De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 7 juni pagina 16

7 juni 1924 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2451 NIEUWE DUITSCHE BOEKEN JACOB WASSERMANN: Der Geist des Pilgers. (Rikola Verlag, Wien, 1923). RAINER MARIA RILKE: Duineser Elegien. (Insel Verlag, Leipzig, 1923). De hedendaagsche Duitsche schrijvers, die zich van de massa onderscheiden, hebben voor zoover zij niet in het expressionisme de oplossing van het stijlprobleem meenen te hebben gevonden bij al hun verschillen, gemeen dat zij nog steeds zoeken naar een stijl, die den chaos van het moderne leven tegelijk zou moeten omvatten en opheffen. Zij trachten aan de psychische en maat schappelijke conflicten van hun tijd den edelen vorm te geven, dien de verwarde menschheid op het oogenblik misschien meer van. noode heeft dan een dogmatische of speculatieve op heffing dezer tegenstellingen. Sommigen beschouwen alleen de beide groote dichters der oudere generatie, Hugo von Hofmannsthcll en Stefan Qeorge, als kunstenaars wier stijl aan het moderne leven een gaven vorm heeft gegeven. Anderen rekenen deze beiden nog tot de decadenten en stellen Rilke, Thomas Mann, Wassermann e. a. tegenover hen als vertegen woordigers der regeneratie. Vooral over de beteekenis van Wassermann en Rilke loopen de meeningen in Duitschland nog steeds zeer uiteen. Dat hun bewonderaars talrijk zijn, is in de oogen van zekere eclectici reeds een doodvonnis, terwijl anderen in die populariteit juist een waarborg zien. Die voor ingenomenheid heeft het oordeel vervalscht en het is merkwaardig dat beide schrijvers zichzelf beter hebben gekarakteriseerd dan de critiek het vermocht. Zoo heeft de jonge Rilke in zijn Selbstbildnis aus dem Jahre 1916", beter dan wie ook, zijn weifelende persoonlijkheid geteekend met deze woorden: Noch nie im Leiden oder im Oelingen zusammgefaszt zu dauerndem Durchdringen doch so, als ware mit zerstreuten Dingen von fern ein Ernstes, Wirkliches geplant." En Wassermann gaf in 1909 in zijn essay ,,Der Literat" een scherpe critiek op den hedendaagschen geestelijken leider in het algemeen, waar mede hij in de eerste plaats zich zelf moet hebben bedoeld. Rilke voelt al op jeugdigen leeftijd wat hem ontbreekt, Wassermann weet het reeds vroeg. In Rilke is echter een gestadige groei waar te nemen van zijn eerste verzen af, tot aan de?Sonette an Orpheus"!), waarmede hij eindelijk de gewenschte klaarheid van stijl bereikt, zonder iets van zijn bij uitstek moderne gevoeligheid in te boeten. Wassermann, bij wien het verstandelijke een veel grooter rol speelt dan bij den dichter, is er nog niet in geslaagd zulk een synthese te vinden. Zijn proza loopt veeleer in twee richtingen uiteen: die waarin het stylistische element over weegt en die waarin het ongebonden sentiment de overhand heeft. Hij heeft novelles en zelfs enkele romans geschreven,.meesterlijk van com positie en detaileering, maar in wezen volkomen on modern en vaak tengevolge van het al te bewuste streven naar stijltraditie, tot levenlooze conventie verstard. Maar ook veel hybridisch werk dat, afgezien van zijn virtuositeit, feitelijk weinig verschilt van de ietwat triviale Dostojewskinavolgingen, waaraan de tegenwoordige Duitsche litteratuur maar al te rijk is. Meer nog dan zijn onlangs besproken roman Ulrike Woytich"2) behoort de novellen-bundel Der Geist des Pilgers", tot het streng traditioneele genre. Deze verhalen zijn alweer zooals alles wat Wassermann schrijft buitengewoon knap behandeld. Men waardeert het ernstige streven naar bezonkenheid en distinctie, dat in zooveel ander werk van den schrijver vergeefs is te zoeken. Maar bij dit streven naar een edeler vorm, moest Wassermann opnieuw veel van zijn persoonlijkheid inboeten. De drie verhalen zijn betrekkelijk willekeurig gekozen, historische tafereelen uit verschillende tijdperken en verschillende landen. Locale kleur geven zij weinig te zien. De schrijver heeft er niet naar gestreefd een beeld van de werkelijkheid te geven. Hij is te werk gegaan volgens de prin cipes, die hij zelf, in een in 1904 geschreven essay, Die Kunst der Erzahlung", heeft ont wikkeld, waarin o. a. wordt gezegd: Nicht mit einem Wort brauchst du zu schildern. Das Bild der Landschaft und des Landes wird ganz von selbst in der Phantasie entstehen; je weniger du davon sprichst, ie starker wird die Phantasie der Hörer es erblicken. Es kommt gar nicht daratif an, dasz das Bild der Wirklichkeit entspricht; es handelt sich nur darum. dasz durch ihre seelische Bewegung ein Bild entsteht." Dit streven naar een zuiverder epick doet zich tegenwoordig in Duitschland steeds meer gelden, als reactie tegen de doodgeloopen be schrijvingskunst. Het blijft echter de vraag hoe ver het kan worden gevoerd, zonder tot ziellooze imitatie van oude verhaalkunst te verstarren. De Duitsche schrijvers hebben de kunst der ver telling, die in Frankrijk en Engeland nog steeds, zonder onderbreking, bij die van het verleden aansluit, misschien te lang verwaarloosd om thans plotseling daartoe te kunnen terugkeeren, zonder zich zelf geweld aan te doen. Dit is niet slechts een kwestie van routine, maar hangt vooral samen met de ontwikkeling der litteraire taal, die in Duitschland o.a. ten gevolge van den invloed der Russen en Scandinaviërs een gevaarlijke splitsing heeft ondergaan, eenerzijds naar het anarchisme en aan den anderen kant naar een banale vervlakking. Schrijvers als Wassermann, die, wat hun taal betreft, geen enkele concessie in anarchistische richting willen doen, staan voor de moeilijkheid dat zij zoo zij althans geen volkomen ver ouderden schrijftrant willen imiteeren slechts de beschikking hebben over een weinig soeple, kleurlooze taal. Men kan dan ook zeggen, dat deze verhalen onder zeer ongunstige condities zijn geschreven. De eerste vertelling, Das Gold von Caxamalca" is een fictieve kroniek, die omstreeks het midden der 16de eeuw heet te zijn geschreven door een monnik, die vroeger als ridder getuige was van de Spaansche gruwelen in het land der Inka's. De verhaaltoon is zuiver gehouden. Maar het relaas van de gevangenneming van Atahuallpa, den vorst der Inka's, die een kamer vol goud voor zijn vrijheid biedt en ten slotte toch nog door de Spanjaarden wordt verbrand, treft door de opzettelijke objectiviteit eigenlijk minder dan wat wij in beschrijvingen zonder litteraire pre tenties over den ondergang der oude Inka-cuituur kunnen lezen. Ook in de tweede novelle, Witberg", heeft de groote soberheid iets geforceerds. Het nuchtere feitenrelaas sluit niet voldoende aan bij het symbolische slot. Witberg is een jong bouwmeester, die door Tsaar Alexander I met den bouw van een kathe draal wordt belast. Hij ondervindt allerlei tegen werking bij de voorbereiding van den bouw en wordt, na den dood van den Tsaar, naar Siberi verbannen. Zijn ontwerp blijft onuilgevoerd. Verbittering vergalt zijn verder leven, totdat op een avond een oude pelgrim aan zijn deur komt kloppen. Deze geheimzinnige grijsaard vertelt aan Witberg, hoe hij den Tsaar er toe heeft gebracht afstand te doen van zijn wereldlijke macht en zijn doodsbericht te laten verspreiden. Als ihn nun die Menschen nicht mehr mit leiblicchen Augen wahrnehmen konnten, erschauten sie ihn mit geistigen. Er wurde gleichsam ihr schoner Traum, und in diesem schonen Traum wurde er nach und nach so rund, so leuchtend, fast wie ein Gestirn. Es geht den Menschen mit ihm genau so wie es unserm sehnsüchtigen Volk mit der Kathedrale geht, die du nicht gebaut hast. Sie ist ihnen zum wunderbaren Traum geworden, und das ist möglicherweise mehr und bedeutet höheres als wenn sie die berzeugendste Wirklichkeit vor sich hutten." Met enkele woorden wordt dan nog mede gedeeld, dat Witberg na langen strijd met zich zelf, kort voor zijn dood eindelijk den moed vindt om de maquette van de kathedraal te verbranden. In de laatste novelle is een straattooneeltje uit de Duitsche revolutie van 1918 geschetst. Het grauw staat op het punt een wagen te plunderen, die het koninklijke wapen draagt, maar deinst terug voor den leeuw, die door de nieuwe macht hebbers der Kosten wegen, die seine Ernahrung verursachte, auch in der Abneigung gegen derlei Spielzeug ihrer früheren Herren" ver kocht is en thans in het vorstelijk voertuig wordt getransporteerd. De plunderaars, die zich door geen wapengeweld laten afschrikken, wijken be schaamd terug, geïmponeerd door den natuur lijken trots van den koning der dieren. Dergelijke fijn ironische schetsjes toonen Wasser mann wel op zijn best. Het is of hij dan een oogenblik vergeet, dat hij voor alles een groot schrijver wil zijn. En die nonchalance geeft aan zijn proza een charme, die het te vaak mist. In zijn geheel lijkt mij deze bundel echter geen ge lukkige voortzetting op den weg, dien de schrijver met zijn Wendekreis" heeft ingeslagen, omdat wat hier aan gebondenheid van den vorm wordt gewonnen, niet opweegt tegen het verlies aan gevoeligheid. Vergeleken bij de Sonette an Orpheus". toonen de Duineser Elegien", die Rilke spoedig daarna in het licht gaf, everniin een vooruitgang. Vermoedelijk zijn deze verzen vroeger ontstaan dan de in 1022 geschreven sonnetten. Zij staan in elk geval veei dichterbij zijn jeugdverzen. \WI is het rhythme .strenger dan dat der Neue Gedichte", de laatste belangrijke bundel, die aan du SPAAR TIJD EN GELD Kook op S E N K l N G Gasfornuizen & -Comforen sonnetten vooraf ging, maar de geheele sfeer dezer elegieën is nauw verwant aan de mystiekreligieuse verzen, waarmede Rilke zich zooveel bewonderaars onder het groote publiek heeft verworven. In de ontwikkeling van den dichter lijkt deze bundel mij vooral van belang als een, althans gedeeltelijk geslaagde, synthese van uiterste gevoelsverfijning en strenge vormgeving. De nerveuze overgevoeligheid der jeugdverzen is hier, zoo mogelijk, nog verhoogd, doch veelal vindt zij haar tegenwicht in een klaarheid van stijl, die men in de vroegere bundels, met uit zondering van de Sonette an Orpheus", vergeefs zal zoeken. De beelden zijn nog vaak grillig en willekeurig; de strofen innerlijk zwak, ondanks haar schijnbaar klassieken bouw. Dit maakt het moeilijk deze elegieën boven de sonnetten te stellen. Er worden echter zulke zuivere en teedere gedachten, op zulk een fijn droomerige wijze in uitgesproken, dat men zich ondanks alle bedenkingen laat ontroeren. Het is moeilijk uit het tiental omvangrijke gedichten een fragment te kiezen om te citeeren. Men moet met deze verzen vertrouwd zijn geraakt om ze naar waarde te kunnen schatten. Een gedeelte uit de eerste elegie wil ik hier niettemin weergeven, om belangstelling voor deze wonder lijke bespiegelingen te wekken: Freilich ist es seltsam, die Erde nicht mehr zu bewohnen, kaum erlernte Gebrauche nicht mehr zu ben, Rosen, und andern eigens versprechenden Dingen nicht die Bedeutung menschlicher Zukunft zu geben: das, was man war in unendlich angstlichen Handen, nicht mehr zu sein, und selbst den eigenen Namen wegzulassen wie ein zerbrochenes Spielzeug. Seltsam die Wünsche nicht weiterzuwünschen. Seltsam, alles, was sich bezog, so lose im Raume flattern zu sehen. Und das Totsein ist miihsam und voller Nachholn, dasz man allmahlich ein wenig Ewigkeit spurt. " Bij verzen als deze is het rnisschien niet goed al te zeer op de zuiver dichterlijke kwaliteiten te letten. Beter is het te luisteren naar de droomerig zingende stem, die het verlangen der huidige menschheid naar teederheid en verlossing uit een hopeloos vergrofde samenleving op zulk een ontroerende wijze vertolkt. CHR. DE GRAAFF 1) Vgl. De Amsterdammer van 20 Oct. '23. 2) id. 23 Febr. '24. EHANG GEhEELE WOON INRICHTING DEN HAAG NGDRDEINDE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl