Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2453
VOOR VRIJHEID EN
RECHT
JHR. MR. A. F. DE SAVORNIN
LOHMAN f
De volle beteekenis van een man
als Lohman voor ons volksleven aan te
geven blijve voor later voorbehouden.
Op het oogenblik overheerscht de
indruk van zijn sterven.
Weer zoo drukte de
hoefijzercorrespondent van het Handelsblad zich
-zoo kernachtig uit weer is een der
laatste eiken uit het oude bosch van
den g r o o t e n politieken - tijd ge
vallen."
Ik veroorloofde mij in dat citaat
een enkel woord te onderstrepen. Er
ligt dan tegelijk een tegenstelling in
opgesloten. En die tegenstelling met
onzen eigen tijd moeten we bij Lohman's
groeve kunnen zien, willen we iets van
zijn beteekenis doorschouwen.
Het is niet genoeg om te
memoreeren, dat een oud-Minister, een Minister
van Staat, een parlementariër van groote
beteekenis gedurende meer dan 40 jaren,
van ons heenging. Dat alles is belang
rijk en zou op zichzelf voldoende ver
klaring zijn voor de deelneming van
heel een volk bij het sterven. Maar
het zou Lohman's beteekenis geen recht
doen.
Wij moeten herh zien als exponent
van den grooten politieken tijd die
achter ons ligt; als een die het dorst
bestaan tegen den tijdgeest in te gaan
en die niet afliet van het pogen om dien
te breken.
Kampioen voor Vrijheid en voor
Recht!
Daarin vat zich onze indruk saam als
wij op de laatste halve eeuw van dit
werkzaam leven letten.
En dan zien we hem niet alleen, maar
?wél apart. Naast hem, met hem zien we
Kuyper en Schaepman, maar steeds
(blijft er aan Lohman iets eigens, dat hem van de
anderen onderscheidt.
Naar geest en neiging behoorde Lohman tot
de uit den kring van het Réveil voortgekomen
Antirevolutionairen, terwijl Kuyper, met wien
hij in den aanvang hartelijk saam werkte, de
geestelijke leidsman was der na het Réveil
opnieuw herleefde Gereformeerde beweging in ons
land. Die uiteenloopende geestesgesteldheid is
de hoofdoorzaak geweest {van het conflict
dat later die twee corypheeën der
ProtestantschChristelijke richting in de Staatkunde deed uit
eengaan.
Dat hij, hoewel in geestelijk opzicht veeleer
volgeling van Vinet dan van de gereformeerde
vaderen, zich niettemin in het Kerkelijk conflict
van 1886 bij de gereformeerde beweging aansloot,
is daarmee niet in strijd. Niet het minst zijn ver
eering voor Vinet bracht hem tot waardeering
voor de vrije-kerken gedachte en zijn hartstocht
voor Vrijheid en voor Recht deed het overige.
Daardoor werd hij gedreven in het Kerkelijk
conflict; daardoor vooral ook werd zijn houding
bepaald in den Schoolstrijd.
De liberale geestesstrooming uit het midden
der vorige eeuw had er het hart op gezet, dat de
na 1839 verworven en uitgezuiverde nationale
eenheid niet meer verstoord zou worden. De
machtsmiddelen van den Staat zouden dienstbaar
worden gemaakt aan een politiek beginsel, dat
versterking dier eenheid als doelstelling had en
geestelijke neutraliteit het beproefde middel achtte
om tot die begeerde eenheid te geraken, althans
om de verdeeldheid tegen te gaan.
Die grondgedachte heeft in ons Staatkundig
leven een halve eeuw lang den boventoon gevoerd.
En het is tegen dien geest dat ook Lohman
reeds vroeg den kamp heeft opgenomen.
Het recht der Ouders om hunne kinderen op
te voeden bij het licht van het Woord Gods;
de vrijheid om dat te doen zonder door geldelijke
oorzaak daarin verhinderd te worden; daarvoor
bond Lohman in 1875 den strijd aan met 2 bro
chures : De Staatsschool en d e R o o
mscheKerk; gevolgd door: A a n N e e r l a n d's
anticlericalen.
Hij was toen 38 jaar oud.
En van toen af is er n onafgebroken worsteling
voor het hem heilige doel. Tot de strijd, 45 jaar
later, zijn bekroning vond in de Schoolwet van
1920.
Bijna een halve eeuw van spannende worste
ling. Van strijd tegen den geest der eeuw; voor
een hoog geestelijk ideaal.
Wel mocht Elout spreken van den grooten
politieken tijd die achter ons ligt!
A. F. DE SAVORNIN LOHMAN f
Portet door H. J. Haverman in 1901 geteeksnd
In zulk een tijd te leven is een zegen voor wie
meeleeft. Vooraan te staan en leiding te geven
een onschatbaar voorrecht voor hem die zulk
een plaats mag innemen.
Maar niet minder gelukkig te prijzen is het land,
dat in dagen van strijd en spanning over voor
gangers als Lohman beschikt.
Want ook dit was een zijner kenmerkende
eigenschappen, dat hij, hoe fel de strijd ook
geweest mocht zijn, van de overwinning niet
dan een gematigd gebruik wenschte te zien ge
maakt. Verdeeldheid was hem in den grond eerder
een gruwel dan een wenschelijkheid.
Vier dagen voor zijn sterven had ik, daartoe
door hem aangezocht, nog het voorrecht een
onderhoud van ongeveer anderhalf uur met hem
te hebben. Een onderhoud, dat nagenoeg geheel
liep over de politieke toestanden ten onzent;
in het verleden, het heden en de toekomst. En ook
toen weer, als zoo vaak vroeger, trof mij het
verlangen naar eenheid van hetgeen niet nood
zakelijkerwijze gescheiden moest blijven.
Zoo kan men verstaan, dat de indruk dien men
van Lohman kreeg soms gedeeld moest zijn.
Wie hem heeft zien toornen tegen wat hij
onrecht achtte; wie hem met vuur zag opkomen
voor dat hoogste volksgoed: de vrijheid; wie de
volharding mocht gadeslaan waarmee hij op hoop
tegen hoop den kamp bleef voeren, die ziet allicht
in hem den nimmer moeden strijder alleen.
Maar wie het voorrecht had hem wat intiemer
te kennen en nu en dan een blik in het hart kon
slaan, wist dat er in Lohman ook een o, zoo zacht
moedig Christen tot uiting kon komen.
En zoo ligt er over dat leven dat wegvlood
een glans van eenvoud, van toewijding, van trouw,
van eerlijkheid, onverzettelijkheid en adeldom,
die ontroert.
Een leven dat als een lijn van licht zal blijven
stralen.
Een leven dat jongere geslachten tot gelijke
beginseltrouw en gelijke zelfopoffering oproept.
rechtspleging zoo voortreffelijk moge
lijk te doen werken, doch door het
streven om, als het slechts eenigszins
kan, op de uitgaven te bezuinigen. Dat
geschiedde en geschiedt bij de gewone
burgerlijke rechtspraak, waar recht
banken en kantongerechten worden
opgeheven, al zouden de belangen der
rechtzoekenden daardoor kunnen wor
den geschaad; dat geschiedt niet min
der bij de militaire strafrechtspleging.
De redactie verzocht mij een korte be
schouwing naar aanleiding van de nog
voor die rechtspleging aanhangige plan
nen. Aan dat verzoek voldoende, geef
ik hier enkele kort samengestelde op
merkingen,.
De lezers weten of worden ondersteld
te weten, dat wij ons nog verheugen
in eene bijzondere strafrechtspleging
voor hen, die tot den militairen stand
behooren, land en zeemacht. De rege
ling van die rechtspleging is meer dan
een eeuw oud; zij werd in het jaar 1912
wat opgekalefaterd, doc.i zij is nog steeds
verre ten achter bij de gewone straf
rechtspleging, die op hare beurt meer
dan verouderd is en staat vervangen
te worden door het nieuwe wetboek
van strafvordering. Onze militaire straf
rechtspleging is eene antiquiteit. Zij
berust bij de krijgsraden en bij het
Hoog Militair Gerechtshof. De krijgs
raden bestonden tot voor enkele jaren
alleen uit militairen; thans is er een
burgerrechtsgeleerden als president. In
het Hoog Militair Gerechtshof hebben
rechtsgeleerden en militairen te samen
zitting en oefenen gemeenschappelijk de
rechtspraak uit. Het aantal der rechts
geleerde leden was tot voor korten tijd
drie tegenover vier militairen; bij de wet
van 15 Januari 1923 werd dit aantal van
drie tot twee teruggebracht, ook al om
op die wijze eenige bezuiniging te ver
krijgen. Bij diezelfde wet werd het aan
tal krijgsraden voor het krijgsvolk te
land van drie tot een teruggebracht;
er is thans alleen een krijgsraad te
's-Hertogenbosch. Die krijgsraad oor
deelt in eersten aanleg; de (veroordeelde kan
hooger beroep aanteekenen bij het Hoog Mili
tair Gerechtshof, terwijl ook de
AdvocaatFiscaal met machtiging van het Hof in beroep kan
komen bij het Hof. Wanneer noch van de eene noch
van de andere zijde beroep wordt ingesteld, zijn
de vonnissen van de krijgsraden onderworpen
aan de approbatie of confirmatie van het Hoog
Militair Gerechtshof. Eerst wanneer die goed
keuring is verkregen, kan het vonnis van den krijgs
raad worden ten uitvoer gelegd.
Reeds verscheidene jaren geleden was de vraag
gerezen, of die voorafgaande goedkeuring wel
behouden moest blijven. De aanleiding tot het
doen stellen van die vraag was zeer eigen
aardig. Tusschen het Hoog Militair Gerechtshof
en enkele krijgsraden was eene ernstige moeilijk
heid gerezen; het Hof meende, dat het, om zich
goed van zijn taak te kunnen kwijten, overlegging
behoefde van de notulen van de zitting van den
krijgsraad, waarin over het te wijzen vonnis
gehandeld werd; die krijgsraden hadden tegen die
Den Haag 13 Juni 1924.
H. Co L i j N.
VEREENVOUDIGING BIJ DE
MILITAIRE STRAFRECHTS
PLEGING
Wij leven in een tijdperk van gedwongen be
zuiniging. De inrichting van de rechtspleging
wordt niet meer in de allereerste plaats bepaald
door de eischen, die mogen worden gesteld om de
zoooAnio ceoa etu tuct
LGKEnD