Historisch Archief 1877-1940
No. 2452
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
hoenders, duiven, ganzen, eenden en ander
gevogelte, wordt hier ook gemarkt". Zoo was
het nog een eeuw later, zooals Martin Kalff op
zijn bekende pakkende wijze kon vertellen. Alleen
kon men een vijftig jaar geleden niet veel boter
op de Botermarkt meer koopen, maar andere
artikelen des te meer. Nog heet een gedeelte van
het Rembrandtplein de Kippenhoek; ook de naam
Kaasplein is nog niet uit den volksmond verdwenen;
evenmin trouwens is de naam Botermarkt geheel
onbekend in breede kringen. En vooral leeft nog
in de herinnering van oudere Amsterdammers,
de aloude kermis, waarvan de heerlijkheden
vooral op de Botermarkt waren te genieten.
In lateren tijd heeft de Botermarkt met den
naam ook haar karakter geheel gewijzigd. In
1876 is de Amsterdamsche kermis afgeschaft.
Men kan constateeren, dat de volwassen Amster
dammers in deze dagen van bioscoopgénot aan
de kermis geen behoefte meer hebben, maar ook
tevens vaststellen, dat met het afschaffen der
kermis een fantastische kindervreugde is verloren
gegaan, die niet meer is te vervangen. Toen
de kermis werd afgeschaft, stond Rembrandt reeds
verscheiden jaren op zijn voetstuk het gewoel
der Botermarkt te overzien. Het standbeeld is
den 27 Mei 1852 ingewijd door Koning Willem III
zelf. Het stond toen, zooals een volksdichter het
treffend uitdrukte:
Met onafwendbren blik op Amstels kippenhoek,
Bewierookt door den geur van poffertjes en koek."
Intusschen is na 1870 de Botermarkt ge
heel van karakter veranderd. De markt is ver
dwenen ; de oude Regulierspoort is afgebroken,
het plein is in 1875 naar den eisch van den moder
nen tijd veranderd in een square. In verband
daarmede werd toen ook Rembrandts standbeeld
verplaatst naar het midden van het gazon van het
in 1876 naar hem genoemde plein. In hetzelfde jaar
werd op het gedempte gedeelte der Reguliersgracht
het standbeeld van Thorbecke opgericht, die ook
aan het pleintje zijn naam heeft gegeven; vroeger
sprak men van de Kaasmarkt of het Kaasplein,
ook wel van het Reguliersplein.
Wij zijn blijkbaar nog niet aan het einde der
veranderingen van deze oude historische plek.
Maar wat de toekomst brengen moge, de oude
Botermarkt komt niet terug; Rembrandt zal wel
blijven heersenen op deze plek, die toch eigenlijk
oorspronkelijk tot hem in geen enkel aanwijsbaar
verband staat.
H. BRUGMANS
HET STEDELIJK MUSEUM VAN
AMSTERDAM, EEN TOONBEELD
VAN DOELTREFFENDEN BOUW
(Teekening voor de Amsterdammer" door
Joh. Braakensiek)
Een museum van hedendaagsche kunst behoort
steeds bij" te zijn. Dit is een der hoofdvoorwaar
den, waaraan het dient te beantwoorden. In ieder
opzicht voldoet ons Stedelijk Museum aan dit
eerste vereischte.
Het toonen, en zoo goed mooglijk toonen,
hetgeen er leeft in de geesten der jonge kunste
naars is gewetenszaak voor een museum van
hedendaagsche kunst. Het behoort niet steeds
25 of 50 jaar bij de algemeene ontwikkeling
ten achter te zijn zooals vroeger, doch steeds aan
de spits te staan, ja, in sommige gevallen dit
algemeene standpunt zelfs vooruit te loopen.
Dat er aldus veel kaf onder het koorn verzeild
raakt, wie zal het ontkennen? Doch, wat doet
dit ertoe? De groote zeef, de tijd, zal het wel
ziften ! En moet het publiek zoo nu en dan ook
niet iets hebben, waarom het eens hartelijk
lachen kan? Humor aient in alles te zijn; op de
eerste plaats in kunst. Zoo althans verstonden
het de Ouden.
Wij komen nu tot onze bedoeling: de vluchtige
bespreking van het Stedelijk museum als een aan
zijn doel volkomen beantwoordend bouwwerk.
De uitmuntende planindeeling van dit
gebouwspeelde bij het zoo vaaken snel wisselen der
vele exposities steeds een groote rol; want, ware
deze door den bouwmeester niet zoo uitstekend
berekend geweest, dan zouden de beste bedoelingen
niet zóó goed geslaagd zijn <-ls zij dit tot nu toe
steeds deden.
Het was de directeur zelf, die ons dit met trots
en enthousiasme verzekerde en daarmede
welverdienden lof bracht aan den bouwmeester van
dit werk.
Een dergelijke waardeering zal een bouwmeester
bij de bewoners of gebruikers zijner scheppingen
maar zelden vinden ! Want zóó goed kan een
,bouwwerk niet zijn, of er wordt, te recht of ten
onrechte, steeds 'n eerbiedwaardige serie aan
merkingen op gemaakt. Een gebouw verkeert
in ditopzicht in dezelfde condities als een kleed
ingstuk. Zóó goed kan het nist zitten, of in den geest
van den drager mankeert er altijd wat aan.
Maar het Stedelijk museum mocht op dezen
regel nu eens een uitzondering maken.
JHR. MR. A. F. DE SAVORNIN LOHMANf
(Minister H. Colijn zal in ons volgend nummer
een artikel aan den overleden staatsman wijden)
De zalen zijn uitmuntend verlicht, van goede
verhoudingen, rustig, niet opdringerig en van
de juiste afmetingen, d. w. z. noch te groot, noch
te klein en tevens van voldoende verscheidenheid,
waardoor eentonigheid wordt vermeden; de beide
groote, zoo praktisch gelegen werk- en berg
plaatsen bieden buitengewoon groote voordeelen,
daar zij het mooglijk maken, dat de verschillende
zalen voor de steeds wisselende exposities in
een minimum van tijd leeggehaald en van nieuwe
werken voorzien kunnen worden.
Zonder deze uitstekend gesitueerde lokaliteiten,
welke in de meeste musea onvoldoende zijn of
onoordeelkundig georiënteerd, zou deze gestage
wisseling, zoo vlug als dit thans geschiedt, tot
de onmooglijkheden behooren.
Men ziet hieruit, hoe een schijnbaar onder
geschikt punt een groote rol spelen kan in de
onberispelijke functionneering van een bouw
werk.
Dat de verlichting van het museum uitmuntend
is, is van algemeene bekendheid en werd reeds
van den aanvang af door alle tot oordeelen be
voegden zoowel in buiten- £ls binnenland erkend.
Dit werd reeds zoo dikwijls betuigd, dat het hier
niet nogmaals in den breede herhaald behoeft te
worden.
Toch mogen we daarbij wel n uitzondering
maken en het oordeel hierover vastleggen van
iemand, die in deze geen buitenstaander, doch
partij was; namelijk van Josef Israëls. Óp het
punt der verlichting hunner schilderijen zijn
kunstenaars even veeleischend als vrouwen op
dat hunner portretten of toiletten. Nooit is het
hun mooi of goed genoeg....
Toen Josef Israëls' David en Saui in het
Museum geplaatst zou worden, en den Meester
door directeur Baard in het bijzijn van enkele
bestuursleden van de Vereeniging tot het vormen
van een openbare Verzameling van hedendaagsche
kunst gevraagd werd, of hij ook voorkeur had
voor een zaal met het oog op de juiste belichting
van zijn groote doek, was zijn antwoord:
Kan-me niet schelen. Dit museum heeft het
voordeel, dat alle zalen even schitterend verlicht
zijn."
Inderdaad, alle zalen zijn uitmuntend verlicht;
wat vooral ook hierin aan den dag treedt, dat
er geen donkere hoeken in gevonden worden. Daar
door blijft het mooglijk, steeds de groote lijn
vast te houden. Men moet hier bij bezoek maar
eens goed opletten. Steeds ziet men de wanden
als 't ware als n geheel. Men overziet ze in
'n oogopslag. Zoo is onder de schilders dan ook
maar n roep over deze verlichting.
* *
*
Ik gevoelde me verplicht het bovenstaande
te schrijven, na de laatste weken eenige malen
de nieuw ingerichte zalen met het werk onzer
jongere kunstenaars wederom bezocht te hebben.
Wat is dat daar prachtig. Wat ruim ! Hoe
schoon en ongehinderd hangen daar de groote
stukken dezer^onvermoeide werkers. M'n hart
ging open. Welk een forschheid en bovenal, wat
een kleur. Het leeft.
Wat deze kunst betreft, staan we met bewonde
ring voor een collectie, als door den heer P. Boen
dermaker Czn. hier bijeengebracht werd en steeds
nog wordt uitgebreid. 30 Werken deed hij het
museum reeds present, 115 gaf hij in bruikleen
en verbond zich daarenboven, deze collecties
te blijven perfectionneeren. Wél is ons Stedelijk
museum up to date" als geen ander. En zonder
overdrijving kan gezegd worden, dat geen enkel
museum in 't buitenland daarin kan wedijveren.
Dit werk der jongeren, hoe weinig gestyleerd
het bij oppervlakkige beschouwing ook moge
aandoen, geeft aan deze zalen iets architectonisch.
Bij aandachtig aanschouwen speurt men reeds
sterk den drang naar langzame toenadering tot
de Bouwkunst. Het streeft er geleidelijk naar,
wederom een geheel te vormen met den wand en
er de waarachtige sier van te zijn.
Men zoi' zich zeer vergissen, indien men meende,
dat het architectonische in de schilderkunst
uitsluitend in het streng gestyleerde der vormen
en het vlakke der kleuren zou gezocht moeten
worden. Dit laatste houdt een vrijwillige beperking
in, voor het oogenblik misschien noodzaaklijk
om daardoor weer tot de groote of monumentale
schilderkunst te komen; doch deze beperking zal
op den duur blijken, niet vol te houden te zijn.
Zij is een keurs, waarin de kunst zich op den duur
toch niet laat dringen.
Dat ook een andere, minder streng gestyleerde,
maar daarom niet minder goed gebouwde wijze
van wandversiering mooglijk is, wordt door een
Meester als Rembrandt bewezen. Zijn Nachtwacht,
hoewel niet gestyleerd in den beperkenden zin als
wij dat tegenwoordig opvatten, is wel deeg'lijk
wandversiering in hoogeren zin, daar het stuk
uitmuntend gebouwd en bovenal onbeschrijflijk
n van toon is. Het bezit een eenheid en diepte
die het schoonste goud leer overtref f en. Hetspringt
niet naar voren, blijft volkomen in zijn vlak; en
aldus vormt het met den wand een zuivere eenheid.
Zoo is het ook met een stuk van geheel anderen
aard, naamlijk met van der Helst's
Schuttersmaaltijd. Totaal anders van toon, 'vormt ook
dit werk een prachtige wandversiering, wanneer
men het zich indenkt door diep-eikenhout omvat
en ondersteund door een dito lambrizeering.
En zoo zouden we vele, zoogenaamd natura
kunstwerken kunnen noemen (als
wóndervolle bloemstukken en stillevens) die, hoewel
gestyleerd op andere wijze dan wij dat tegen
woordig zoo gaarne bestreven?door bouwen
algemeenen toon wel deeglijk architectonisch
moeten genoemd worden.
In deze laatste uitingen zouden we niet gaarne
gelezen zien, dat we wederom tot deze oudere
opvattingen moeten terugkeeren. Geenszins ! Zij
zijn slechts bedoeld als waarschuwing tegen be
perkingen, die niet van den geest zijn, doch
slechts het gevolg van al te oppervlakkige denk
beelden omtrent oer-oude, juiste begrippen.
De teekenaren op de rotswanden met houtskool
en rood krijt uitden ijstijd waren reeds styleerende
naturalisten.
* *
Het is een genot, een hoog geestelijk genot,
het Stedelijk museum te bezoeken. Naast het
Rijksmuseum: de eerbiedwaardigheid, is het de
jeugd, die ons erin tegemoet treedt. Men komt
er verlicht en opgebeurd vandaan. Het leert ons,
hoe een der heerlijkste roepingen van kunst is:
vreugde scheppen. Hier tooit zij zich in zonne
schijn. Hier niet de schoone kunst van vervlogen
tijden; doch de levende, de kunst van dezen
tijd. De jongste spruit aan den eeuwig-bloeien
den vruchtendragenden levensboom.
Gedurende den bouw beleefde de Bouwmeester
van zijn werk veel verdriet. Na de voltooiing
werd dit gelukkig anders. Want als gezegd
de verdiensten zijner schepping werden reeds bij
zijn leven erkend.
Architect Weissman schonk ons een toonbeeld
van juisten, volkomen aan zijn doel
beantwoordenden museumbouw.
H. J. M. WALENKAMP C z.
De Drie Zwarte Penny's
door JOSEPHHERGESHEIMER
Uit het Amerikaansch vertaald
door CL. BIENFAIT
Geïllustreerd omslag van IS. VAN MENS
De H. en W.-Serie Deel 7
Ingenaaid f 2.90 Gebonden f 3.75
The Times" schreef: Een ongewone
roman, die men moet lezen, rustig, aandachtig
en met een gevoel van luxe".
Uitgave: Van Holkema & Warendorf, A'dam