De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 juli pagina 2

26 juli 1924 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2458 ALLARD PIERSON i Dr. K- H. Boersema heeft zijn academisch proefschrift, gewijd aan een omvangrijke beschou wing van Allard Pierson's perspon en werk, thans als een zelfstandige publicatie bij de firma Martinus Nijhoff in 't licht gegeven. Het is een flink boek van stndie, Eene CultuurHistorische Studie," geworden dat er mag wezen; en dit is niet genoeg gezegd, wij zijn den schrijver dank schuldig, dat hij een leemte in ons geestelijk leven op meer dan verdienstelijke wijze heeft aangevuld en dat hij de zware, zichzelf gestelde taak met liefde, zonder aanmatiging, heeft aan gevat, en tot het einde onverdroten met animo heeft uitgevoerd. Ja waarlijk, veel van den geest van den ver eerden Pierson en van de bekoring die van zijn geest uitging, ligt over dit werk, vooral tegen het einde waar de stemming rijst en de mond welspre kend overvloeit. Het boek is Pierson waardig. En al mist het nog de zekerheid van teekening en de beheerschende greep die zijn figuur op den juisten afstand in haar kader van tijd en volksaard voor het oog der lezers plaatst,. toch brengt het alreeds zulk een rijkdom van gegevens, overzichte lijk geordend, dat men vooreerst niet verder vraagt en denkelijk ook die zware vraag van levensbeschrijving niet zou durven doen, wanneer de schrijver zelf van dit boek in zijn oprechtheid haar niet had gedaan. Want hij geeft niet meer dan hij op 't oogenblik kan geven, zijn werk wil niet anders zijn dan een voorbereid ing d ie aan den biograaf of de biografen der toekomst het overrijke materiaal ter beschik king stelt. Hij trekt voorloopig de groote lijnen, Wj deelt de stof af, hij zorgt dat bij een man als Pierson, wiens werkzaamheid zich uitstrekte over zooveel gebieden, geen hoekje onbekend zal blijven. Hij verlangt dat men steeds aandacht zal hebben voor de verschillende phasen van Pierson's ont.wikkeling en als hij zijn levensgang uitvoerig heeft geschilderd, gaat hij nog eens afzonderlijk en kri tisch de geschriften na der verscheiden perioden, om dan eenige hoofdstukken te wijden aan Pier son's behandeling van den Bijbel, van geschiedenis en staatswezen, van aesthetica en persoonsbe schrijving, en te eindigen in een reeds gememoreer de, welsprekende slotsom. Dit alles, hoewel niet in een stroom voortvloeiend en noodzakelijk veel herhalend, wordt toch zoo rustig, zoo eerbiedig en tegelijk zoo pijnlijk eerlijk voorgedragen, dat men blij is den onderzoeker op het wijde terrein te volgen. .Ik vraag mij af wat mij aan Dr. Boersema's woorden zoo zeer boeit. Voor een groot deel is het zeker de oprechtheid der houding van den schrijver; maar er komt een persoonlijk gevoel van mijzelf bij: de eigen groei valt ongeveer in den tijd dat Pierson de boeken in 't licht gaf, welke de staties (ik ken geen beter woord voor tapé's) waren opzijn levenweg. Intimis is voor mij een van de eerste Hollandsche boeken geweest, dat uitzicht gaf op een geestelijke wereld, Rigting en Leven werd onder kameraden in de hoogere klassen van het Gymnasium bediscussieerd terwijl ik niet lang na de verschijning van den roman Adriaan de Meriva! te Rotterdam in een kring van menschen heb verkeerd die Pierson daar hadden gekend in het laatste jaar van zijn pastorale werk. Het zijn kostbare souvenirs van nu meer dan zestig jaren geleden. Waarom ze thans op te halen, anders dan om mee te deelen, dat de ongeveer vijfhonderd kolos sale pagina's d ie Dr. Boersema geeft aan zijn cultuur-historische studie en die werk genoeg opleveren voor niet meer al te jonge oogen, ? rtfet voldoende waren om mijn weetgierigheid te bevredigen; ik wilde mij zelf overtuigen en moest de genoemde boeken onder de oogen hebben, ik moest zien of ze hun charme uit een oud verleden nog hadden behouden.... De romans deden het niet geheel, er waren verhalende stukken in die de verbeelding niet meer pakten, maar Rigting en Leven, dat mijn jongenshe.rsens zeker niet geheel hadden kunnen bevatten, greep mij aan, nu ik langzamerhand iets ben gaan begrijpen van wat ik lees. Pierson heeft daar Rigting en Leven is zijn inleiding tot wat men in dien tijd noemde de moderne theologie, zijn bekentenis afgelegd ovej zijn geestelijk leven: Hoe hij nog voor zijn studentschap, terwijl hij in den vromen familiekring te Amsterdam leefde, tot het doffe bewustzijn kwam dat er een andere wereld van gedachten bestond, vijandig aan het Christendom dat met hart en ziel liefhad en hoe de trek naar het verbodene hem dreef zijn vader over te halen om hem in Utrecht te laten studeeren, waar Opzcomer voor den filisoof gold die zich boven het Christendom verheven rekende. Hij krijgt zijn zin, zoo gaat zijn voorstelling voort, hij komt in Utrecht aan de Academie, maar het duurt lang, eer hij begrijpt wat de filosofie voor hem beteekent; hij heeft zijn ouders overge haald hem naar de vreemde stad te sturen omdat hij overtuigd was, dat niets instaat zou zijn hem van de liefde voor Christus af te trekken, en nu bleven in de collegezaal de aanvallen van den vijand op Christus achterwege. Het was eerst lang zamerhand dat hij begreep wat de filosofie be doelde. Eindelijk. Hij leerde in Utrecht wat waarnemen was, hoe handelingen vanden geest, die eenvoudig en direct schenen te wezen, inderdaad berustten op een gecompliceerde Werking; hij ging begrijpen hoeveel enkel door traditie was verkregen zelfs voor de organen van het lichaam en hoe velen van de ideeën en gevoelens, die men zijn eigendom dacht te wezen, alleen door overlevering en door het hechten aan eerste indrukken waren gewonnen. Daar rede en redeneering niet konden leiden tot godsdienst en slechts het gevoel overbleef als kenbron van religieuze stemmingen, moest het zuiver gevoel de basis zijn voor ieder onderzoek naar de waarde der religie. Elk die het oprecht meende met zijn heil moest een dubbel journaal aanleggen waarop aan de eene zijde genoteerd stond wat uit het verstand en aan de andere zijde wat uit het gevoel voortvloeide en in symbolen moest worden uitgedrukt. Het scheppen van een nieuwe zielkunde was dan zijn bedoeling. Terwijl men vroeger in de vrome Amsterdamsche kringen zich tevreden had gesteld met de doffe overtuiging wedergcboren te zijn, wilde hij door waarnemingen van ziele toestanden en door uitbreiding van het gebied van het gevoel tot de kunst, het besef van dit hoogere inden menschengeest klaren en bevestigen, zich aansluitend bij wat de geschiedenis der menschheid in het Christendom had voortgebracht. Een hoog beginnen ondernam hij vol van onze kerheid, hij was er zich van bewust. Maar hij wist ook, dat hij op deze wijze inde moderne richtingden weg voortzette diende vrome omgeving van zijn kindsheid en jeugd hem had doen inslaan, alsof hij van nature daartoe geroepen was. Want,zooals wij in Pierson's boeklezen : niet van de beoefenaars der natuurwetenschap pen, niet van regtsgeleerden of van geletterden, maar van jeugdige theologanten is de moderne rigting in de vaderlandsche kerk uitgegaan." Van jeugdige theologanten die, inde piëtistische gemoedsstemming der burgermaatschappij van het begin der 19e eeuw, de kerk uit haar leerstel lingen in de geordende samenleving overbrachten en zich voornamen hun herderlijk beroep uit te oefenen, en de eene op d ie, de ander op andere wijs den inhoud der leer te verdiepen en te hervormen. Pierson vooraan, n uit velen en voor velen. Met onafgebroken ijver heeft hij toen, als hij er eenmaal voor stond aan het eind van zijn acade mische studies, zich gegeven zoowel aan zijn herder lijk leeraarsambt, als aan het opbouwen van een gevoelsleer die een gemeente kon vereenigen in zelfbewusten, zelfbeproefden Christelijker! zin. Zonder eerzucht voor zijn persoon, met een gaaf gemoed, brandend van lust naar kennis, ruimte zoekend voor zijn geest, staat hij voor ons in de eerste tien jaren van zijn ambtelijk leven. Het is zijn ideaal-heroïsche tijd geweest. Afgesloten met het opgeven van het ambt te Rotterdam, na tienjarigen werkkring in 1805. Dan opent zich een nieuwe studietijd. Het is een leven van steeds voortgaande, breed zich ontwikkelende studie, dat uit de bladzijden van Dr.Boersema, tegelijk vriendelijk en hartstoch telijk, rustig en voortdurend in onrust, ons voor oogen komt. Wat kon de bedoeling wezen, om er zich met gespannen aandacht mee bezig te houden? In onze dagen van aanhoudend aangroeiende geestelijke productie acht wie nuchter wil oordeelen, het eigenlijk overbodig, zich gezet in dringend bezig te houden met wetenschappelijken arbeid die tien, twintig jaren achter ons ligt. Het gezicht van de dingen verandert snel: zij ver ouderen, de grondslagen waarop men zou willen bouwen zijn wankel geworden. Ook de geestelijke wetenschappen ziEt men met een ander oog aan dan men het deed op het eind der vorige eeuw. Waarom zich dan met onnoodige bagage op weg te belasten? Maar Pierson, in zijn hart een man van studie, en, naarde goede beteekenis, altoos een theoloog, was meer dan een man van kennis, hij was in zijn streven een persoonlijkheid op wie een straal van geniaal licht was gevallen, die tot leven wekt. Hij spreekt ergens over een hoogleeraar te Utrecht in de dogmatiek die met de kalmte van een die wist gelijk te hebben, onnoozel over zijn onderwerp sprak en wiens collegezaal men verliet met de overtuiging, dat,,de eenige God dien het de moeite loonde te dienen, de God was van den Slaap". Zulke menschen, die inde werkelijkheid soms een breede plaats innamen, kan men in de geschiede nis van zijn land missen, een Pierson, naar zijn volle beteekenis, niet. Even goed zou men de boomen die het landschap maken, langs den straat weg kunnen uitroeien. Wij houden het land en het landschap liever intact. W. G. C. B Y V A N C K DRAMATISCHE KANTTEEKENINGEN DE GENEESHEER-DIRECTEUR. In elk geval moet de goede regisseur zorgen zijn spelers naar lichaam en ziel gezord te houden. Uit de geheimste schuilhoeken kan zijn menschelijkheid hun gaven op halen, zonder hen te overspannen met aan hun aard en wezen vreemde eischen.... dat is niet zijn meest in het oog vallende, maar wel zijn voornaamste taak. HOLLE VATEN KLINKEN HET LUIDST. Holle vaten komen ook onder tooneelspelers voor. Maar op den duur herkent men den klank. IJDELHEID. Het talent van den mannelijkenen van de vrouwelijke tooneelkunstenaar mageven groot zijn. Daar echter de vrouw zich gaarne laat leiden door den man, om des te onbezorgder haar ras-instincten te kunnen uitleven, vindt haar ijdelheid grenzen; de ijdelheid des mans is grenzen loos. INTELLECT. Het verstand van den tooneelspeler wordt vaak onderschat. Men bedenke echter, dat zijn talent niet alleen in zijn hoofd zetelt, maar zich over zijn geheele lichaam te verdeden heeft. DE ZETEL VAN HET GENIE. Een werkelijk be gaafd tooneelspeler herkent men aan zijn beenen, ie niet hangen, maar dragen. Toen Albert Niemarn geen toon meer in zijn keel had, schreed t hij zoo muzikaal over het tooneel als niemand vóór of na hem. HET KONINGSCHAP. Wat de groote vertolkers het gelukkigst onderscheidt is niet alleen dat zij invloed uitoefenen op hun eigen tijd, maar vooral dat ze in de herinnering blijven leven als voor beelden. Wanneer de democratie overal zal hebben gezegevierd, zullen zij de laatste koningen zijn BURGER EN KUNSTENAAR. De burger houdt den tooneelspeler voor een man, die zich verbergt. Het is natuurlijk omgekeerd. De burger verbergt zich zijn leven lang achter n zelfde masker. De kunstenaar bekent, openbaart zijn menscheliikheid, zijn menschelijkheden. DE GELUKKIGSTE MENscii. De prijswinnaar van het hoogste lot of van de schoonste bruid, kan den dag niet gelukkiger beginnen can de tooneel speler, die aan het ontbijt louter lovende kritieken omtrent zichzelf gelezen heeft. ARME YORICK ! ,,lk heb hem gekend, Horatis, een knaap van oneindig vernuft, vol van de kostelijkste invallen !" Zou de jonge prins Hamlet zich ook zoo tot den schedel van een helden-tenor hebben aangetrokken gevoeld? De narren en grappenmakers bij Shakespeare zijn, als in een sprookje, aitijd de beste menschen. A. ELOESSER loninklykflMeubelttanspoit-Haalscliappj DEGRUYTER&Co. DEN HAAQ AMSTERDAM ARNHEM Internationale Verhuizingen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl