Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
Geïllustreerde Nederlandsche Letterkunde,
door PROF. DR. J. PRINSEN JLZN. Beknopt
overzicht van de vroegste tijden tot op heden.
Uitg. door J. M. Meulenhoff te Amsterdam,
1924.
De tijden zijn allang voorbij, dat alleen in
collegezaal en studeervertrek de klassieken onzer
letterkunde werden opgeslagen, dat er op de
schoolbanken over werd gezucht! In kleurige
en sierlijke uitgaven vinden de juweelen onzer
Middeleeuwsche kunst, de steeds nog boeiende
romans en verhalen op rijm uit vroeger eeuw
hun weg tot de minnaars van letterkundig schoon.
Maar mét deze belangstelling voor de
kunstWerken van 't verleden ontwaakt tevens
behoefte om zoo uiteenloopende werken als
Reinaert en Beatrijs, Elkerlijc en Gijsbrecht,
Sara Burgerhart en Majoor Frans als uitingen
van hun tijd te begrijpen en de ontwikkeling
van de kunst van vroeger eeuwen tot die van
eigen tijd te doorgronden. In de eerste behoefte
voorzagen een reeks korte monographieën, die
over ^schrijvers als Brederoo, Spieghel, Multatuli
zijn verschenen, in de tweede behoefte komt
thans het beknopte overzicht der Nederlandsche
letterkunde van Prof. Dr. J. Prinsen voorzien.
Wie het Handboek tot de Nederlandsche letter
kundige geschiedenis van denzelfden schrijver
te omvangrijk mocht vinden, wie meer een
helder, vloi overzicht verlangt dan een uitvoerige
beschrijving, die kan in dit nieuwe boekje in
tweehonderd bladzijden de ontwikkeling der
Nederlandsche litteraire kunst, waarin de voor
naamste litteraire en geestelijke stroomingen van
Europa zich afteekenen, uitnemend volgen.
In .hoofdzaak is dit beknopt overzicht een ver
korting van het Handboek. De Middeleeuwsche
kunst en de vroege renaissance zijn naar ver
houding veel meer ingekort dan ----? i
die van de 17de eeuw, zoodat de
18de en de 19de eeuw daardoor
uitvoeriger geschetst konden wor
den. Dit is voor een boek, in de
eerste plaats voor kunstzinnige
leeken bestemd (zie blz. 160), geen
bezwaar: al mogen alle tijaperken
historisch van beteekenis zijn, voor
den modernen mensen, die het ver
leden alleen wil begrijpen om het
schoone, dat dat verleden voort
bracht, beter te genieten, zijn de
tijden der rederijkers, der vroege
Renaissance van minder beteekenis
dan de 17de eeuw. In het alge
meen kan men zeggen, dat de
geestelijke stroomingen, de schep
pingen van dichters, die onmid
dellijk aan eigen tijd voorafgaan,
die het heden hebben bepaald,
voor hem het meeste belang
hebben. Door dit streven zijn de Middel
eeuwen wel zér sober afgehandeld, zoodat deze
voor de cultuur, voor de kunst en voor den moder
nen mensch met zijn gevoeligheid voor het naïve
en het mystieke zoo bekoorlijke kunst, in dit
boekje minder tot haar recht komt. En dat is
nïj, ..^ophaar zei-fc (gez
Willem Hofdijk
Illustratie naar teekening door J. Buys in de uitgave
van Feith's Julia van 1792
zeer jammer, nu verscheidene kunstenaars de
motieven en oude verhalen der M. E. opnieuw
bewerken, zooals Marie Koenen, Boutens,
Teirlinck, Maeterlinck deden, nu het M. E.sche lied
weer gezongenen het M. E.sche spel weer vertoond
'worden en menig
gemoed weer ver
heffing vindt in M.
E.sche mystiek. Ook
het communisme
van Maerlant is voor
onzen tijd belang
wekkend genoeg om
er meer dan n en
kelen regel aan te
wijden.
Wat de verdeeling
der stof betreft
houdt de schr. voor
de M. E. nog wel
vast aan de verdee
ling volgens de drie
standen, al erkent
hij telkens, dat ook
deze kunst in haar
zuivere
menschelijkheid door
standsTitelplaat der eerste uitgave van Antonides'
IJstroom, 1671
grenzen nimmer bepaald is ge
weest. Waar bovendien een groot
vertegenwoordiger dezer kunst als
Hendrik van Veldeke als ridder een
bijdrage leverde tot de geestelijke kunst met zijn
Leven van Sint-Servaes, waar Maerlant voor
Vlaamsche burgers en Hollandsche edelen zoowel
geestelijke als wereldlijke poëzie schreef, waar
in de Beatrijs-legende Wereldsche motieven sterk
op den voorgrond komen, waar in liederen, in de
Ferguut de ineenvloeiïng der standen zelfs al
wordt geteekend, en schr. de standenindeeling bij
de behandeling der dramatische kunst heelemaal
loslaat, daar blijkt deze indeeling der M.Esche
letterkunde naar standen een vrij wel overwonnen
standpunt. In de lage landen bi der see"kwam
de kunst.tot bloei in een samenleving, waar de
standen begonnen ineen te vloeien en de
Vlaamsche kunst gericht was tegen een
antinationalen verfranschten adel, zoodat het typisch
ridderlijk karakter reeds daardoor werd uitge
sloten.
Op heldere vlotte wijze is het verder verloop
onzer letterkunde geschetst. Met enkele rake
woorden worden schrijvers en boeken afdoende
getypeerd en moeilijke kwesties weet de schr.
in enkele regels in wezenlijke trekken samen te
vatten: zoo bij Bilderdijk het samengaan van
romantiek in Byron's geest met het vaderschapder
anti-revolutionnaire partij; bij Vondel, de
vereenigingvan genialiteit van renaissance-dichter en
behoefte aan gebondenheid, van het
middeleeuwsche en het moderne in zijn wezen. Toch
ziet schr. Vondel te M.E.'sch., waar hij in zijn
Houlijck-zang tusschen God en de geloovige zielt
geheel den geest van Ruusbroec meent te
speuren." Dit gedicht is een allegorie in
Renaismm '4 sance-trant: de tegenstelling van liefde en min
i .. herinnert aan Hooft's herderspoëzie (vgl. Granida);
de verdere uitwerking God en de Wereld ats
medeminnaars der ziel, het ongelukkig huwelijk
eer ziel met de wereld, de verlatenheid der ziel,
totdat God haar in 't Hemelrijk genadig huwt
verraadt een behagen in de veruiterlijking van
dit beeld, terwijl Ruusbroec dit beeld tot ziels
ervaren verinnerlijkt zonder den nadruk op
aardsche ervaringen te leggen, zooals Vondel op
haast vermakelijke wijze doet in de slotstrophe,
waar hij vertelt, dat de ziel in 't huwelijk
Zwanger word, en na 's Bruyd'goms beeld,
Veel deugden hem tot Kind'ren teelt."
Er mogen Roomsch-katholieke sympathieën
bij Vondel zijn aan te wijzen vóór zijn bekeering,
maar dan moeten we die zoeken in zijn vereering
voor Erasmus en niet in verwantschap met Ruus
broec.
Dit wat betreft eenige détail-kwesties.
Daar in een o verzicht der litteratuur-geschiedenis
de kunst van 't verleden in verband wordt gebracht
met het huidige kunstbesef, culmineert zoo'n
werk in de beschrijving der hedendaagsche lette
ren. Wat de stichters van de Nieuwe Gids betreft
is dit dan ook voortreffelijk gedaan. Nu de
Tachtigers stevige zestigers zijn geworden, heeft
een nieuwe generatie nieuwe geluiden doen
hooren. En aan dit nieuwe geluid is geen recht
wedervaren, wanneer in enkele bladzijden, als
buiten de N. Gids staande dichters, Helene
Swarth (een drukfout maakt de 65-jarige dame
30 jaar jonger!), Henr. Roland Holst, Adama
v. Scheltema en Boutens worden afgehandeld !
Terwijl De oude waereld van Querido wel heel
sterkwordt verheerlijkt, alsof ernognieternstigop
de rhetorica van dezen schrijver is gewezen, waar
door olie van kritiek op de golven der bewondering
is gegoten. Juist inzicht in de wending na 1890,
in de zér uiteenloopende scheppingen,
uiteenloopend in geest en gehalte, zouden we óók
nog gewenscht hebben in een laatste hoofdstuk
van dit werk gevonden te hebben. En hier kón
het gegeven worden, omdat in een boek voor
den kunstgevoeligen leek" een man van weten
schap, die als wetenschappelijke gids ons voerde
door den doolhof van 't verleden, het recht heeft
een oordeel zij het dan niet
even wetenschappelijk" gegrond
uit te spreken over het werk
van tijdgenooten. De historici laten
hun schroom meer en meer varen
en schrijven over contemporaine
geschiedenis; zij kunnen nog laten
gelden de verontschuldiging van de
ontoegankelijkheid van archieven,
maar dit geldt voor den schrijver
over letterkundige geschiedenis in
veel mindere mate: alleen particu
liere brieven, dagboeken van le
vende auteurs ontbreken, maar
daartegenover staat, dat het werk
ons oneindig nader staat, dat de
tijdgenoot makkelijker door ons
begrepen wordt.
De illustraties van het boekje
zijn uitnemend gekozen en uitge
voerd; doordat ze op ruim 80
Karei joan Lodewijk Aiberdingk bladzijden vóór den text zijn
ge~,.:=_.,I-J ..._ ^.?...?plaatst, krijgt men hier een aan
schouwelijk overzicht der letterkun
digen; handschriften, titelbladen,
portretten en enkele oude illustraties
//
\/
Thijm (Lod. van Deijssel), naar
een teekening door H. J. Ha
ve rman
toonen ons hoe ook het boek zich ontwikkeld
heeft, hoe de geest van ieder tijdperk ook uit de
illustraties spreekt: de drukke, sierlijke over
lading der Renaissance (bl. 25, 39), de weeke
gevoeligheid van de beginnende romantiek (p. 58),
waar Julia's minnaar op een grafzerk tot de maan...
huilt
J. V. D. B E R G H V. E Y S I N G A
E L I A S
Titelvignet, door Vqsmaer geteekend voor zijn
gedicht Nanno