Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ARISTOLOCHIA
't Schijnt, dat in eene door den mensch
lang bewoonde en beheerschte natuur de
armoede en eentoonigheid onder de wilde
bloemen toenemen. Alleen middelmatigheden,
die zich verbazend vermenigvuldigen: boter
bloemen, netels, doovenetels, hondsdraf, wilde
zuring vormen een soort'van democratische
socialistische republiek. Bijzondere karakters
verdwijnen.
F. W. van Eeden: Onkruid.
Toen de oude heer Van Eeden dit schreef,
waren wij jongens van een jaar of twintig en ik
herinner mij nog heel goed, dat wij zijn oordeei
heel somber en overdreven vonden. Ons leek de
plantenwereld van Nederland nog onuitputtelijk
rijk. Zelfs de onmiddellijke omgeving van Amster
dam hield ons onafgebroken bezig; alleen al aan de
Rietlanden en het groote moeras aan de Oostzijde
van het Nieuwe Diep had je voor jaren genoeg.
En dan nog het Gooi met zijn Meenten en bovenal
de Duinen met hun boschrijke binnenzoom en
waterrijke valleien, vlak bij Overveen. Wel
betreurden We met hem den ondergang van de
Breesaap door het graven van het Noord zeekanaal,
maar, kom, er bleef immers nog genoeg voor ons
over.
' Thans zijn wij zelf oude heeren en wij klagen nog
heel wat luider, al laten wij er de sociaal-democratie
voorloopig nog buiten. De Rietlanden liggen
heelemaal onder de ijzeren spoorstaven, het
moeras aan het Nieuwe Diep is verdwenen bij
den aanleg van het Merwede-kanaal, het weinige,
dat er van het Gooi is overgebleven wordt ernstig
bedreigd, het water uit onze duinen is verdwenen
en daarmee pok de rijke flora van voorheen. Hoe
denken de jongeren van heden daar nu over?
Ik vond de verzuchting van Van Eeden doordat
ik in Onkruid was gaan bladeren, om te zien
of ik er iets in vinden kon over het voorkomen van
het Sarrazijnkruid of de Pijpbloem, Aristolochia
clematitis, een plant, welbekend uit de Camera
obscura. Het zou wel prettig wezen, om te weten
hoever het gebied van de bloem zich uitstrekte
ten dage van Hildebrand en ten dage van Van
Eeden, om dat te vergelijken met den
tegenwoordigen toestand. Van Eeden zegt dat in Kennemer
land de Aristolochia groeide van Meerenberg tot
de Breesaap, maar neemt dat Meerenberg blijk
baar nog al ruim, want hij beschrijft ook met
groote nauwkeurigheid de voornaamste groei
plaats achter het meertje van Berkhout, thans
ontoegankelijk voor het publiek. Hij neemt aan,
dat de plant hier gebracht is door fle kruisvaarders
en algemeen bij kloosters en kasteelen werd aan
geplant. Waarschijnlijk mogen we het tijdstp
van invoering nog iets vroeger nemen, want de
Aristolochia en zijn verwanten zijn al sinds
overAristolochia, ontluikend
Een jonge en een oudere bloem van Aristolochia
oude tijden gekweekt om hun heelkundige eigen
schappen.
Het komt mij voor dat de plant zich na Van
Eeden's tijd hier nog meer heeft uitgebreid en wel
tot aan het station Santpoort toe. Dat was heel
prettig, want op schoolwandelingen en leertochten
in Juni en Juli kon je altijd met groote gerustheid
een twintigtal jongelui tegelijk aan het werk
ze tten,omde geheimenissen van deze merkwaardige
gevangenisbloem" na te speuren, zoo klassiek
beschreven door Sprengel en Hildebrand (niet de
onze). Aan de bocht van den Bergweg stonden de
bloemen bij duizenden. De pas geopende bloemen
wijzen omhoog, in een later stadium buigen ze
neerwaarts. Dat gaat pok inwendig gepaard met.
eigenaardige veranderingen. In een jonge bloem
is de bloembuis bezet met naar binnen gerichte
haren en kleine vliegjes kunnen daarlangs met
eenige moeite doordringen tot in den bloemketel,
die in zijn midden een stempel vertoont met zes
n^ldraden vlak rondom er mee vergroeid. De
stempsl is ontvankelijk, eer dat de meeldraden zich
openen en wordt met stuifmeel bedekt door de
vliegjes, die pas uit andere bloemen gekomen zijn.
Hier kunnen zij nog niet weg, de uittocht wordt
hun belet door de fuikharen. Wanneer echter de
meeldraden gerijpt zijn en hun stuifmeel hebben
uitgestort, verwelken de fuikharen en dan kunnen
de bepoederde vliegjes hun gevangenis verlaten,
om hoogstwaarschijnlijk binnen enkele
oogenblikken alweer een nieuwe te betrekken. Dikwijls
genoeg hebben we de jonge bloempjes propvol
gevonden met vliegjes, dikwijls ook het vertrek
gezien van ontslagen gevangenen. Ook konden we
opmerken, dat de vruchtbeginsels na het afvallen
van het bloemdek nog geruimen tijd aangroeiden,
maar tot rijpheid brachten zij het nimmer. Rijpe
vruchten of rijp zaad van de Aristolochia heb ik
nog nooit gevonden.
De plant heeft trouwens voorloopig geen zaden
van noode, want 7ij vermenigvuldigt zich door
ondergrondsche uitloopers en groeit daardoor dan
ook altijd troepsgewijs. In het voorjaar komen de
nieuwe loten uit den grond, zeer merkwaardige
figuurtjes, donkergroen, vaak bruinig, de fraaie
bladeren in de knop zeer regelmatig om en om
elkaar gevouwen. Wanneer ge nu aan de bocht
van den bergweg uitkijkt naar Aristolochia's
dan zult ge er misschien nog wel enkele vinden,
maar de groote massa is verdwenen. Er is een
nieuw kerkhof aangelegd ; de weg daarheen moest
verbreed en verhard worden en daarmee zijn onze
pijpbloemen ten ondergegaan. Ook op menig andtre
plaats is zij door bebouwing verdreven en elders
weer door vernieling en verstuiving van het duin
zelf. Waar de menschen niet mogen komen, staan
er nog genoeg, maar langs de openbare wegen ver
dwijnt zij langzamerhand geheel en dat niet door
dat de liefhebbers haar uitgraven, want dat is
met die taaie vaak zeer diep liggende wortels nog
lang niet gemakkelijk. Wegen en huizen, daar
zit hem de kneep.
Ik heb er natuurlijk al lang een paar van over
gebracht naar mijn tuin en ze doen het daar uit
stekend. Ze zoeken het licht en staan nu al vlak
tegen het hek. Het zou zeer gemakkelijk gaan,
om deze plant in het Bloemendaalsche bosch te
zetten, waar hij wonder boven wonder uit zichzelf
nooit is gekomen, maar waar hij nu een goed
ontFON8ERS-RIJWIEIEN
De naam
op een rijwiel Is een waarborg voor
KWALITEIT
Mod. H.H. in uitr. 4 F. 110.
In uitr. l F. 97.
FILIUEI El AGENTSCHAPPEN IN ALLE PLAATSEN GEVESTIGD
haal zou kunnen vinden. Meteen zouden we den
ouden Van Eeden kunnen eeren door er al de
aardige planten bij te doen, die hij verwilderd
vond in de bosschen van Kennemerland," in
de eerste plaats het Peperboompje, dat zoo alge
meen voorkwam op Duin en Kruidberg, het
stevenskruid (Circaea lutetiana) dat zooveel
groeide op het Klooster, de Wilde Balsemien
(Impatiens noli tangere) uit het voormalige
Schalkwijker bosch en de Zijdeplant (Asclepias
Cornuti). Van Eeden vond deze plant op
Lindenheuvel zeer talrijk en vermoedde, dat zij waar
schijnlijk daar in de vorige eeuw is verwilderd.
Nu ken ik Lindenheuvel tot mijn groote genoegen
van a tot z en kan verzekeren dat daar in de laatste
twintig jaren geen enkele Asclepias heeft gestaan.
De plant is daar dan vroeger al door de een of
andere ramp getroffen. Het Bloemendaajsche
bosch begint zich tegenwoordig al zoo aardig te
herstellen en krijgt allerlei onderbeplanting. Hoe
aardig zou het zijn, als wij daar nu eens al die
planten van Van Eeden een toevluchtsoord ver
schaften, de Aristolochia voorop.
JAC. P. T H ij s s E
Zomer
'k Heb lief der rozen prikk'lende aromen
En 't smetloos kleed van lelie en jasmijn;
En de visioenen, die wij 's zomers droomen,
Wanneer de dagen lang en helder zijn.
'k Heb lief de korte schemerige nachten,
En 't vroege licht, dat door de vensters glijdt;
Het bosch, dat als een bron is van gedachten,
En van de zee de wijde oneindigheid;
Het hel smaragd der uitgestrekte weiden,
En de rivier, waarin het zonlicht lacht;
De witte wolken, die langs 't blauw verglijden;
Al wat gij, blijde Zomer, hebt gebracht!
A. KLEI N?v. D. L E Y
Aristolochia in vollen bloei
.