De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 21 juni pagina 9

21 juni 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2453 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ZWAKTE IS GEEN ZIEKTE Met genoegen heb ik de medische" kroniek gelezen, waarin prof. Storm van Leeuwen de questie zwakte en ziekte behandeld. Niet alleen omdat ik het er zoo volkomen mede eens ben, dat Marietje, lijdende aan een tuberculose, waarbij nooit tuberkelbacillen gevonden werden en waar mee ze zeventig jaar oud worden kan, anders behandeld moet worden, dan op een wijze waarop ze eenige gezinnen ruineert, maar ook daarom omdat de questie ziekte en zwakte er een is, die van buitengewoon praktisch belang in het dagelijksch leven voor zoover dat gaat om: geldelijke uitkeering in gevai bij ziekte. De meeste groote fabrieken en zaken keeren hun personeel een geldelijke toelage uit, ingeval ze verhinderd zijn hun werkzaamheden te ver richten tengevolge van ziekte. Nu komen er gevallen voor dat het den werknemer moeilijk of onmogelijk wordt regelmatig de werkzaam heden te verrichten. Ze hebben geen koorts, er zijn geen afwijkingen te vinden aan hart of longen of nieren of andere organen. De pols is een beetje te snel, het bloed bevat een beetje te weinig haemoglobine, ze zien er wat witjes uit, hebben hoofdpijn en een beetje pijn in den rug, ze slikken 31 lang een beetje staal of kinine of arsenicum, maar ze blijven zich moede gevoelen. Dat is eigen lijk de hoofdklacht. Alle menschen, die hard werken kennen dat wel. Ik heb dezen winter hard gewerkt, voelde me dit voorjaar vermoeid, deed mijn werk, maar voelde me voortdurend vermoeid. Geen afwijkingen te vinden. Ik ben een paar weken er uit gegaan en toen ik terug kwam, voelde ik me zoo lekker als kip, een heel ander mensch, werk weer 's morgens, 's middags en 's avonds en soms ook 's nachts en van een moeheid, zooals ik die van te voren had, is geen spoor meer te merken. Er zijn er velen zoo. Ook die dat loome en moede gevoel hebben na minder hard werken. Het kan zijn doordat ze chronisch ondervoed zijn, dat ze wat veel narigheid hebben medegemaakt, dat ze van aanleg, misschien door geërfde eigenschappen te weinig weerstandsvermogen hebben tegenover voor anderen normale eischen van het practische leven. In Amsterdam hebben we daartegen het laatste jaar een heerlijk middel ter bestrijding bijgekregen, een middel dat zeker zoo goed helpt als ijzer, arsenik en de vele andere geneesmiddelen, n.l. het parkherstellingsoord en de parkherstellingsboot. Een uitkomst voor vele patiënten, een uitkomst voor vele doktoren, die hun patiënten licht en lucht en voedsel kunnen verschaffen en rust vooral en vriendelijk toezicht van een ver pleegster, die er voor zorgt, dat al die hoog noodige dingen op tijd en met mate verschaft en genoten worden. Voor ziekte of zwakte? Deze questie doet zich herhaaldelijk voor bij fabrieksarbeiders, die verzekerd zijn indien ze niet kunnen werken tengevolge van hun moeheid. Hun dokter schrijft voor: rust, verblijf buiten, verblijf in een parkherstellingsoord. De diagnose luidt: zwakte. De werkgever of de ziekteverzeke ringsmaatschappij zegt: slapte is geen ziekte en zou steun kunnen vinden in het artikel van prof. Storm van Leeuwen. De patiënt beroept zich op zijn dokter, die rust voorschrijft. Op andere werklieden, misschien wel op zich zelf, waarvan hij weet dat eenige weken rust hem geholpen hebben of de anderen, zoodat zij zich weer frisch gevoelden, niet meer dat moede en matte gevoel hadden, 's avonds na hun werk wel moe waren, maar dan ook heerlijk sliepen en zich den volgenden morgen frisch gevoelden, en niet meer zooals vroeger 's avonds te moe waren om te slapen en 's morgens te moe om te werken en toch alleen maar in staat waren om te rusten als ze uit keering kregen van hun werkgever. Voor hun slapte? Neen zegt de verzekeraar. Voor hun ziekte? Neen, zegt prof. Storm van Leeuwen en zeggen alle doktoren, die net zoo denken. En de patiënten zijn de dupen. Niet alleen op papier. Ik maak deze questie herhaaldelijk mede. De dupe in de praktijk, waar ze of hun rustkuur niet kunnen doen, of een finantieel groot nadeel hebben. Ik zou een uitgebreide casuïstiek kunnen geven. Doch mag ik met een enkel voorbeeld van een meisje, waarom thans deze questie uitgevochten wordt tusschen een verzekeringsmaatschappij en de vakvereeniging, waarvan het meisje lid is, het bovenstaande nog even toelichten? In April 1.1. controleerde ik een werkneemster, die lijdende was aan influenza. Op mijn vraag of ze van te voren altijd gezond was geweest, ant woordde ze, o.m. dat ze altijd slap en moe geweest was, hetgeen aan het magere, bleeke meisje trouwens duidelijk te zien was. Na ruim een halve week waren de lichte influenzaverschijnselen verdwenen en ik stond het meisje toe nog een week thuis te blijven om op verhaal te komen. Na een week zag ik haar weer en vond haar nog steeds zoo slap en zwak, dat ik een rustkuur van een paar maanden geen luxe had gevonden. Dat had niets te maken met de doorgemaakte influenza, die van zeer lichten aard was, doch dat was een maatregel die reeds een jaar of nog langer van te voren genomen had moeten worden en waarvan de verzekeringsmaatschappij, bij wie het meisje pas eenige maanden verzekerd was, geen risico wilde dragen. 't Gaat hier niet om de juridische questie. Maar om een die zich herhaaldelijk voordoet in de praktijk en die voordat ze opgelost is, telkens reden geeft tot ontevredenheid bij werkgever, werknemer en verzekeraar. 't Meisje moet rust hebben" zegt de dokter. Dus ziekte", zegt de vakvereeniging. Wegens slapte" zegt de dokter. Dus geen uitkeering" zegt de verzekeraar. En de dupe is de patiënt, die niet ziek, maar slap is. A'dam, 16. 6 24. A. K R o p v E L D'JR. EEN VRAAG VIA DE REDAKSIE AAN JANTJE. Zeer "eacMe Redaksie. Waar ik meermalen de eer en het genoegen heb gehad, mij in uw door vele ernstige lieden hoog gewaardeerd blaötot uw lezers te hebben mogen richten o.a. naar aanleiding van het XIIe Kongres tegen het alkoholisme, in 1909 te Londen gehouden daar waag ik het een klein plaatsje in uw blad te vragen voor een korte beschouwing naar aanleiding van de laatste bladzijde uit het zo geestige kladschrift van Jantje. Ik durf uit te eer vragen, geachte Redaksie, omdat ik u zo graag eens zou willen zeggen, dat Gij waarschijnlijk niet ten volle beseft, hoe'n door en dcor gezondmakend en heilza;m werk Gij met het onverpoosd publiccercn van Jantje's vermakelike karikaturen bij uw lezers verricht; immers hartelik lachen is in deze voor -velen zo benarde tijden goud waard, en menigeen slaat evenals ik zelf daartoe aan 't eind van de week na ontmanteling van uw jongste nummer haastig e bladzijde op, waar hij Jantje's leuke hiëroglyphen vinden zal, die toch meestal alleminst raadsels voor hem zijn. Of.... zeg ik hier misschien te veel? Ik, die eiken Zaterdag 'n genoegclik kwartiertje doorleef met te genieten van het niet geringe talent, waar mee Jantje in z'n eenvoudige gezichts-omtrekken (door 'n kleine buiging van de lijn, door 'n gering toevoegseltje als 'n rimpel, of cle vorm en plaat sing van de neus de mijne is heus iets te lang, maar daardoor toch niet ongeestig en enkele verdere attributen als haar en baard of snor) niet alleen gelijkenis weet te treffen, maar ook de zielkunoige snaar weet aan te raken.... ik ben na cit laatste Jantje" toch 'n beetje aan het twijfelen geraakt, of ik op deze (en misschien ook andere) karikaturen wel de juiste kijk heb gehad. Zie, geachte Redaksie, ik had altijd gemeend dat de bedoeling, of wilt u de strekking van een karikatuur, was, orn door 't sterke aandikken van 'n zwakheidje in 'n persoon of groep of 'n beweging, dus b.v. van 'n défattt van een of andere qualité, op geestige wijze de aandacht van de betrokkenen zodanig te vestigen, dit hieruit zonder te kwetsen en dus ten genoege van allen enige lering ontstond.... a prendre ou a laisser. Of sprak ik verkeerdelik van 'n cléfaut de ses qualités? Laat ik bijv. even herinneren aan 't hekelen van Jantje van enkele, misschien niet al te kleine dtfauts van Duitsers, die toch ook op hun, (ons Nederlanders niet altijd sympathieke) manier mannetjesputters zijn, de Heren Frosch en Dahmen hebben 't ons in Amsterdam met 't relaas van hun merkwaardige ontdekking aangaan de de ziekte-verwekker van mond- en klauwzeer nog eens weer zeer recent getoond. Maar nu zie ik reeds in verschillende, maar 't sterkst naar voren springend in 't allerlaatste Jantje", toch iets geheel anders geschieden. Daar wordt namelik het vermakelike niet in 't aandikken van 'n bestaande zwakheid gevonden, maar in 't geestig getekend relaas van precies het tegenovergestelde van de waarheid. Alle waarlik der zake kundigen zullen dit met mij eens zijn. En zonder in bizonderheden te treden durf ik aannemen, dat de talentvolle tekenaar even goed als ondergeteekende kennen zal, om nu maar 'n enkel document te noemen, het officiële rapport, door de vroegere Indiese Hoofd-Amb tenaar Mr. van Walsem na een maanden lang voor de Indiese Regering verricht onderzoek uitgebracht aangaande de werking van het amerikaanse verbod; en dus ook weten dat zijn conclusie ongeveer precies contratie is van wat 't kladschrift ons laat zien. Ik weet 't niet, maar de vrolikheid, die dit geestige op de kop zetten van de waarheid mij verschaft heeft, legt mij de vraag op de lippen, of dit toch niet de hogere vorm van geestigheid is. Maar dit vermoeden brengt mij tot een zeer vriendelik en beleefd verzoek aan uwe Redaksie, of deze niet zou kunnen inwerken op Jantje, om 't terrein van z'n belangstelling ook op dit gebied nog wat uit te breiden, b.v. tot de macht van het drankkapitaal en tot de invloed van de drank advertenties. Nietwaar, het grote nut van deze beide in onze samenleving zal wel door slechts 'n klein deel van ons Volk worden betwijfeldr de 300.000.000 guldens, 't laatste jaar in drankongezet in ons land.... neen, laat ik er maa; niet meer van zeggen. Zou 't nu niet alleraardigst zijn, deze nuttig heid van drankkapitaal en van drankadvertenties ook eens ineen of twee de zaak op z'n kop zettende karikaturen in het kladschrift te zien verschijnen? Misschien kon ook voor menigeen, die er nu niet zo van op de hoogte is, daar wel wat leerzaams in zitten. En in ieder geval zoudt Gij, geachte Redaksie daarmee op nieuw een even vrolik kwartiertje van hartelik lachen, als dit met 't vorige Jantje" 't geval was, aan menig van uw talrijke lezers bereiden, en niet 't minst aan uw dv. Hilversum, 17 Juni 1924. J. VAN REES Clichés Van Leer AMSTERDAM ZWEMMEN xxxxxxxx Dolf was stiekum wezen zwemmen Ergens aan het stille strand En zijn kleeren lagen netjes Op een hoopje aan de kant. Plassen, dansen, stoeien, lachen Drijven op een groote golf Dat was juist een aardigheidje Voor dien vluggen, vieven Dolf. Toen hij zoo een goed kwartiertje Lekker eens gezwommen had Kwam hij met een oor vol water Uit het zoute frissche bad. Schrik, verbazing, huilen tranen Want zijn kleeren waren zoek Weg zijn mooie, nieuwe truitje Weg zijn schoenen, hemd en broek. Aan een juffer zei hij grienend: Help me ach, ik weet geen raad" Zag U iemand met een truitje" Glad en effen, zonder naad?" Zonder naad, dat is onmogelijk" En ze lachte zich een kriek Zeker wel de Jongenstruien" Van de Fantasiefab iek". J. H. SPEENHOFF. LEVERING UITSLUITEND AAN DEN HANDEL.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl