Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD'VOOR NEDERLAND
No. 2455
BEIAARDEN
Hullebroeck, de Vlaamsche zanger, de compo
nist van zoovele zoet-gevooisde liedekes, van
j.Moederke alleen", van Tineke van Heule",
van Marleentje", is voor zeker voor weinig
landgenooten een onbekende. Minder bekend is, dat
hij, als voorzitter van de Belgische vereeniging
,;,Önze Beiaarden-Nos Carillons" gerekend kan
worden tot de voorvechters op het gebied van het
klokkenspel, wat trouwens daar volkslied en
klokkenspel verwant zijn wel niemand zal
verwonderen.
Een sterk sprekend bewijs van zijn belangstelling
en liefde voorden beiaard is het onlangs verschenen
werk Beiaarden", een fraai boekdeel in groot 4
formaat, het eerste nummer der reeks Eigen
schoon", welke onder leiding van dr. M.
Cordemans staat en door de N.V. De Standaard te
Brussel wordt uitgegeven. Stel u voor dat een
dergelijke uitgave in ons land aanving met het
"klokkenspel! Reeds terstond blijkt hieruit, dat
de beiaard in Belgiëeen belangrijker plaats in
neemt dan in Nederland.
De geheel verschillende toestanden op het
gebied der torenmuziek in Noord- en Zuid-Neder
land'Verklaren ook, dat Hullebroeck's werk eigen
lijk slechts n strekking heeft: door een en ander
te vertellen van het klokkenspel in het algemeen
Ten België's beiaarden in het bijzonder, de belang
stelling voor het volksspeeltuig bij
uitnemendBelfort te Brugge.
heid", die volgens den schrijver ook in zijn land
nog veel te gering is, te verhoogen. Onbekendheid
noemt hij als de voornaamste oorzaak van het
gebrek aan waardeering van het klokkenspel.
Hier te lande hebben wij niet alleen onverschillig
heid bij de groote massa te overwinnen, maar
bovendien en dit in de allereerste plaats den
tegenstand van hen, die de klokkenbespeler van
.de 20ste eeuw als het ware een gebrekkigen arm
van de 16de eeuw willen doen behouden, die de
simpele draadverbinding tusschen klavier en
klepels, het mechanisme dat uitgedacht werd,
toen directe bespeling der klokken door haar
groot aantal niet meer mogelijk was,
totmuziekhistorisch monument" verklaren, waaraan
slechts die veranderingen mogen worden aan
gebracht niet zeer consequent! welke een
gemakkelijker bespeelbaarheid kunnen bevorderen.
In Belgiëheeft men niet met die opvatting te
kampen; men acht het er iets van-zelf-sprekends,
dat klavier, verbindingen, klepels, in een toestand
worden gebracht, die den bespeler in staat stelt
zooveel mogelijk van den zang der klokken te
doen genieten.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Hulle
broeck het overbodig acht te betoogen, dat en
waaróm het klokkeninstrument niet als een
monument mag worden,beschouwd, en dat hij,
zich richtende tot de massa", gemeend heeft
populair, te moeten blijven, en niet te veel in
Bijzonderheden te moeten afdalen. Wel rijst hier
de vraag, of met .een eenvoudig bpekske het
beoogde doel niet sneller Ware bereikt dan met
dit monumentale boek
deel het geval zal zijn.
Na een korte inleiding
vertelt de schrijver iets
over het ontstaan, de
ontwikkeling en het ver
val van den beiaard.
Zijn beknoptheid heeft
het onvermijdelijk ge
volg, dat vermoedens
wat al te apodictisch als
onomstootelijke waarhe
den worden voorgesteld.
In zijn vrees om dieper
op de dingen in te gaan
gaat H. herhaaldelijk te
ver, b.v. als hij de her
opleving van de
beiaardkunst een onmiddellijk
gevolg noemt van den
heropbloei van het
Vlaamsche volkslied, en,
even later, als zijn mee
ning ten beste geeft, dat
de beiaard in hoofdzaak
gebruikt moet worden
voor het vertolken van
volksliederen. Een mee
ning, die geëerbiedigd
moet worden, maar die
men toch gaarne nader
had zien toegelicht. Het
spreekt van zelf, dat de
bespeler van
hetgemeen. schapsinstrument zich
moet bepalen tot muziek
welke spreekt tot het
hart van het volk, en
dus voorloopigeen ruime
keuze zal hebben te doen
uit den bestaanden schat
van volksliederen, maar
of deze ook in de toe
komst den hoofdschotel
moet blijven vormen
op de programma's van
beiaardconcerten? Klok
ken zingen geen woorden,
en bij het volkslied vor
men woorden melodie een innig geheel, terwijl de
beiaard heel moeilijk als begeleidingsinstrument
is te gebruiken.
