Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2456
SCHILDERKUNST-KRONIEK
TOESPRAAK GEHOUDEN BIJ DE OPENING VAN DE
TENTOONSTELLING BIJ KLEIJKAMP VAN MATHIJS
MAKIS (17 Aug. 1839?22 Aug. 1917).
Toen mij gevraagd werd deze tentoonstelling
met een kort overzicht te willen openen, heb ik
niet lang geaarzeld; er was immers te veel,
wat lokte dit te doen. Hoe echter dit overzicht te
geven, was een zaak van meer overweging, want
verschillende mogelijkheden van verschillende
geaardheid deden zich voor. Ik kon dit leven
klemmen in het keurs van vele data; ik kon hem,
Maris, volgen in den Tijd, maar was het niet dwaas
op 't enkel tijdelijke te bepalen wat bestaat in
groote waarde, juist, omdat het den tijd, het
oogenblik, overwon? Ik kon u, anders, zijn technieken
beschrijven op verschillend en verscheiden
oogenblik van zijn leven; van buiten-af hem voor uw
oogen construeeren, maar wat ware dit hier, bij
dezen schilder, die van innerlijks bestaat, en
wiens technieken (zoo gij z? zóó wilt noemen)
slechts signaturen zijn van wat zijn ziel verlangt
en van wat de groeiende of voltooide persoonlijk
vermag?
Een andere, eenvoudiger, toch dieper wijs van
karakteriseeren leek mij daarom noodig; het was
den grond van 't wezen van M. Maris u te ont
dekken, den gang der groeiende persoonlijkheid;
algemeens dus en individueels te saam u voor
te dragen....
En dan moet dadelijk gezegd worden, dat de ont
wikkeling van M. Maris de ontwikkeling is van
den typischen romanticus. Hij is daarvan een vol
slagen voorbeeld; er is naast Jozef Israëis, die een
andere schakering van den romanticus vertoont,
geen zuiverder exempel van dit wezen tijdens de
Haagsche School. Maar het is allicht noodig u
uit te leggen, wat voor mij de aard, het wezen van
den romanticus is, dien ik zóó geheel en al
verwerklijkt zie, en volgen kan, in Matihijs Maris' werk.
De romanticus zooals ik hem erken is niet
de schilder, die zich week vermeit in een week
verhaal, of die in de kleeren van een voorbij
gegane periode zijn gevoelens hult en zijn per
sonen; hij is van grooter geaardheid, en de weer
barstige weerstander van wat de realisten wordt
genoemd. De romanticus is de schilder van de
gemeenzaamheid der dingen, van 't innerlijk
verband van alle dingen; dat uit te drukken is
zijn eindelijk doel, waartoe hij soms pas 'komt na
menigen omweg. Wanneer wij dat wel begrijpen,
wanneer wij inzien wat dat schilderkunstig
beteekent, dan is het leven van Thijs Maris een
voudiger en dieper te overzien, en dan is de klacht
van Jacob Maris, dat Thijs verspeelde wat hij
bezat, niet klakkeloos te beamen.' Integendeel;
dan is te zeggen: Thijs kon niet anders, dan hij
zich voor ons heeft geopenbaard in de opeenvol
ging zijner schilderijen, etsen en teekeningen.
Want er is een bepaalde opeenvolging en bij Thijs
n bij d'andre werkelijke romantici. Zij eindigen
anders, dan velen bij hun begin verwachten; zeker
rM. MARIS
Dienstmeisje
eindigde Thijs anders, dan
velen misschien zelfs hoopten !
Want deze Thijs, de middelste
der Marissen, begon haast da
delijk als een perfect schilder;
een verbazing voor zijn ouderen
broeder Jacob, een bewondering
voor den jongeren Willem.
Het scheen of Holland een
talent had voortgebracht, op
nieuw, dat door pure en gave
schilderlust (in Hollandschen
trant gedacht) niet alleen zijn
broeders maar ook zijn land
'zou verbazen. Er was een na
tuurlijk meesterschap over de
verf in Matthijs, zóóals zelden
wordt aangetroffen, en een on
middellijk onmiskenbare be
schaving. Het werk van
d'Antwerpsche Akademie (55?58)
bewijst het. Maar er was iets
anders te wege, op weg; iets
anders dat zich meer en meer
naar voren zou dringen. Het
was niet de romantiek van den
Verloren Zoon (1859); het was
een veredeling van het Ro
mantische van In den Hof"
(pl.m. 1858). In 1860 maakt
MattMjs met Jacob een reis door
DuitscMand etc. Het is een be
korende gemeenplaats gewor
den, dat door die reis Matthijs,
als plotseling, een anderen koers
ging zeilen, en dat daar, als
door een schok, een nieuwer
wezen in hem schoot, en ,,de
Droomer" of de visionnair",
sommigen zelfs zeggen de visi
oenair" ontstond. Maar zulke
schokken bestaan niet in de
levens der kunstenaars; alles is
óf slapend aanwezig en wordt
gewekt, óf is ondergronds voor
bereid. Thijs werd niet roman
tisch door de Duitsche reis; hij
werd zich van zijn romantisch
wezen meer bewust, of, en dat
is beter gezegd, zijn romantisch
wezen werd zelf meer bewust. De
primitieven, die hij in
Duitschland zag, hielpen hem daarin, als een der factoren.
Rethel liet hem op deze reis niet onverschillig.
Het romantische was rijper geworden, werd in hem
dus meer openbaar; en het is hoogmoedig in het
zelfportret(60); als haast definitief in Lausanne(62);
edel-verzwegen in het stadsgezicht (63); het
blijft nog lang, formeel, vol geprpnonceerden vorm.
Zelfs, toen hij in '69 naar Parijs ging, en menigen
invloed ondervond, zelfs toen hij in '72 naar Lon
den trok, was deze formeele periode niet over.
In dezen tijd van formeele romantiek ontstaan
die werken, waar het heele schilderij nog niet
wordt tot ne wemeling van licht, waaruit, te
nauwernood, de vormen zich condenseeren, maar
waar het romantische duidelijk leeft binnen den
bepaalden vorm; de wat men noemt geboren
schilder is op zijn schoonst aanwezig; oogen en
innerlijk worden ons gelijkelijk verzaad. Uit dien
tijd is de Ramskop (70), de Herinnering aan Am
sterdam (70) met den droomer op den voorgrond
leunend over de balustrade bijlde brug; uit dien
tijd is de?Qrintgroeve", deKoekebakster" (met de
druiling van het licht, als over 't landschap uit 72),
het starend meisje aan de pomp, met de pronkende
duiven, 't Kippevoeren" (72), uit dien tijd
zijn de oogen vol langzame psychologie, oogen
die innerlijk staren, 't liggend kind met
de Vlinders" (73) evenals de Vlinders" (74)
zelf, waar de lach van 't kind ontwaakt is tot
dieper zinnelijkheid. Zinnelijkheid, uitgedrukt in
een\ eindelijke romantiek, zal de laatste inbreng
zijn van dit schildersleven. Geleidelijk komt deze
twee-eenheid aan; de raadselachtige landschappen,
met de kasteelen achter 't struikgewas, ontstaan,
raadselachtig voor wie niet kunnen overzien;
de landschappen met de geiten, die in schijnbare
nevels verzweemen; stille glanzende waters liggen
vlak, achter een duistere groep van boomen;
toover huist in struiken;
zware,overbreedevrouwefiguren, eender steeds van trek, staren of openen
den mond, of zoeken een genoot zich, en zingen....
Het einde der werkelijke romantische schil
dering is dan door Matthijs Maris bereikt: de ge
meenzaamheid van alle dingen onderling, mensch,
en dier, en landschap, wordt schilderkunstig
uitgedrukt. Zooals ik u zeide, alles condenseert
zich tenauwernood (naar den vorm) uit de
wemelingen, als verliet het d'algemeenheid ongaarne,
en keerde gaarne daarheen weer. Wat de realisten
schilderkunst heeten, het schoone feit naast
het schoone feit, is heen; de grootste afstand
van het realisme is door het romantische hier
gevonden; de natuurlijkheid verdween voor een
Prof. J. H. JURRES Dood van de H. A'nes
Het origineel (dat bestemd is voor de St. Agneskerk te Amster
dam) van bovenstaande reproductie wordt tentoongesteld
bij Buffa te Amsterdam
idee, levend als een gevoel. Te ontkennen, dat dit
altijd zonder gevaar was, ware een nieuwe onjuist
heid zoeken te verspreiden (d'innerlijke een
zaamheid van Matthijs verzwakte zijn
gestaltenbepalende kracht wel eens te veel !) Maar, ander
zijds, te ontkennen, dat in sommige zulker tee
keningen Thijs grooter was dan ooit te voor,
ware, een bewijs te leveren, dat ge niet kunt
zien, hoe reusachtig deze figuren zijn in hun wolk
achtige zwellingen en dalen, en hoe hier een Paar
of een enkle vrouw zingend, een Aarde lijkt te
zijn, die haar lied uit-zingt, wanneer de schemerin
gen vereenen tot groote teedre geheelen, wat een
dag ijdel had gescheiden....
PLASSCHAERT
M. MARIS
Meisjeskopje