De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 14 juni pagina 5

14 juni 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2452 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND hoenders, duiven, ganzen, eenden en ander gevogelte, wordt hier ook gemarkt". Zoo was het nog een eeuw later, zooals Martin Kalff op zijn bekende pakkende wijze kon vertellen. Alleen kon men een vijftig jaar geleden niet veel boter op de Botermarkt meer koopen, maar andere artikelen des te meer. Nog heet een gedeelte van het Rembrandtplein de Kippenhoek; ook de naam Kaasplein is nog niet uit den volksmond verdwenen; evenmin trouwens is de naam Botermarkt geheel onbekend in breede kringen. En vooral leeft nog in de herinnering van oudere Amsterdammers, de aloude kermis, waarvan de heerlijkheden vooral op de Botermarkt waren te genieten. In lateren tijd heeft de Botermarkt met den naam ook haar karakter geheel gewijzigd. In 1876 is de Amsterdamsche kermis afgeschaft. Men kan constateeren, dat de volwassen Amster dammers in deze dagen van bioscoopgénot aan de kermis geen behoefte meer hebben, maar ook tevens vaststellen, dat met het afschaffen der kermis een fantastische kindervreugde is verloren gegaan, die niet meer is te vervangen. Toen de kermis werd afgeschaft, stond Rembrandt reeds verscheiden jaren op zijn voetstuk het gewoel der Botermarkt te overzien. Het standbeeld is den 27 Mei 1852 ingewijd door Koning Willem III zelf. Het stond toen, zooals een volksdichter het treffend uitdrukte: Met onafwendbren blik op Amstels kippenhoek, Bewierookt door den geur van poffertjes en koek." Intusschen is na 1870 de Botermarkt ge heel van karakter veranderd. De markt is ver dwenen ; de oude Regulierspoort is afgebroken, het plein is in 1875 naar den eisch van den moder nen tijd veranderd in een square. In verband daarmede werd toen ook Rembrandts standbeeld verplaatst naar het midden van het gazon van het in 1876 naar hem genoemde plein. In hetzelfde jaar werd op het gedempte gedeelte der Reguliersgracht het standbeeld van Thorbecke opgericht, die ook aan het pleintje zijn naam heeft gegeven; vroeger sprak men van de Kaasmarkt of het Kaasplein, ook wel van het Reguliersplein. Wij zijn blijkbaar nog niet aan het einde der veranderingen van deze oude historische plek. Maar wat de toekomst brengen moge, de oude Botermarkt komt niet terug; Rembrandt zal wel blijven heersenen op deze plek, die toch eigenlijk oorspronkelijk tot hem in geen enkel aanwijsbaar verband staat. H. BRUGMANS HET STEDELIJK MUSEUM VAN AMSTERDAM, EEN TOONBEELD VAN DOELTREFFENDEN BOUW (Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek) Een museum van hedendaagsche kunst behoort steeds bij" te zijn. Dit is een der hoofdvoorwaar den, waaraan het dient te beantwoorden. In ieder opzicht voldoet ons Stedelijk Museum aan dit eerste vereischte. Het toonen, en zoo goed mooglijk toonen, hetgeen er leeft in de geesten der jonge kunste naars is gewetenszaak voor een museum van hedendaagsche kunst. Het behoort niet steeds 25 of 50 jaar bij de algemeene ontwikkeling ten achter te zijn zooals vroeger, doch steeds aan de spits te staan, ja, in sommige gevallen dit algemeene standpunt zelfs vooruit te loopen. Dat er aldus veel kaf onder het koorn verzeild raakt, wie zal het ontkennen? Doch, wat doet dit ertoe? De groote zeef, de tijd, zal het wel ziften ! En moet het publiek zoo nu en dan ook niet iets hebben, waarom het eens hartelijk lachen kan? Humor aient in alles te zijn; op de eerste plaats in kunst. Zoo althans verstonden het de Ouden. Wij komen nu tot onze bedoeling: de vluchtige bespreking van het Stedelijk museum als een aan zijn doel volkomen beantwoordend bouwwerk. De uitmuntende planindeeling van dit gebouwspeelde bij het zoo vaaken snel wisselen der vele exposities steeds een groote rol; want, ware deze door den bouwmeester niet zoo uitstekend berekend geweest, dan zouden de beste bedoelingen niet zóó goed geslaagd zijn <-ls zij dit tot nu toe steeds deden. Het was de directeur zelf, die ons dit met trots en enthousiasme verzekerde en daarmede welverdienden lof bracht aan den bouwmeester van dit werk. Een dergelijke waardeering zal een bouwmeester bij de bewoners of gebruikers zijner scheppingen maar zelden vinden ! Want zóó goed kan een ,bouwwerk niet zijn, of er wordt, te recht of ten onrechte, steeds 'n eerbiedwaardige serie aan merkingen op gemaakt. Een gebouw verkeert in ditopzicht in dezelfde condities als een kleed ingstuk. Zóó goed kan het nist zitten, of in den geest van den drager mankeert er altijd wat aan. Maar het Stedelijk museum mocht op dezen regel nu eens een uitzondering maken. JHR. MR. A. F. DE SAVORNIN LOHMANf (Minister H. Colijn zal in ons volgend nummer een artikel aan den overleden staatsman wijden) De zalen zijn uitmuntend verlicht, van goede verhoudingen, rustig, niet opdringerig en van de juiste afmetingen, d. w. z. noch te groot, noch te klein en tevens van voldoende verscheidenheid, waardoor eentonigheid wordt vermeden; de beide groote, zoo praktisch gelegen werk- en berg plaatsen bieden buitengewoon groote voordeelen, daar zij het mooglijk maken, dat de verschillende zalen voor de steeds wisselende exposities in een minimum van tijd leeggehaald en van nieuwe werken voorzien kunnen worden. Zonder deze uitstekend gesitueerde lokaliteiten, welke in de meeste musea onvoldoende zijn of onoordeelkundig georiënteerd, zou deze gestage wisseling, zoo vlug als dit thans geschiedt, tot de onmooglijkheden behooren. Men ziet hieruit, hoe een schijnbaar onder geschikt punt een groote rol spelen kan in de onberispelijke functionneering van een bouw werk. Dat de verlichting van het museum uitmuntend is, is van algemeene bekendheid en werd reeds van den aanvang af door alle tot oordeelen be voegden zoowel in buiten- £ls binnenland erkend. Dit werd reeds zoo dikwijls betuigd, dat het hier niet nogmaals in den breede herhaald behoeft te worden. Toch mogen we daarbij wel n uitzondering maken en het oordeel hierover vastleggen van iemand, die in deze geen buitenstaander, doch partij was; namelijk van Josef Israëls. Óp het punt der verlichting hunner schilderijen zijn kunstenaars even veeleischend als vrouwen op dat hunner portretten of toiletten. Nooit is het hun mooi of goed genoeg.... Toen Josef Israëls' David en Saui in het Museum geplaatst zou worden, en den Meester door directeur Baard in het bijzijn van enkele bestuursleden van de Vereeniging tot het vormen van een openbare Verzameling van hedendaagsche kunst gevraagd werd, of hij ook voorkeur had voor een zaal met het oog op de juiste belichting van zijn groote doek, was zijn antwoord: Kan-me niet schelen. Dit museum heeft het voordeel, dat alle zalen even schitterend verlicht zijn." Inderdaad, alle zalen zijn uitmuntend verlicht; wat vooral ook hierin aan den dag treedt, dat er geen donkere hoeken in gevonden worden. Daar door blijft het mooglijk, steeds de groote lijn vast te houden. Men moet hier bij bezoek maar eens goed opletten. Steeds ziet men de wanden als 't ware als n geheel. Men overziet ze in 'n oogopslag. Zoo is onder de schilders dan ook maar n roep over deze verlichting. * * * Ik gevoelde me verplicht het bovenstaande te schrijven, na de laatste weken eenige malen de nieuw ingerichte zalen met het werk onzer jongere kunstenaars wederom bezocht te hebben. Wat is dat daar prachtig. Wat ruim ! Hoe schoon en ongehinderd hangen daar de groote stukken dezer^onvermoeide werkers. M'n hart ging open. Welk een forschheid en bovenal, wat een kleur. Het leeft. Wat deze kunst betreft, staan we met bewonde ring voor een collectie, als door den heer P. Boen dermaker Czn. hier bijeengebracht werd en steeds nog wordt uitgebreid. 30 Werken deed hij het museum reeds present, 115 gaf hij in bruikleen en verbond zich daarenboven, deze collecties te blijven perfectionneeren. Wél is ons Stedelijk museum up to date" als geen ander. En zonder overdrijving kan gezegd worden, dat geen enkel museum in 't buitenland daarin kan wedijveren. Dit werk der jongeren, hoe weinig gestyleerd het bij oppervlakkige beschouwing ook moge aandoen, geeft aan deze zalen iets architectonisch. Bij aandachtig aanschouwen speurt men reeds sterk den drang naar langzame toenadering tot de Bouwkunst. Het streeft er geleidelijk naar, wederom een geheel te vormen met den wand en er de waarachtige sier van te zijn. Men zoi' zich zeer vergissen, indien men meende, dat het architectonische in de schilderkunst uitsluitend in het streng gestyleerde der vormen en het vlakke der kleuren zou gezocht moeten worden. Dit laatste houdt een vrijwillige beperking in, voor het oogenblik misschien noodzaaklijk om daardoor weer tot de groote of monumentale schilderkunst te komen; doch deze beperking zal op den duur blijken, niet vol te houden te zijn. Zij is een keurs, waarin de kunst zich op den duur toch niet laat dringen. Dat ook een andere, minder streng gestyleerde, maar daarom niet minder goed gebouwde wijze van wandversiering mooglijk is, wordt door een Meester als Rembrandt bewezen. Zijn Nachtwacht, hoewel niet gestyleerd in den beperkenden zin als wij dat tegenwoordig opvatten, is wel deeg'lijk wandversiering in hoogeren zin, daar het stuk uitmuntend gebouwd en bovenal onbeschrijflijk n van toon is. Het bezit een eenheid en diepte die het schoonste goud leer overtref f en. Hetspringt niet naar voren, blijft volkomen in zijn vlak; en aldus vormt het met den wand een zuivere eenheid. Zoo is het ook met een stuk van geheel anderen aard, naamlijk met van der Helst's Schuttersmaaltijd. Totaal anders van toon, 'vormt ook dit werk een prachtige wandversiering, wanneer men het zich indenkt door diep-eikenhout omvat en ondersteund door een dito lambrizeering. En zoo zouden we vele, zoogenaamd natura kunstwerken kunnen noemen (als wóndervolle bloemstukken en stillevens) die, hoewel gestyleerd op andere wijze dan wij dat tegen woordig zoo gaarne bestreven?door bouwen algemeenen toon wel deeglijk architectonisch moeten genoemd worden. In deze laatste uitingen zouden we niet gaarne gelezen zien, dat we wederom tot deze oudere opvattingen moeten terugkeeren. Geenszins ! Zij zijn slechts bedoeld als waarschuwing tegen be perkingen, die niet van den geest zijn, doch slechts het gevolg van al te oppervlakkige denk beelden omtrent oer-oude, juiste begrippen. De teekenaren op de rotswanden met houtskool en rood krijt uitden ijstijd waren reeds styleerende naturalisten. * * Het is een genot, een hoog geestelijk genot, het Stedelijk museum te bezoeken. Naast het Rijksmuseum: de eerbiedwaardigheid, is het de jeugd, die ons erin tegemoet treedt. Men komt er verlicht en opgebeurd vandaan. Het leert ons, hoe een der heerlijkste roepingen van kunst is: vreugde scheppen. Hier tooit zij zich in zonne schijn. Hier niet de schoone kunst van vervlogen tijden; doch de levende, de kunst van dezen tijd. De jongste spruit aan den eeuwig-bloeien den vruchtendragenden levensboom. Gedurende den bouw beleefde de Bouwmeester van zijn werk veel verdriet. Na de voltooiing werd dit gelukkig anders. Want als gezegd de verdiensten zijner schepping werden reeds bij zijn leven erkend. Architect Weissman schonk ons een toonbeeld van juisten, volkomen aan zijn doel beantwoordenden museumbouw. H. J. M. WALENKAMP C z. De Drie Zwarte Penny's door JOSEPHHERGESHEIMER Uit het Amerikaansch vertaald door CL. BIENFAIT Geïllustreerd omslag van IS. VAN MENS De H. en W.-Serie Deel 7 Ingenaaid f 2.90 Gebonden f 3.75 The Times" schreef: Een ongewone roman, die men moet lezen, rustig, aandachtig en met een gevoel van luxe". Uitgave: Van Holkema & Warendorf, A'dam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl