Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2451
NIEUWE DUITSCHE BOEKEN
JACOB WASSERMANN: Der Geist des Pilgers.
(Rikola Verlag, Wien, 1923).
RAINER MARIA RILKE: Duineser Elegien.
(Insel Verlag, Leipzig, 1923).
De hedendaagsche Duitsche schrijvers, die zich
van de massa onderscheiden, hebben voor
zoover zij niet in het expressionisme de oplossing
van het stijlprobleem meenen te hebben gevonden
bij al hun verschillen, gemeen dat zij nog steeds
zoeken naar een stijl, die den chaos van het
moderne leven tegelijk zou moeten omvatten en
opheffen. Zij trachten aan de psychische en maat
schappelijke conflicten van hun tijd den edelen
vorm te geven, dien de verwarde menschheid
op het oogenblik misschien meer van. noode
heeft dan een dogmatische of speculatieve op
heffing dezer tegenstellingen.
Sommigen beschouwen alleen de beide groote
dichters der oudere generatie, Hugo von
Hofmannsthcll en Stefan Qeorge, als kunstenaars wier
stijl aan het moderne leven een gaven vorm heeft
gegeven. Anderen rekenen deze beiden nog tot
de decadenten en stellen Rilke, Thomas Mann,
Wassermann e. a. tegenover hen als vertegen
woordigers der regeneratie.
Vooral over de beteekenis van Wassermann
en Rilke loopen de meeningen in Duitschland
nog steeds zeer uiteen. Dat hun bewonderaars
talrijk zijn, is in de oogen van zekere eclectici
reeds een doodvonnis, terwijl anderen in die
populariteit juist een waarborg zien. Die voor
ingenomenheid heeft het oordeel vervalscht en
het is merkwaardig dat beide schrijvers zichzelf
beter hebben gekarakteriseerd dan de critiek
het vermocht.
Zoo heeft de jonge Rilke in zijn Selbstbildnis
aus dem Jahre 1916", beter dan wie ook, zijn
weifelende persoonlijkheid geteekend met deze
woorden:
Noch nie im Leiden oder im Oelingen
zusammgefaszt zu dauerndem Durchdringen
doch so, als ware mit zerstreuten Dingen
von fern ein Ernstes, Wirkliches geplant."
En Wassermann gaf in 1909 in zijn essay ,,Der
Literat" een scherpe critiek op den
hedendaagschen geestelijken leider in het algemeen, waar
mede hij in de eerste plaats zich zelf moet hebben
bedoeld.
Rilke voelt al op jeugdigen leeftijd wat hem
ontbreekt, Wassermann weet het reeds vroeg.
In Rilke is echter een gestadige groei waar te
nemen van zijn eerste verzen af, tot aan de?Sonette
an Orpheus"!), waarmede hij eindelijk de
gewenschte klaarheid van stijl bereikt, zonder iets
van zijn bij uitstek moderne gevoeligheid in te
boeten.
Wassermann, bij wien het verstandelijke een
veel grooter rol speelt dan bij den dichter, is
er nog niet in geslaagd zulk een synthese te
vinden. Zijn proza loopt veeleer in twee richtingen
uiteen: die waarin het stylistische element over
weegt en die waarin het ongebonden sentiment
de overhand heeft. Hij heeft novelles en zelfs
enkele romans geschreven,.meesterlijk van com
positie en detaileering, maar in wezen volkomen
on modern en vaak tengevolge van het al te
bewuste streven naar stijltraditie, tot levenlooze
conventie verstard. Maar ook veel hybridisch
werk dat, afgezien van zijn virtuositeit, feitelijk
weinig verschilt van de ietwat triviale
Dostojewskinavolgingen, waaraan de tegenwoordige Duitsche
litteratuur maar al te rijk is.
Meer nog dan zijn onlangs besproken roman
Ulrike Woytich"2) behoort de novellen-bundel
Der Geist des Pilgers", tot het streng
traditioneele genre. Deze verhalen zijn alweer zooals
alles wat Wassermann schrijft buitengewoon
knap behandeld. Men waardeert het ernstige
streven naar bezonkenheid en distinctie, dat in
zooveel ander werk van den schrijver vergeefs is
te zoeken. Maar bij dit streven naar een edeler
vorm, moest Wassermann opnieuw veel van zijn
persoonlijkheid inboeten.
De drie verhalen zijn betrekkelijk willekeurig
gekozen, historische tafereelen uit verschillende
tijdperken en verschillende landen. Locale kleur
geven zij weinig te zien. De schrijver heeft er
niet naar gestreefd een beeld van de werkelijkheid
te geven. Hij is te werk gegaan volgens de prin
cipes, die hij zelf, in een in 1904 geschreven
essay, Die Kunst der Erzahlung", heeft ont
wikkeld, waarin o. a. wordt gezegd: Nicht mit
einem Wort brauchst du zu schildern. Das Bild
der Landschaft und des Landes wird ganz von
selbst in der Phantasie entstehen; je weniger du
davon sprichst, ie starker wird die Phantasie
der Hörer es erblicken. Es kommt gar nicht
daratif an, dasz das Bild der Wirklichkeit
entspricht; es handelt sich nur darum. dasz durch
ihre seelische Bewegung ein Bild entsteht."
Dit streven naar een zuiverder epick doet
zich tegenwoordig in Duitschland steeds meer
gelden, als reactie tegen de doodgeloopen be
schrijvingskunst. Het blijft echter de vraag hoe
ver het kan worden gevoerd, zonder tot ziellooze
imitatie van oude verhaalkunst te verstarren.
De Duitsche schrijvers hebben de kunst der ver
telling, die in Frankrijk en Engeland nog steeds,
zonder onderbreking, bij die van het verleden
aansluit, misschien te lang verwaarloosd om
thans plotseling daartoe te kunnen terugkeeren,
zonder zich zelf geweld aan te doen. Dit is niet
slechts een kwestie van routine, maar hangt
vooral samen met de ontwikkeling der litteraire
taal, die in Duitschland o.a. ten gevolge van
den invloed der Russen en Scandinaviërs een
gevaarlijke splitsing heeft ondergaan, eenerzijds
naar het anarchisme en aan den anderen kant
naar een banale vervlakking.
Schrijvers als Wassermann, die, wat hun taal
betreft, geen enkele concessie in anarchistische
richting willen doen, staan voor de moeilijkheid
dat zij zoo zij althans geen volkomen ver
ouderden schrijftrant willen imiteeren slechts
de beschikking hebben over een weinig soeple,
kleurlooze taal. Men kan dan ook zeggen, dat deze
verhalen onder zeer ongunstige condities zijn
geschreven.
De eerste vertelling, Das Gold von Caxamalca"
is een fictieve kroniek, die omstreeks het midden
der 16de eeuw heet te zijn geschreven door een
monnik, die vroeger als ridder getuige was van
de Spaansche gruwelen in het land der Inka's.
De verhaaltoon is zuiver gehouden. Maar het
relaas van de gevangenneming van Atahuallpa,
den vorst der Inka's, die een kamer vol goud voor
zijn vrijheid biedt en ten slotte toch nog door
de Spanjaarden wordt verbrand, treft door de
opzettelijke objectiviteit eigenlijk minder dan
wat wij in beschrijvingen zonder litteraire pre
tenties over den ondergang der oude Inka-cuituur
kunnen lezen.
Ook in de tweede novelle, Witberg", heeft
de groote soberheid iets geforceerds. Het nuchtere
feitenrelaas sluit niet voldoende aan bij het
symbolische slot.
Witberg is een jong bouwmeester, die door
Tsaar Alexander I met den bouw van een kathe
draal wordt belast. Hij ondervindt allerlei tegen
werking bij de voorbereiding van den bouw en
wordt, na den dood van den Tsaar, naar Siberi
verbannen. Zijn ontwerp blijft onuilgevoerd.
Verbittering vergalt zijn verder leven, totdat op
een avond een oude pelgrim aan zijn deur komt
kloppen. Deze geheimzinnige grijsaard vertelt
aan Witberg, hoe hij den Tsaar er toe heeft
gebracht afstand te doen van zijn wereldlijke
macht en zijn doodsbericht te laten verspreiden.
Als ihn nun die Menschen nicht mehr mit
leiblicchen Augen wahrnehmen konnten,
erschauten sie ihn mit geistigen. Er wurde gleichsam ihr
schoner Traum, und in diesem schonen Traum
wurde er nach und nach so rund, so leuchtend,
fast wie ein Gestirn. Es geht den Menschen mit
ihm genau so wie es unserm sehnsüchtigen Volk
mit der Kathedrale geht, die du nicht gebaut
hast. Sie ist ihnen zum wunderbaren Traum
geworden, und das ist möglicherweise mehr und
bedeutet höheres als wenn sie die berzeugendste
Wirklichkeit vor sich hutten."
Met enkele woorden wordt dan nog mede
gedeeld, dat Witberg na langen strijd met zich
zelf, kort voor zijn dood eindelijk den moed
vindt om de maquette van de kathedraal te
verbranden.
In de laatste novelle is een straattooneeltje uit
de Duitsche revolutie van 1918 geschetst. Het
grauw staat op het punt een wagen te plunderen,
die het koninklijke wapen draagt, maar deinst
terug voor den leeuw, die door de nieuwe macht
hebbers der Kosten wegen, die seine
Ernahrung verursachte, auch in der Abneigung gegen
derlei Spielzeug ihrer früheren Herren" ver
kocht is en thans in het vorstelijk voertuig wordt
getransporteerd. De plunderaars, die zich door
geen wapengeweld laten afschrikken, wijken be
schaamd terug, geïmponeerd door den natuur
lijken trots van den koning der dieren.
Dergelijke fijn ironische schetsjes toonen Wasser
mann wel op zijn best. Het is of hij dan een
oogenblik vergeet, dat hij voor alles een groot
schrijver wil zijn. En die nonchalance geeft aan
zijn proza een charme, die het te vaak mist.
In zijn geheel lijkt mij deze bundel echter geen ge
lukkige voortzetting op den weg, dien de schrijver
met zijn Wendekreis" heeft ingeslagen, omdat
wat hier aan gebondenheid van den vorm wordt
gewonnen, niet opweegt tegen het verlies aan
gevoeligheid.
Vergeleken bij de Sonette an Orpheus".
toonen de Duineser Elegien", die Rilke spoedig
daarna in het licht gaf, everniin een vooruitgang.
Vermoedelijk zijn deze verzen vroeger ontstaan dan
de in 1022 geschreven sonnetten. Zij staan in
elk geval veei dichterbij zijn jeugdverzen. \WI is het
rhythme .strenger dan dat der Neue Gedichte",
de laatste belangrijke bundel, die aan du
SPAAR TIJD EN GELD
Kook op S E N K l N G
Gasfornuizen & -Comforen
sonnetten vooraf ging, maar de geheele sfeer
dezer elegieën is nauw verwant aan de
mystiekreligieuse verzen, waarmede Rilke zich zooveel
bewonderaars onder het groote publiek heeft
verworven.
In de ontwikkeling van den dichter lijkt deze
bundel mij vooral van belang als een, althans
gedeeltelijk geslaagde, synthese van uiterste
gevoelsverfijning en strenge vormgeving.
De nerveuze overgevoeligheid der jeugdverzen
is hier, zoo mogelijk, nog verhoogd, doch veelal
vindt zij haar tegenwicht in een klaarheid van
stijl, die men in de vroegere bundels, met uit
zondering van de Sonette an Orpheus", vergeefs
zal zoeken.
De beelden zijn nog vaak grillig en willekeurig;
de strofen innerlijk zwak, ondanks haar schijnbaar
klassieken bouw. Dit maakt het moeilijk deze
elegieën boven de sonnetten te stellen. Er worden
echter zulke zuivere en teedere gedachten, op
zulk een fijn droomerige wijze in uitgesproken,
dat men zich ondanks alle bedenkingen laat
ontroeren.
Het is moeilijk uit het tiental omvangrijke
gedichten een fragment te kiezen om te citeeren.
Men moet met deze verzen vertrouwd zijn geraakt
om ze naar waarde te kunnen schatten. Een
gedeelte uit de eerste elegie wil ik hier niettemin
weergeven, om belangstelling voor deze wonder
lijke bespiegelingen te wekken:
Freilich ist es seltsam, die Erde nicht mehr zu
bewohnen,
kaum erlernte Gebrauche nicht mehr zu ben,
Rosen, und andern eigens versprechenden Dingen
nicht die Bedeutung menschlicher Zukunft zu
geben:
das, was man war in unendlich angstlichen Handen,
nicht mehr zu sein, und selbst den eigenen Namen
wegzulassen wie ein zerbrochenes Spielzeug.
Seltsam die Wünsche nicht weiterzuwünschen.
Seltsam,
alles, was sich bezog, so lose im Raume
flattern zu sehen. Und das Totsein ist miihsam
und voller Nachholn, dasz man allmahlich ein
wenig
Ewigkeit spurt. "
Bij verzen als deze is het rnisschien niet goed
al te zeer op de zuiver dichterlijke kwaliteiten
te letten. Beter is het te luisteren naar de droomerig
zingende stem, die het verlangen der huidige
menschheid naar teederheid en verlossing uit
een hopeloos vergrofde samenleving op zulk
een ontroerende wijze vertolkt.
CHR. DE GRAAFF
1) Vgl. De Amsterdammer van 20 Oct. '23.
2) id. 23 Febr. '24.
EHANG
GEhEELE WOON
INRICHTING
DEN HAAG
NGDRDEINDE