De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 5 juli pagina 4

5 juli 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD'VOOR NEDERLAND No. 2455 BEIAARDEN Hullebroeck, de Vlaamsche zanger, de compo nist van zoovele zoet-gevooisde liedekes, van j.Moederke alleen", van Tineke van Heule", van Marleentje", is voor zeker voor weinig landgenooten een onbekende. Minder bekend is, dat hij, als voorzitter van de Belgische vereeniging ,;,Önze Beiaarden-Nos Carillons" gerekend kan worden tot de voorvechters op het gebied van het klokkenspel, wat trouwens daar volkslied en klokkenspel verwant zijn wel niemand zal verwonderen. Een sterk sprekend bewijs van zijn belangstelling en liefde voorden beiaard is het onlangs verschenen werk Beiaarden", een fraai boekdeel in groot 4 formaat, het eerste nummer der reeks Eigen schoon", welke onder leiding van dr. M. Cordemans staat en door de N.V. De Standaard te Brussel wordt uitgegeven. Stel u voor dat een dergelijke uitgave in ons land aanving met het "klokkenspel! Reeds terstond blijkt hieruit, dat de beiaard in Belgiëeen belangrijker plaats in neemt dan in Nederland. De geheel verschillende toestanden op het gebied der torenmuziek in Noord- en Zuid-Neder land'Verklaren ook, dat Hullebroeck's werk eigen lijk slechts n strekking heeft: door een en ander te vertellen van het klokkenspel in het algemeen Ten België's beiaarden in het bijzonder, de belang stelling voor het volksspeeltuig bij uitnemendBelfort te Brugge. heid", die volgens den schrijver ook in zijn land nog veel te gering is, te verhoogen. Onbekendheid noemt hij als de voornaamste oorzaak van het gebrek aan waardeering van het klokkenspel. Hier te lande hebben wij niet alleen onverschillig heid bij de groote massa te overwinnen, maar bovendien en dit in de allereerste plaats den tegenstand van hen, die de klokkenbespeler van .de 20ste eeuw als het ware een gebrekkigen arm van de 16de eeuw willen doen behouden, die de simpele draadverbinding tusschen klavier en klepels, het mechanisme dat uitgedacht werd, toen directe bespeling der klokken door haar groot aantal niet meer mogelijk was, totmuziekhistorisch monument" verklaren, waaraan slechts die veranderingen mogen worden aan gebracht niet zeer consequent! welke een gemakkelijker bespeelbaarheid kunnen bevorderen. In Belgiëheeft men niet met die opvatting te kampen; men acht het er iets van-zelf-sprekends, dat klavier, verbindingen, klepels, in een toestand worden gebracht, die den bespeler in staat stelt zooveel mogelijk van den zang der klokken te doen genieten. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Hulle broeck het overbodig acht te betoogen, dat en waaróm het klokkeninstrument niet als een monument mag worden,beschouwd, en dat hij, zich richtende tot de massa", gemeend heeft populair, te moeten blijven, en niet te veel in Bijzonderheden te moeten afdalen. Wel rijst hier de vraag, of met .een eenvoudig bpekske het beoogde doel niet sneller Ware bereikt dan met dit monumentale boek deel het geval zal zijn. Na een korte inleiding vertelt de schrijver iets over het ontstaan, de ontwikkeling en het ver val van den beiaard. Zijn beknoptheid heeft het onvermijdelijk ge volg, dat vermoedens wat al te apodictisch als onomstootelijke waarhe den worden voorgesteld. In zijn vrees om dieper op de dingen in te gaan gaat H. herhaaldelijk te ver, b.v. als hij de her opleving van de beiaardkunst een onmiddellijk gevolg noemt van den heropbloei van het Vlaamsche volkslied, en, even later, als zijn mee ning ten beste geeft, dat de beiaard in hoofdzaak gebruikt moet worden voor het vertolken van volksliederen. Een mee ning, die geëerbiedigd moet worden, maar die men toch gaarne nader had zien toegelicht. Het spreekt van zelf, dat de bespeler van hetgemeen. schapsinstrument zich moet bepalen tot muziek welke spreekt tot het hart van het volk, en dus voorloopigeen ruime keuze zal hebben te doen uit den bestaanden schat van volksliederen, maar of deze ook in de toe komst den hoofdschotel moet blijven vormen op de programma's van beiaardconcerten? Klok ken zingen geen woorden, en bij het volkslied vor men woorden melodie een innig geheel, terwijl de beiaard heel moeilijk als begeleidingsinstrument is te gebruiken. Op een door beknoptheid niet zeer heldere bespreking van de zoo moeilijke klokgieterskunst volgen eenige bladzijden over het mechanisme, dat tot bespelen der klokken in staat stelt. Natuurlijk komt hierbij de zoo belangrijke kwestie der verbindingen ter sprake. Broek- en tuimelaarssysteem passeeren achtereenvolgens de revue; het laatstgenoemde stelsel heeft Denijn's voorkeur, en hevig heeft men er in ons land tegen getoornd, tot bleek dat het ouder is dan de toe passing van den broek. Van dit laatste maakt H. geen melding, misschien, omdat hij zich op het ge lukkige standpunt kan stellen, dat bij de vraag wat het beste is, de vraag wat het oudste is van ondergeschikt belang moet worden geacht. Be halve Denijn's verbeteringen vermeldt de schrijver ook het stelsel van Karel de Mette, dat vooral door zijn verbindingen van houten latjes zoo belangrijk van dat van Denijn afwijkt, en, wat men er ook van moge denken, als zelfstandige poging om het beste te bereiken, toejuiching verdient. Hullebroeck verzuimt niet, te wijzen op de be langrijke plaats, die de toren bij de beiaardmuziek inneemt, en op de beteekenis van een weloverdacht aanbrengen der klokken, Vlissingen, Rotterdam en nu weer Zutphen bewijzen, dat men dit in ons land nog steeds niet beseft, zooals ook ons voorgeslacht hèt niet besef te, zoodatslechs toevallig hier en daar goede resultaten werden verkregen. Het grootste gedeelte van Beiaarden" wordt ingenomen door mededeelingen betreffende de beiaarden in Vlaamsch-België; belangrijke ge gevens, ook voor den Noord-Nederlandschen yriendvande torenmuziek,zijn hierbijeengebracht; jammer dat niet naar grooter volledigheid werd gestreefd. Jammer ook, dat slechts 19 zingende torens in Belgiëzijn afgebeeld, ter wijl de portretten van 20 beiaardiers, aan wie Hullebroeck een bewonderend, waar deerend of vriendelijk woord wijdt, wel wat al te veel plaats hebben gevraagd. Juist de vorm van den toren is van zooveel belang voor zijn beteekenis als houder van den beiaard, en vertellen reeds de 19 afbeeldingen (waarvan vooral die van den St. Rombout, rotsige reus oprijzend boven Mechelen's daken, fraai is) dat verscheidene van deze torens, evenmin als vele bij ons, een eersterangs klokken-instrurrient kunnen bevatten, gaarne had ik, om een juister overzicht te verkrijgen, ze alle gezien. Ook de beiaarden van Wallonië, die , schitteren door afwezigheid, en slechts vluchtigjes besproken worden. Dat de schrijver Vlaanderen Belfort te Sint Truiden. boven Belgiëstelt, is zijn recht, en de ondergeteekende zal de laatste zijn, die het hem verwijt, integendeel. Maar in dit geval was er wel eenige reden, om over de taalgrens heen te stappen: een dergelijk werk over de beiaarden in het Walenland zal niet spoedig het licht zien, naar te vreezen is. Dat geldt ook voor Noord-Frankrijk, welks beiaarden historisch geheel bij de Zuidelijke Nederlanden behooren, en waaraan Hullebroeck slechts vijf regels wijd t, daarbij zelfs zwijgende over het klokkenspel in Duinkerken's statigen toren, van welks zang nog zooveel te verwachten is. Het komt mij minder logisch voor, in het ne geval aan de staatkundige grens geen beteekenis te hechten, in het andere ze te beschouwen als een moeilijk over te klimmen muur. Het is trouwens naar mijn meening op historische gronden niet te verdedigen, bij de behandeling van het zuidelijk gebied der zingende torens met taal- of lands grenzen rekening te houden. Dat alles neemt niet weg, dat het kloeke en Belfort te Gent.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl