De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 19 juli pagina 7

19 juli 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ARISTOLOCHIA 't Schijnt, dat in eene door den mensch lang bewoonde en beheerschte natuur de armoede en eentoonigheid onder de wilde bloemen toenemen. Alleen middelmatigheden, die zich verbazend vermenigvuldigen: boter bloemen, netels, doovenetels, hondsdraf, wilde zuring vormen een soort'van democratische socialistische republiek. Bijzondere karakters verdwijnen. F. W. van Eeden: Onkruid. Toen de oude heer Van Eeden dit schreef, waren wij jongens van een jaar of twintig en ik herinner mij nog heel goed, dat wij zijn oordeei heel somber en overdreven vonden. Ons leek de plantenwereld van Nederland nog onuitputtelijk rijk. Zelfs de onmiddellijke omgeving van Amster dam hield ons onafgebroken bezig; alleen al aan de Rietlanden en het groote moeras aan de Oostzijde van het Nieuwe Diep had je voor jaren genoeg. En dan nog het Gooi met zijn Meenten en bovenal de Duinen met hun boschrijke binnenzoom en waterrijke valleien, vlak bij Overveen. Wel betreurden We met hem den ondergang van de Breesaap door het graven van het Noord zeekanaal, maar, kom, er bleef immers nog genoeg voor ons over. ' Thans zijn wij zelf oude heeren en wij klagen nog heel wat luider, al laten wij er de sociaal-democratie voorloopig nog buiten. De Rietlanden liggen heelemaal onder de ijzeren spoorstaven, het moeras aan het Nieuwe Diep is verdwenen bij den aanleg van het Merwede-kanaal, het weinige, dat er van het Gooi is overgebleven wordt ernstig bedreigd, het water uit onze duinen is verdwenen en daarmee pok de rijke flora van voorheen. Hoe denken de jongeren van heden daar nu over? Ik vond de verzuchting van Van Eeden doordat ik in Onkruid was gaan bladeren, om te zien of ik er iets in vinden kon over het voorkomen van het Sarrazijnkruid of de Pijpbloem, Aristolochia clematitis, een plant, welbekend uit de Camera obscura. Het zou wel prettig wezen, om te weten hoever het gebied van de bloem zich uitstrekte ten dage van Hildebrand en ten dage van Van Eeden, om dat te vergelijken met den tegenwoordigen toestand. Van Eeden zegt dat in Kennemer land de Aristolochia groeide van Meerenberg tot de Breesaap, maar neemt dat Meerenberg blijk baar nog al ruim, want hij beschrijft ook met groote nauwkeurigheid de voornaamste groei plaats achter het meertje van Berkhout, thans ontoegankelijk voor het publiek. Hij neemt aan, dat de plant hier gebracht is door fle kruisvaarders en algemeen bij kloosters en kasteelen werd aan geplant. Waarschijnlijk mogen we het tijdstp van invoering nog iets vroeger nemen, want de Aristolochia en zijn verwanten zijn al sinds overAristolochia, ontluikend Een jonge en een oudere bloem van Aristolochia oude tijden gekweekt om hun heelkundige eigen schappen. Het komt mij voor dat de plant zich na Van Eeden's tijd hier nog meer heeft uitgebreid en wel tot aan het station Santpoort toe. Dat was heel prettig, want op schoolwandelingen en leertochten in Juni en Juli kon je altijd met groote gerustheid een twintigtal jongelui tegelijk aan het werk ze tten,omde geheimenissen van deze merkwaardige gevangenisbloem" na te speuren, zoo klassiek beschreven door Sprengel en Hildebrand (niet de onze). Aan de bocht van den Bergweg stonden de bloemen bij duizenden. De pas geopende bloemen wijzen omhoog, in een later stadium buigen ze neerwaarts. Dat gaat pok inwendig gepaard met. eigenaardige veranderingen. In een jonge bloem is de bloembuis bezet met naar binnen gerichte haren en kleine vliegjes kunnen daarlangs met eenige moeite doordringen tot in den bloemketel, die in zijn midden een stempel vertoont met zes n^ldraden vlak rondom er mee vergroeid. De stempsl is ontvankelijk, eer dat de meeldraden zich openen en wordt met stuifmeel bedekt door de vliegjes, die pas uit andere bloemen gekomen zijn. Hier kunnen zij nog niet weg, de uittocht wordt hun belet door de fuikharen. Wanneer echter de meeldraden gerijpt zijn en hun stuifmeel hebben uitgestort, verwelken de fuikharen en dan kunnen de bepoederde vliegjes hun gevangenis verlaten, om hoogstwaarschijnlijk binnen enkele oogenblikken alweer een nieuwe te betrekken. Dikwijls genoeg hebben we de jonge bloempjes propvol gevonden met vliegjes, dikwijls ook het vertrek gezien van ontslagen gevangenen. Ook konden we opmerken, dat de vruchtbeginsels na het afvallen van het bloemdek nog geruimen tijd aangroeiden, maar tot rijpheid brachten zij het nimmer. Rijpe vruchten of rijp zaad van de Aristolochia heb ik nog nooit gevonden. De plant heeft trouwens voorloopig geen zaden van noode, want 7ij vermenigvuldigt zich door ondergrondsche uitloopers en groeit daardoor dan ook altijd troepsgewijs. In het voorjaar komen de nieuwe loten uit den grond, zeer merkwaardige figuurtjes, donkergroen, vaak bruinig, de fraaie bladeren in de knop zeer regelmatig om en om elkaar gevouwen. Wanneer ge nu aan de bocht van den bergweg uitkijkt naar Aristolochia's dan zult ge er misschien nog wel enkele vinden, maar de groote massa is verdwenen. Er is een nieuw kerkhof aangelegd ; de weg daarheen moest verbreed en verhard worden en daarmee zijn onze pijpbloemen ten ondergegaan. Ook op menig andtre plaats is zij door bebouwing verdreven en elders weer door vernieling en verstuiving van het duin zelf. Waar de menschen niet mogen komen, staan er nog genoeg, maar langs de openbare wegen ver dwijnt zij langzamerhand geheel en dat niet door dat de liefhebbers haar uitgraven, want dat is met die taaie vaak zeer diep liggende wortels nog lang niet gemakkelijk. Wegen en huizen, daar zit hem de kneep. Ik heb er natuurlijk al lang een paar van over gebracht naar mijn tuin en ze doen het daar uit stekend. Ze zoeken het licht en staan nu al vlak tegen het hek. Het zou zeer gemakkelijk gaan, om deze plant in het Bloemendaalsche bosch te zetten, waar hij wonder boven wonder uit zichzelf nooit is gekomen, maar waar hij nu een goed ontFON8ERS-RIJWIEIEN De naam op een rijwiel Is een waarborg voor KWALITEIT Mod. H.H. in uitr. 4 F. 110. In uitr. l F. 97. FILIUEI El AGENTSCHAPPEN IN ALLE PLAATSEN GEVESTIGD haal zou kunnen vinden. Meteen zouden we den ouden Van Eeden kunnen eeren door er al de aardige planten bij te doen, die hij verwilderd vond in de bosschen van Kennemerland," in de eerste plaats het Peperboompje, dat zoo alge meen voorkwam op Duin en Kruidberg, het stevenskruid (Circaea lutetiana) dat zooveel groeide op het Klooster, de Wilde Balsemien (Impatiens noli tangere) uit het voormalige Schalkwijker bosch en de Zijdeplant (Asclepias Cornuti). Van Eeden vond deze plant op Lindenheuvel zeer talrijk en vermoedde, dat zij waar schijnlijk daar in de vorige eeuw is verwilderd. Nu ken ik Lindenheuvel tot mijn groote genoegen van a tot z en kan verzekeren dat daar in de laatste twintig jaren geen enkele Asclepias heeft gestaan. De plant is daar dan vroeger al door de een of andere ramp getroffen. Het Bloemendaajsche bosch begint zich tegenwoordig al zoo aardig te herstellen en krijgt allerlei onderbeplanting. Hoe aardig zou het zijn, als wij daar nu eens al die planten van Van Eeden een toevluchtsoord ver schaften, de Aristolochia voorop. JAC. P. T H ij s s E Zomer 'k Heb lief der rozen prikk'lende aromen En 't smetloos kleed van lelie en jasmijn; En de visioenen, die wij 's zomers droomen, Wanneer de dagen lang en helder zijn. 'k Heb lief de korte schemerige nachten, En 't vroege licht, dat door de vensters glijdt; Het bosch, dat als een bron is van gedachten, En van de zee de wijde oneindigheid; Het hel smaragd der uitgestrekte weiden, En de rivier, waarin het zonlicht lacht; De witte wolken, die langs 't blauw verglijden; Al wat gij, blijde Zomer, hebt gebracht! A. KLEI N?v. D. L E Y Aristolochia in vollen bloei .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl