Historisch Archief 1877-1940
H*. 8458
Zaterdag SI Juni
AM924
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van O. W. KERN KAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en O. NOLST TRENIT
Secretaris der Redactie i C P. VAN DAM
UlTOEVERSi VAN HOLKEMA & WARENDORF
MINISTER DE VISSER EN HET HOOGER
ONDERWIJS
De Maatschappij van Letterkunde heeft de vorige week in
haar jaarlijksche vergadering een motie aangenomen, waarbij
zij den wensen te kennen gaf, dat de leerstoel voor Nederlandsche
letterkunde aan de Leidsche universiteit, die sinds het overlijden
van prof. G. Kalff onbezet bleef, weder zal worden vervuld.
In de.ze motie werd echter nog iets anders uitgesproken dan
het verlangen om een studievak, dat aan de Leidsche Maat
schappij zeer in het bizonder ter harte gaat, aan onze oudste
universiteit vertegenwoordigd te zien, of de wensch om aan
Kalff spoedig een waardig opvolger te geven.
Het lid van Letterkunde, dat de motie redigeerde en indiende,
prof. Colenbrander, oefende daarin ook kritiek uit op de wijze,
waarop Minister de Visser bij het Hooger Onderwijs bezuiniging
doorvoert.
Van eenig systeem blijkt daarbij niets. Den naam beleid mag men
er niet aan geven. Niet de rede" bestuurt de handelingen van
den Minister, maar het toeval het overlijden van een
hoogleeraar, of het bereiken van den leeftijd, die een professor dwingt
zijn ambt neer te leggen bepaalt, welke leerstoelen onbezet
blijven.
De Minister zal vermoedelijk deze kritiek zeer onbillijk noemen.
Hij zal zich verschansen achter den Onderwijsraad en de
Staatscommissie, die van advies moet dienen over de bij het
Hooger Onderwijs mogelijke bezuiniging.
De Onderwijsraad, zoo zal hij aanvoeren, houdt zich sinds
geruimen tijd bezig met het vraagstuk van de distributie",
dat wil zeggen: de verdeeling over de verschillende universiteiten
van die leerstoelen, die niet aan alle, maar slechts aan cne vervuld
behoeven te zijn.
Zoolang de Onderwijsraad mij niet een bepaald distributie
plan heeft voorgelegd en zoolang de Staatscommissie geen advies
heeft uitgebracht over de naar haar oordeel mogelijke bezuini
gingen, kan ik geen systeem volgen bij het al of niet vervullen
van open komende leerstoelen.
Geen ander systeem althans dan dit: dat ik voorloopigr leer
stoelen onbezet laat, waarvan het niet geheel zeker is dat zij
vervuld moeten worden, en alleen die wederom doe innemen, die
niet open mogen blijven staan, omdat zij, hoe ook het
distributieplan uitvalle en welke bezuinigingen de Staatscommissie ook
moge voorstellen, steeds noodig zullen zijn.
Indien, wat ons niet zou verwonderen, de Minister den aanval
op dit schild zou opvangen, zouden wij ons veroorloven de deugde
lijkheid van dit middel van verweer te betwijfelen.
In de eerste plaats zouden wij willen volhouden, dat een Minister
van Onderwijs zoo goed bekend dient te zijn met het Hooger
Onderwijs, dat hij zelf een hervormingsplan, dat tevens een
bezuinigingsplan moet zijn, in groote lijnen kan ontwerpen.
Voor de uitwerking daarvan in bijzonderheden zal hij het
advies moeten inwinnen van bevoegde collega's en van personen,
in wier oordeel hij vertrouwen stelt; maar de leidende gedachte
van het plan moet van hem zelf uitgaan. Alleen dan bestaat er
kans, dat de gewenschte hervorming spoedig tot stand komt,
en dat er systeem in zit.
Voelt de Minister, bij gebreke van vertrouwdheid met de materie,
die hij moet kneden, zich daartoe niet in staat en ziet hij zich ver
plicht een leiddraad te vragen aan Onderwijsraad en Staats
commissie, dan behoort hij echter te zorgen, dat deze hem niet te
lang zonder stuur laten.
Het is nu reeds eenige jaren geleden, dat de Onderwijsraad
op zijne beurt weer het advies van de Senaten der Universiteiten
inwon over een distributieplan, en nog altijd tast men in het
onzekere daarnaar.
De Staatscommissie voor de bezuiniging bij het Hooger Onder
wijs werd zestien maanden geleden benoemd en heeft haar rapport
nog niet ingediend.
Van dien kapstok maakt de Minister nog steeds gebruik. Hij
wacht lijdzaam tot de heeren gereed zijn en stelt alle principieele
beslissingen uit. De intusschen opengevallen leerstoelen laat
hij echter onbezet, tenzij hij overtuigd is van de noodzakelijkheid
om ze te vervullen, bij welk systeem van hervorming of bezui
niging ook.
Deze laatste stelregel zou geen redelijkheid ontberen maar
sommige beslissingen van den Minister wekken de twijfel of
hij inderdaad wel eenigen stelregel volgt.
Mijn collega Colenbrander ontzegt hem een redelijken
gedachtengang bij het al of niet vervullen van vacaturen, krachtens de erva
ring, die men te Leiden daarvan heeft.
Ik moet dat verwijt onderschrijven blijkens wat er te Utrecht
geschied is met den leerstoel van wijlen prof. Niermeyer.
Sinds vijftien of zestien jaren is het van staatswege gegeven
' hooger onderwijs in de aardrijkskundige wetenschappen gecon
centreerd aan de Utrechtsche Universiteit. Niemand denkt
er over, daarin verandering te brengen.
Van dat hooger geographisch onderwijs vormde een der vakken,
die Niermeyer doceerde: de sociale aardrijkskunde, de kern.
Verreweg de meeste studenten in de geographie beoefenen dit
onderdeel der aardrijkskundige wetenschap; wanneer zij daarin
academische examens afleggen, verkrijgen zij, volgens het tegen
woordige Academisch Statuut, een dubbele bevoegdheid, die
voor aardrijkskunde n geschiedenis; de weg tot deze studie
staat open ook voor hen, die het eindexamen-diploma der H.B.S.
hebben verworven; in de laatste jaren hebben verscheidenen
hunner zich dan ook te Utrecht laten inschrijven voor de studie
der sociale aardrijkskunde.
Na Niermeyer's dood zijn zijne lessen waargenomen door een
hoogleeraar van de Rotterdamsche Handelshoogeschool, die slechts
een beperkt deel van zijn tijd daarvoor beschikbaar kan stellen
en zelf heeft te kennen gegeven, dat aan dezen toestand zoo spoedig
mogelijk een einde moet komen, omdat de studenten er onder
lijden; zij hebben er recht op, dat de bedoelde vakken worden
onderwezen door iemand, die zich geheel aan zijn ambt kan
wijden.
De studenten klagen dan ook steen en been; zij richtten zich
bij adres tot den Minister om aan te dringen op vervulling van
de vacature-Niermeyer. Tot dusver zonder ccnig gevolg.
Welke redelijke gedachtengang bepaalt de handelwijze van den
Minister in deze aangelegenheid? Ik kan er geen vinden. Ik zie
geen ander motief dan dit: gebruik maken van de gelegenheid
tot bezuiniging, zoodra dood of ouderdom een vacature openen.
Een geringe bate voor 's Lands schatkist; een diep ingrijpende
schade voor de studie van een aantal studenten.
Amsterdam de eenige universiteit buiten Utrecht, waar
geographen hunne opleiding kunnen ontvangen doet er zijn
voordeel mede.
Zooals de Roomsche universiteit te Nijmegen ervan profiteert,
dat volledig hooger onderwijs in de moderne talen nog slechts
aan ne Rijksuniversiteit wordt gegeven: de meest afgelegene,
die te Groningen.
Te Nijmegen kan men reeds examens afleggen in twee van de
moderne talen; zoo juist berichten de kranten, dat met den aan
vang van het nieuwe studiejaar daar ook een leerstoel voor de
derde moderne taal zal worden opgericht.
Intusschen wacht de Rijksuniversiteit, die, door hare vestiging
in het centrum van het land, de meeste studenten in de moderne
talen tot zich zou trekken, die van -Utrecht, nog altijd op de
beslissing van den Minister over de distributie" der leerstoelen
in moderne talen over de rijksuniversiteiten.
De Minister wacht weer op het advies van Onderwijsraad en
Bezuinigingscommissie.
En intusschen lacht Nijmegen in zijn vuistje. En biedt na
de jongste reclame voor den niet-Katholiek, die het eerst aan de
Roomsche universiteit den doctorsgraad verwierf, is het wel aan
iedereen bekend ook aan niet-Katholieken de gelegenheid om
daar te studeeren.
Ook in de moderne talen. Straks misschien ook in de aardrijks
kunde.
KERNRAMP