Op een door beknoptheid niet zeer heldere
bespreking van de zoo moeilijke
klokgieterskunst volgen eenige bladzijden over het
mechanisme, dat tot bespelen der klokken in staat
stelt. Natuurlijk komt hierbij de zoo belangrijke
kwestie der verbindingen ter sprake. Broek- en
tuimelaarssysteem passeeren achtereenvolgens de
revue; het laatstgenoemde stelsel heeft Denijn's
voorkeur, en hevig heeft men er in ons land tegen
getoornd, tot bleek dat het ouder is dan de toe
passing van den broek. Van dit laatste maakt H.
geen melding, misschien, omdat hij zich op het ge
lukkige standpunt kan stellen, dat bij de vraag
wat het beste is, de vraag wat het oudste is van
ondergeschikt belang moet worden geacht. Be
halve Denijn's verbeteringen vermeldt de schrijver
ook het stelsel van Karel de Mette, dat vooral
door zijn verbindingen van houten latjes zoo
belangrijk van dat van Denijn afwijkt, en, wat men
er ook van moge denken, als zelfstandige poging
om het beste te bereiken, toejuiching verdient.
Hullebroeck verzuimt niet, te wijzen op de be
langrijke plaats, die de toren bij de
beiaardmuziek inneemt, en op de beteekenis van een
weloverdacht aanbrengen der klokken, Vlissingen,
Rotterdam en nu weer Zutphen bewijzen, dat
men dit in ons land nog steeds niet beseft, zooals
ook ons voorgeslacht hèt niet besef te, zoodatslechs
toevallig hier en daar goede resultaten werden
verkregen.
Het grootste gedeelte van Beiaarden" wordt
ingenomen door mededeelingen betreffende de
beiaarden in Vlaamsch-België; belangrijke ge
gevens, ook voor den Noord-Nederlandschen
yriendvande torenmuziek,zijn hierbijeengebracht;
jammer dat niet naar grooter volledigheid
werd gestreefd. Jammer ook, dat slechts 19
zingende torens in Belgiëzijn afgebeeld, ter
wijl de portretten van 20 beiaardiers, aan
wie Hullebroeck een bewonderend, waar
deerend of vriendelijk woord wijdt, wel wat al te
veel plaats hebben gevraagd. Juist de vorm van
den toren is van zooveel belang voor zijn beteekenis
als houder van den beiaard, en vertellen reeds
de 19 afbeeldingen (waarvan vooral die van den
St. Rombout, rotsige reus oprijzend boven
Mechelen's daken, fraai is) dat verscheidene van
deze torens, evenmin als vele bij ons, een
eersterangs klokken-instrurrient kunnen bevatten, gaarne
had ik, om een juister overzicht te verkrijgen,
ze alle gezien. Ook de beiaarden van Wallonië, die
, schitteren door afwezigheid, en slechts vluchtigjes
besproken worden. Dat de schrijver Vlaanderen
Belfort te Sint Truiden.
boven Belgiëstelt, is zijn recht, en de
ondergeteekende zal de laatste zijn, die het hem verwijt,
integendeel. Maar in dit geval was er wel eenige
reden, om over de taalgrens heen te stappen: een
dergelijk werk over de beiaarden in het Walenland
zal niet spoedig het licht zien, naar te vreezen is.
Dat geldt ook voor Noord-Frankrijk, welks
beiaarden historisch geheel bij de Zuidelijke
Nederlanden behooren, en waaraan Hullebroeck
slechts vijf regels wijd t, daarbij zelfs zwijgende over
het klokkenspel in Duinkerken's statigen toren,
van welks zang nog zooveel te verwachten is.
Het komt mij minder logisch voor, in het ne geval
aan de staatkundige grens geen beteekenis te
hechten, in het andere ze te beschouwen als een
moeilijk over te klimmen muur. Het is trouwens
naar mijn meening op historische gronden niet te
verdedigen, bij de behandeling van het zuidelijk
gebied der zingende torens met taal- of lands
grenzen rekening te houden.
Dat alles neemt niet weg, dat het kloeke en
Belfort te Gent.