtuig gevaar oplevert voor de veiligheid der rei
zigers, maar die onvoldoende toestand" zal meestal pas blijken,
nadat er een ongeluk gebeurd is.
Het voorschrift, dat de keuring moet geschieden daar, waar het
hoofdkantoor van de onderneming gevestigd is, opent bovendien
de gelegenheid om dit hoofdkantoor te vestigen op een of ander
dcrp, waar men het met de keuring zoo nauw niet neemt.
Eindelijk dacht men in 1880 alleen aan eischen, die gesteld
moesten worden aan de geschiktheid van den wagen, en niet aan
eischen ten opzichte van de bekwaamheid van den bestuurder;
bij diligence of schuit kwam die er ook minder op aan.
Een nieuwe wettelijke regeling is dus dringend noodig geworden.
Zooals gewoonlijk, laat deze weer lang op zich wachten, en moeten
de gemeenten alvast trachten de zaak te regelen, zoolang het Rijk
in gebreke blijft.
Gemakkelijk is dit intusschen niet. Op de oprichting van de
autobusdiensten kunnen de gemeentebesturen geen invloed uitoe
fenen, daar volgens art. l der wet van 1880 geen voorafgaande
vergunning wordt vereischt tot het in werking brengen van een
openbaar middel tot vervoer van personen of goederen".
Ook moeten zij zich onthouden van het maken van
bepaaldeverordeningen omtrent autobussen, daar volgens art. 150
derGemeentewet de plaatselijke verordeningen niet mogen treden in
een onderwerp, dat door de wet geregeld is.
Langs een omweg kan het gemeentebestuur echter de autobus:
onder zijne controle krijgen. En wel omdat de autobusdiensten
meestal een vergunning noodig hebben om een staanplaats op*
den openbaren wegin te nemen. Hiervoor moet de ondernemer zich
wenden tot het gemeentebestuur; dit maakt dan van deze gele
genheid gebruik om aan de vergunning allerlei voorwaarden te
verbinden, die met de staanplaats weinig te rhaken hebben, maar
betrekking hebben op het geheele bedrijf en met name voor de
veiligheid der reizigers waken. Zoo kunnendanookbepaaldeeischen
van bekwaamheid en geschiktheid gesteld worden, waaraan de
bestuurder moet voldoen.
Door samenwerking van de gemeenten, die bij het autobusverkeer
belang hebben, heeft men in verschillende provinciën in af
wachting van de wet, die een definitieve regeling moet brengen
de koe reeds bij de hoorns gevat. In sommige bestaat een centrale
keurirg, in andere wcrdt op een groot aantal plaatsen de gelegen
heid tot keuring gegeven; de hotidzaak is echter, dat overal de
zelfde keuringseischen worden gesteld, en dat de keuring geschiedt
door deskundig technisch personeel. Omdat vele plattelandsge
meenten niet over zulk personeel beschikken en, bij ontstentenis
daarvan, te gemakkelijk zouden zijn in hun eischen, verdient
het de voorkeur, dezen keuringsdienst in bepaalde gemeenten
te concentreeren.
Ook in deze aangelegenheid hebben de gemeentelijke en provin
ciale besturen, toen de landsregeering te kort schoot in hare taak
om een verouderde wet bijtijds te wijzigen, een loffelijk voorbeeld
van selfhclp gegeven.
Maar de oplossing, die zij, door den nood gedwongen, voor het
vraagstuk hebben gevonden, is uit den aard der zaak gebrekkig
en kan slechts als voorloopige regeling dienst doen.
De onwil van enkele gemeenten om met de andere samen te
werken kan thans nog een spaak door het wiel steken.
Wanneer een autobusdienst zijn hoofdkantoor vestigt in een
plaats, waar men ? om welke redenen dan ook de hand licht
met de keuring, mist het publiek, dat van de autobussen gebruik
maakt, n der waarborgen van veiligheid.
Wanneer een autobus geen staanplaats op den openbaren weg
behoeft, maar deze op particulier terrein vindt, heeft een gemeente
bestuur, dat Viel strenge eischen zou willen stellen, geen vat op
den ondernemer.
Aan dit alles moet een einde komen. De veiligheid van het auto
busverkeer is een algemeen belang, dat door den wetgever moet
worden behartigd. Voor het nieuwe verkeersmiddel dient een
regeling te worden getroffen, die voor het gdieele Rijk geldt. Met
eenigen klem mag er op worden aangedrongen, dat deze regeling
niet lang meer uitblijvc.
KERNRAMP