Historisch Archief 1877-1940
STERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2457
ADRIAEN BROUWER
Toen Brouwer nog in Haarlem bij Frans Hals
werkte, was hij reeds zóó bekend, dat zijn werk
niet alleen hier te lande en in Antwerpen zeer de
aandacht trok, maar dat het. zelfs werd
gecopieerd. Toen hij zich in Antwerpen kwam
vestigen, haastten de eigenaars van zijn schilderijen
zich dan ook, van den schilder-zelf verklaringen
omtrent de echtheid van hun bezit machtig te
worden. Zoo is er o.a. een notarieele ver
klaring van Brouwer, van 1632, over de echtheid
van een Boerendans, door hem geschilderd en in
1631 door Rubens gekocht.
Ook na zijn do««l werd Brouwer veel gecopieerd
en ging ook het werk van anderen, b.v. Craesbeeck
en Diepraem, onder zijn naam. In den aldus
ontstanen chaos orde te scheppen, is niet het werk
van n man en zelfs niet van n generatie van
kunsthistorici. Maar toch zijn wij tot de oplossing
van dit moeilijk probleem reeds veel nader ge
komen, dank zij vooral de onvermoeide studie en
den scherpen kijk van Wilhelm von Bode.
Deze heeft zich reeds veertig jaar geleden
ernstig met Brouwer bezig gehouden en is sinds
dien voortgegaan met het verzamelen en schiften
van het materiaal. Het resultaat van deze studie is
een respectabele monografie1), die dezer dagen is
verschenen en waarin de thans
acht-en-zeventigjarige Bode op zijn bekende frissche, opwekkende
manier Brouwer als artist schetst, zijn leven ver
haalt en zijn oeuvre kritisch behandelt. Al is
ADRIAEN BROUWER
door A. van Dijk. Naar de prent van Bolsweit
eronder hetgeen Bode thans aan Brouwer toekent,
nog het een en ander wat naar onze meening op
den duur uit den Brouwercatalogus zal moeten
verdwijnen, toch beteekent deze arbeid opnieuw
een grooten stap vooruit. O.a. blijkt, dat Bode,
geheel in overeenstemming met Hind, den be
werker van den catalogus der Nederlandsche
teekeningen in het Britsche Museum, de reeksen
van knap geteekende grootformaat-interieurs niet
voor het werk van Brouwer houdt en hem alleen
blijft toeschrijven die ongeloofelijk geniale
bewegings-krabbels, waarvan Bode er een stuk of
wat (uit Berlijn, Londen, Weenen en Stockholm)
afbeeldt.
Bode, die ongeveer 125schilderijen als werk van
den op 32-jarigen leeftijd gestorven meester aan
neemt, vermeldt er niet minder dan 18 in
Nederlandsch bezit, waarvan vijf in de musea, vijf bij
particulieren en acht in den kunsthandel.
Van de Brouwers in onze musea zijn die in
het Rijksmuseum, het Mauritshuis enhetMuseum
Boymans van onbetwiste echtheid. Niet alleen
zijn zij krachtig van bouw en bijzonder oorspron
kelijk in de schilderwijze, die geheel klopt met
die van andere echte Brouwers elders, maar ook
vertoonen zij dat spontane en geniale in opzet
en toets, waaraan men het origineele van den
namaak kan onderscheiden, en Brouwer zelf van
1) Wilhelm von Bode, Adriaen Brouwer, sein
Leben und seine Werke. Mit 130 Abbildungen.
Berlin, Euphorion?Verlag, 1924; 8°.
ADRIAEN BROUWER
den zoo nauw aan hem
verwanten Craesbeeck. > '?
Het schilderij in het
Frans Hals-Museum, het
bekende interieur met de
soldaten en de vrouw in
den hoek, is niet onbetwist
en daarom is het van be
lang, te zien, dat Bode den
twijfelaars die deze schil
derij aan Craesbeeck willen
toekennenwegens de soepe
ler behandeling, tegemoet
komt aangezien hij het
Haarlemsche
herbergstafreel slechts onder voorbe
houd aan Brouwer toewijst.
Hij plaatst het in 's meesters
laten tijd en meent, dat
het eendoor hem begonnen
en door Craesbeeck vol
tooid stuk is. Ziehier woor
delijk wat hij schrijft: Ein
grösseres Bild, unter Brou
wers Werken meist mit in
die erste Reihe gestellt,
aber von mir schon
angezweifeltund von R.
Oldenbourg in seinem
Handbuch der flamischen Male
rei" einfach als Arbeit
Craesbeeck's aus Brouwers
Werk ausgeschieden, die
Spanischen Offiziere in der
Kneipe" im Museum zu
Haarlem, ist von
ungewöhnlichem Umfang und
hat ganz besonders grosse
Figuren. Grosse Fl
chtigkeit in der Zeichnung,
namentlich der Hande und
Proportipnen des
stehenden Offiziers neben
trefflicher, echt Brouwerscher
Komposition, geistreicher
Anlage und individueller
Charakteristik machen es
wahrscheinlicher, dass wir
hier eine jener grau in grau
untermalten Kompositionen Brouwers vor uns
haben, die nach seinem Tode ein Nachfolger, sehr
wahrscheinlich Craesbeeck, notdürftig
fertiggemalt hat. Daher der f ast skizzenhafte, farblose
Charakter des Bildes, das Fehlen jedes kraftigen
Akzents in der Ausführung".
Nog een andere meening van Bode over een
Brouwer in een Nederlandsch museum is van
beteekenis.nl. dat hij het mansportretje in het
Mauritshuis voor Brouwers zelf portret blijf t houden.
Het behoort ? daarover was men het sinds lang
eens ? tot Brouwers lateren tijd en Bode meent,
dat het zeer wel iemand van twee en dertig jaar
kan voorstellen, hetgeen wij niet willen betwijfelen,
hoewel de afgebeelde evengoed een verweerde
bohémien van jonger leeftijd kan wezen. Op
de gangbare meening, dat het den iogenes
Cynicus", die Brouwer was, voorstelt, valt echter
toch wel het een en ander af te dingen, wanneer
men het Mauritshuis-portretje vergelijkt met
de door Anton van Dijck geschilderde en door
Bolswert gegraveerde beeltenis van Brouwer.
Het is waar, van Dijck placht te verfraaien en te
polijsten en maakte van het natuurkind een
edelman. Evenwel, het wilde in snor en haren,
het slordige in de allures, deed hij hem behouden
en het is opmerkelijk, hoe sterk de overeenkomst
is tusschen van Dijck's Brouwer-portret enden
rook uitblazenden man met opengespalkten mond
op de beroemde Rookers, eertijds in de collectie
Steengracht. Dit is Brouwer zelf. Dit is, ook
volgens de traditie, de schilder, en die lange
haren, dunne gekrulde snor, lange dunne neus,
groote oogen en stevige polsen vinden wij vol
maakt bij van Dijck terug. Daarentegen passen de
diep liggende oogen, de dikke korte neus en het
geheel anders geplante haar van den vagebond op
het Mauritshuis-schilderijtje heel end'al niet bij
van Dijck's interpretatie.
De grootste verdienste van dit boek is de uit
eenzetting van Brouwer's kunstenaars-ontwik
keling. Vooral de bladzijden, die Bode schrijft
over Brouwer's vroegste werk, zijn meesterlijk.
Brouwer, die in Oudenaarde in 1605 of 1606
geboren werd en in Antwerpen in 1638 overleed
(hoogstwaarschijnlijk aan de pest), is reeds vroeg
naar Holland gegaan en in Haarlem verzeild ge
raakt, waar hij in den kring van Frans Hals zijn
eerste triomfen vierde. Vandaar uit gaat zijn roem
naar Vlaanderen en als hij daar in 1632 terug
keert is zijn werk er reeds algemeen bekend. Bode
houdt tegen de opvatting van Schmidt Degener
? vol, dat Brouwer's eerste ontwikkeling niet
Vlaamsch maar Hollandsch is geweest; de
mo(Museum Dresden)
Vechtpartij
tieven van zijn vroegste werken zijn die welke in
den kring van Frans Hals gangbaar waren en
zelfs dezeltóe typen komen bij htm voor. In het
eerst ziet hij die als karikaturist en eerst lang
zamerhand ontwikkelt zich daaruit de karakter
schilder. Bode maakt nog onderscheid tusschen
vroege en late Haarlemsche schilderijen van den
meester, maar dit lijkt mij ietwat gewaagd.
Men kan, dunkt mij, niet veel verder gaan
dan het constateeren van een typisch Haarlemsch
begin en vaneen overgang naar een meer Vlaamsch
opgevatten stijl, die zich natuurlijk wel reeds in
Haarlem kan hebben ontwikkeld door het allengs
tot rijpheid komen van Brouwer's talent. Maar
wij missen eiken positieven grondslag op dit punt.
Zeer duidelijk daarentegen manifesteert zich de
ADRIAEN BROUWER De Vagebond
(Mauritshuis)
J