De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 14 juni pagina 13

14 juni 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2452 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 H. J. WEISSENBRUCH Gezicht op den Haag (naar een litho door van der Maaten) van zijn onderwerpen na omstreeks 1890. Alleen, in een roeibootje, met schildergereedschap en hengels bij zich (geen hartstochtelijker hengelaar dan hij!), bracht hij uren en uren op het water door, en zoo onderging hij, zwijgend, in die on middellijke aanraking met de natuur-zelve ponder welke geen kunstenaar zichzelf kan wordèti, die onvergetelijke emoties, die onze prachtige plassen en polders vermogen te wekken en die dit natuur kind ons door zijn overtuigende interpretatie wederom doet ondergaan bij het aanschouwen van zijn arbeid. De uitdrukking juist van die verhouding van den eenzame tot het natuurschoon is wel zeer zuiver in Weissenbruch's werk. En het zijn niet het minst zijn aquarellen uit die jaren, waarin hij zich als kunstenaar geheel wist uit te leven. Hendrik Johannes Weissenbruch werd den 19en Juni 1824 in Den Haag geboren en over leed er den 19en Maart 1903. Hij was eerst in de leer bij Schelf hout, en van 1842?46 bij B. J. van Hove (leermeester ook van Bosboom). Ook werkte hij op de Academie. Teneinde zijn werk niet te doen verwarren met dat van zijn neef Johannes Weissenbruch, signeerde hij niet H. J., maar J. H., of J. Hendrik. Weissenbruch had een bijzonder opgewekten aard; hij was onbezorgd, en in zijn spreken op bruisend, luidruchtig, driftig. In tegenstelling tot zijn lakonieken neef Jan, den stadsgezichten schilder, noemden zijn kunstbroeders hem daarom den vroolijken Weis". Een bescheiden man was hij, iemand die geen «er en roem zocht en geen reclame maakte. Om hem in 1877, en opnieuw in 1881, er toe te krijgen, toestemming te geven tot een tentoon stelling in Arti et Amicitiae, te Amsterdam van zijn studies, teekeningen en aquarellen, moesten zijn vrienden Bosboom en van de Sande Bakhuysen er aan te pas komen aleer hij zich liet overreden. Door een gelukkigen samenloop van omstandig heden is de eenvoudige verschijning van dezen man ons overgeleverd in een der gevoeligste aquarellen van Jozef Israëls, thans bij den heer ten Cate te Almelo en nog onlangs op de Haagsche Israëls-tentoonstelling geëxposeerd. Tegenwoordig hoort men nog al eens over de late waardeering van Weissenbruch spreken. Dit geldt eigenlijk alleen van de aquarellen en breede vloeiende schilderijen uit zijn laten tijd. Immers, zijn duingezichten en landschappen waren in de jaren toen hij die maakte, zeer in trek, en toen de tijd kwam, dat hij poldermolens, weiden en vaarten, met wat figuur en vee gestoffeerd, schilderde, was er geen liefhebber, die van dat werk niet genoot en die Weissenbruch niet mee tot de besten rekende. Zijn schilderijen werden toen niet alleen door onze groote verzamelaars, maar ook door onze musea gekocht: 's-Gravenhage verwierf in 1870, het Museum Boymans in 1873 een zijner gaafste olieverfstukjes. De schilders zclven zagen in Weissenbruch van meet af aan een hunner leiders, ?en.hoe hoog zij hem stelden als aquarellist, blijkt wel daaruit, dat hij reeds dadelijk bij de oprichting der Hollandsche. Teeken-Maatschappij (zie de notulen der vergadering van 27 Maart 1876) tot lid werd benoemd. Evenwel, met de breed gewasschen, ongemeen vaardig geplaste aquarellen, waarmede hij zijn bekende verrassende effecten wist te scheppen, kon Weissenbruch uitteraard slechts diegenen buiten de artisten-wereld boeien, die het impressionisme in zijn uiterste consequenties konden volgen. Buiten dien kring werd, vooral in de dagen van den feilen strijd, dien het impres sionisme ook hier te lande heeft moeten voeren, Weissenbruch alras minder gewaardeerd en zoo is het, dat men reeds kort na tachtig schrijft, dat zijne doeken meesterstukken zouden zijn, wanneer niet . .", en dan volgt de opsomming der fouten". En omstreeks '90 leest men dan ook, dat het publiek hem niet op zijn juiste waarde weet te schatten." Maar die hem wél begrepen, zorgden nochtans, dat een deel van dit werk, door Engeland en Amerika zoo gezocht, in het land, in musea, bleef. Ook particulieren hebben hun best gedaan, de kunst van den door hen vereerden kunstenaar gedeeltelijk voor zijn land te bewaren, en met succes. Zoo kocht b. v. de heer Hidde Nijland 's schilders geheele aquarellen-nalatenschap, thans in Pulchri Studio tentoongesteld, en in weinig parti culiere verzamelingen van werken der Haagsche School ontbreekt zijn werk. W. MARTIN Tentoonstelling van werken door W. SCHUMAGHER Van II Juni tot 2 Juli - Dagilijks ook dn Zondags geopgnd KUNSTZAAL VAN LIER naast het Postkantoor to LAREN (N.-H.) Boekbespreking ED. COENRAADS. Fakkeldragers. Amsterdam 1923. Mij. v. Goede en Goedkoope lectuur. Een historische roman in den konventionelen zin van het woord" noemt de schrijver dezen roman in zijn voorwoord. Men zou tegen de be naming bedenkingen kunnen aanvoeren. De handeling valt om te beginnen voor na den wereld oorlog, in een gefingeerd rijk, Sinzheim, dat de schrijver zich blijkbaar heeft gedacht tusschen Duitschiand en Zwitserland in; tijd en plaats zijn niet bepaald in overeenstemming met het begrip historischen roman" in den conventioneelen zin. Maar de benoeming van het soort verder daar gelaten, een kwestie trouwens van ondergeschikt belang: Fakkeldragers" is een interessant boek. Het vertelt van een jongen idealist, Marti, Zwitser van geboorte, die zich aansluit bij de revolutionnaire leiders van een pas in 't leven geroepen republiek. Dat hij, als vreemdeling, binnen zeer korten tijd in dien staat een hooge positie komt te bekleeden, hoeft ons niet te verwonderen; we hebben in onze abnormale tijden wel grooter onwaarschijnlijkheden gezien. De republiek kan zich niet lang handhaven: de president wordt vermoord; de revolutionnaire actie ontaardt in verwildering; het oude regime steekt het hoofd op en weet den vroegeren staatsvorm te herstellen; verschillende revolutionnairen, waarbij ook Marti, worden ter dood veroordeeld en gevonnist. Geen avonturen-roman, ondanks het avontuur lijke van dit alles. Zorgvuldig heeft de schrijver alles uit zijn boek wég-gehouden, wat naar sensatie zweemde, en mér nog: de ideëele kant van zijn geschrift ging hem zoozeer aan 't hart, dat de plastische uitbeelding er bepaald aan te kort gekomen is. Revolutie is een ding van woorden en daden, van inkt en bloed; en de geestdrift van den auteur voor de idealen van Marti heeft hem nu en dan verleid, over die idealen breeder uit te weiden dan voor 't evenwicht van zijn verhaal wenschelijk was. Rantzau, Stolz, Schwartz, Thea Schuhmacher, Gertrud Faucherre ze zijn als eenlingen uitmuntend uitgebeeld, staan als levende menschen voor ons. Maar het leger ? de volksmassa? de atmosfeer van de revolutie? Er wordt te veel gepraat in dit boek. Een eerlijk en sterk idealisme ligt er aan ten grondslag, maar de noodige beheersching ontbreekt. Niet de idealis tische beheersching, want de schrijver is objectief genoeg om het voor en tegen der revolutionnaire theorieën tegenover elkaar te zetten; maar de beheersching om de gedachte ondergeschikt te maken aan het kunstwerk. HERMAN MIDDENDORP TABA SIGAREN - ZIJN TOCH DE BESTE H. J. WEISSENBRUCH Hdlandsch landschap

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl