Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2458
ALLARD PIERSON
i
Dr. K- H. Boersema heeft zijn academisch
proefschrift, gewijd aan een omvangrijke beschou
wing van Allard Pierson's perspon en werk, thans
als een zelfstandige publicatie bij de firma Martinus
Nijhoff in 't licht gegeven.
Het is een flink boek van stndie, Eene
CultuurHistorische Studie," geworden dat er mag wezen;
en dit is niet genoeg gezegd, wij zijn den schrijver
dank schuldig, dat hij een leemte in ons geestelijk
leven op meer dan verdienstelijke wijze heeft
aangevuld en dat hij de zware, zichzelf gestelde
taak met liefde, zonder aanmatiging, heeft aan
gevat, en tot het einde onverdroten met animo
heeft uitgevoerd.
Ja waarlijk, veel van den geest van den ver
eerden Pierson en van de bekoring die van zijn
geest uitging, ligt over dit werk, vooral tegen het
einde waar de stemming rijst en de mond welspre
kend overvloeit. Het boek is Pierson waardig.
En al mist het nog de zekerheid van teekening
en de beheerschende greep die zijn figuur op den
juisten afstand in haar kader van tijd en volksaard
voor het oog der lezers plaatst,. toch brengt het
alreeds zulk een rijkdom van gegevens, overzichte
lijk geordend, dat men vooreerst niet verder
vraagt en denkelijk ook die zware vraag van
levensbeschrijving niet zou durven doen, wanneer
de schrijver zelf van dit boek in zijn oprechtheid
haar niet had gedaan.
Want hij geeft niet meer dan hij op 't oogenblik
kan geven, zijn werk wil niet anders zijn dan een
voorbereid ing d ie aan den biograaf of de biografen
der toekomst het overrijke materiaal ter beschik
king stelt. Hij trekt voorloopig de groote lijnen,
Wj deelt de stof af, hij zorgt dat bij een man als
Pierson, wiens werkzaamheid zich uitstrekte over
zooveel gebieden, geen hoekje onbekend zal
blijven.
Hij verlangt dat men steeds aandacht zal hebben
voor de verschillende phasen van Pierson's
ont.wikkeling en als hij zijn levensgang uitvoerig heeft
geschilderd, gaat hij nog eens afzonderlijk en kri
tisch de geschriften na der verscheiden perioden,
om dan eenige hoofdstukken te wijden aan Pier
son's behandeling van den Bijbel, van geschiedenis
en staatswezen, van aesthetica en persoonsbe
schrijving, en te eindigen in een reeds gememoreer
de, welsprekende slotsom. Dit alles, hoewel niet
in een stroom voortvloeiend en noodzakelijk veel
herhalend, wordt toch zoo rustig, zoo eerbiedig
en tegelijk zoo pijnlijk eerlijk voorgedragen, dat
men blij is den onderzoeker op het wijde terrein
te volgen.
.Ik vraag mij af wat mij aan Dr. Boersema's
woorden zoo zeer boeit.
Voor een groot deel is het zeker de oprechtheid
der houding van den schrijver; maar er komt een
persoonlijk gevoel van mijzelf bij: de eigen groei
valt ongeveer in den tijd dat Pierson de boeken
in 't licht gaf, welke de staties (ik ken geen beter
woord voor tapé's) waren opzijn levenweg. Intimis
is voor mij een van de eerste Hollandsche boeken
geweest, dat uitzicht gaf op een geestelijke wereld,
Rigting en Leven werd onder kameraden in de
hoogere klassen van het Gymnasium bediscussieerd
terwijl ik niet lang na de verschijning van den
roman Adriaan de Meriva! te Rotterdam in een
kring van menschen heb verkeerd die Pierson
daar hadden gekend in het laatste jaar van zijn
pastorale werk.
Het zijn kostbare souvenirs van nu meer dan
zestig jaren geleden.
Waarom ze thans op te halen, anders dan om
mee te deelen, dat de ongeveer vijfhonderd kolos
sale pagina's d ie Dr. Boersema geeft aan zijn
cultuur-historische studie en die werk genoeg
opleveren voor niet meer al te jonge oogen, ?
rtfet voldoende waren om mijn weetgierigheid te
bevredigen; ik wilde mij zelf overtuigen en moest
de genoemde boeken onder de oogen hebben, ik
moest zien of ze hun charme uit een oud verleden
nog hadden behouden....
De romans deden het niet geheel, er waren
verhalende stukken in die de verbeelding niet
meer pakten, maar Rigting en Leven, dat mijn
jongenshe.rsens zeker niet geheel hadden kunnen
bevatten, greep mij aan, nu ik langzamerhand
iets ben gaan begrijpen van wat ik lees.
Pierson heeft daar Rigting en Leven is zijn
inleiding tot wat men in dien tijd noemde de
moderne theologie, zijn bekentenis afgelegd ovej
zijn geestelijk leven: Hoe hij nog voor zijn
studentschap, terwijl hij in den vromen familiekring te
Amsterdam leefde, tot het doffe bewustzijn kwam
dat er een andere wereld van gedachten bestond,
vijandig aan het Christendom dat met hart en ziel
liefhad en hoe de trek naar het verbodene hem dreef
zijn vader over te halen om hem in Utrecht te
laten studeeren, waar Opzcomer voor den filisoof
gold die zich boven het Christendom verheven
rekende.
Hij krijgt zijn zin, zoo gaat zijn voorstelling
voort, hij komt in Utrecht aan de Academie, maar
het duurt lang, eer hij begrijpt wat de filosofie
voor hem beteekent; hij heeft zijn ouders overge
haald hem naar de vreemde stad te sturen omdat
hij overtuigd was, dat niets instaat zou zijn hem
van de liefde voor Christus af te trekken, en nu
bleven in de collegezaal de aanvallen van den
vijand op Christus achterwege. Het was eerst lang
zamerhand dat hij begreep wat de filosofie be
doelde.
Eindelijk.
Hij leerde in Utrecht wat waarnemen was, hoe
handelingen vanden geest, die eenvoudig en direct
schenen te wezen, inderdaad berustten op een
gecompliceerde Werking; hij ging begrijpen
hoeveel enkel door traditie was verkregen zelfs
voor de organen van het lichaam en hoe velen
van de ideeën en gevoelens, die men zijn eigendom
dacht te wezen, alleen door overlevering en door
het hechten aan eerste indrukken waren gewonnen.
Daar rede en redeneering niet konden leiden tot
godsdienst en slechts het gevoel overbleef als
kenbron van religieuze stemmingen, moest het
zuiver gevoel de basis zijn voor ieder onderzoek
naar de waarde der religie. Elk die het oprecht
meende met zijn heil moest een dubbel journaal
aanleggen waarop aan de eene zijde genoteerd stond
wat uit het verstand en aan de andere zijde wat
uit het gevoel voortvloeide en in symbolen moest
worden uitgedrukt.
Het scheppen van een nieuwe zielkunde was
dan zijn bedoeling. Terwijl men vroeger in de
vrome Amsterdamsche kringen zich tevreden had
gesteld met de doffe overtuiging wedergcboren
te zijn, wilde hij door waarnemingen van ziele
toestanden en door uitbreiding van het gebied
van het gevoel tot de kunst, het besef van dit
hoogere inden menschengeest klaren en bevestigen,
zich aansluitend bij wat de geschiedenis der
menschheid in het Christendom had voortgebracht.
Een hoog beginnen ondernam hij vol van onze
kerheid, hij was er zich van bewust.
Maar hij wist ook, dat hij op deze wijze inde
moderne richtingden weg voortzette diende vrome
omgeving van zijn kindsheid en jeugd hem had
doen inslaan, alsof hij van nature daartoe geroepen
was. Want,zooals wij in Pierson's boeklezen :
niet van de beoefenaars der natuurwetenschap
pen, niet van regtsgeleerden of van geletterden,
maar van jeugdige theologanten is de moderne
rigting in de vaderlandsche kerk uitgegaan."
Van jeugdige theologanten die, inde piëtistische
gemoedsstemming der burgermaatschappij van
het begin der 19e eeuw, de kerk uit haar leerstel
lingen in de geordende samenleving overbrachten
en zich voornamen hun herderlijk beroep uit te
oefenen, en de eene op d ie, de ander op andere wijs
den inhoud der leer te verdiepen en te hervormen.
Pierson vooraan, n uit velen en voor velen.
Met onafgebroken ijver heeft hij toen, als hij er
eenmaal voor stond aan het eind van zijn acade
mische studies, zich gegeven zoowel aan zijn herder
lijk leeraarsambt, als aan het opbouwen van een
gevoelsleer die een gemeente kon vereenigen in
zelfbewusten, zelfbeproefden Christelijker! zin.
Zonder eerzucht voor zijn persoon, met een gaaf
gemoed, brandend van lust naar kennis, ruimte
zoekend voor zijn geest, staat hij voor ons in de
eerste tien jaren van zijn ambtelijk leven. Het is
zijn ideaal-heroïsche tijd geweest. Afgesloten met
het opgeven van het ambt te Rotterdam, na
tienjarigen werkkring in 1805.
Dan opent zich een nieuwe studietijd.
Het is een leven van steeds voortgaande, breed
zich ontwikkelende studie, dat uit de bladzijden
van Dr.Boersema, tegelijk vriendelijk en hartstoch
telijk, rustig en voortdurend in onrust, ons voor
oogen komt.
Wat kon de bedoeling wezen, om er zich met
gespannen aandacht mee bezig te houden?
In onze dagen van aanhoudend aangroeiende
geestelijke productie acht wie nuchter wil
oordeelen, het eigenlijk overbodig, zich gezet in
dringend bezig te houden met wetenschappelijken
arbeid die tien, twintig jaren achter ons ligt. Het
gezicht van de dingen verandert snel: zij ver
ouderen, de grondslagen waarop men zou willen
bouwen zijn wankel geworden.
Ook de geestelijke wetenschappen ziEt men met
een ander oog aan dan men het deed op het eind
der vorige eeuw. Waarom zich dan met onnoodige
bagage op weg te belasten?
Maar Pierson, in zijn hart een man van studie,
en, naarde goede beteekenis, altoos een theoloog,
was meer dan een man van kennis, hij was in zijn
streven een persoonlijkheid op wie een straal van
geniaal licht was gevallen, die tot leven wekt.
Hij spreekt ergens over een hoogleeraar te Utrecht
in de dogmatiek die met de kalmte van een die
wist gelijk te hebben, onnoozel over zijn onderwerp
sprak en wiens collegezaal men verliet met de
overtuiging, dat,,de eenige God dien het de moeite
loonde te dienen, de God was van den Slaap".
Zulke menschen, die inde werkelijkheid soms een
breede plaats innamen, kan men in de geschiede
nis van zijn land missen, een Pierson, naar zijn
volle beteekenis, niet. Even goed zou men de
boomen die het landschap maken, langs den straat
weg kunnen uitroeien. Wij houden het land en het
landschap liever intact.
W. G. C. B Y V A N C K
DRAMATISCHE
KANTTEEKENINGEN
DE GENEESHEER-DIRECTEUR. In elk geval moet
de goede regisseur zorgen zijn spelers naar lichaam
en ziel gezord te houden. Uit de geheimste
schuilhoeken kan zijn menschelijkheid hun gaven op
halen, zonder hen te overspannen met aan hun
aard en wezen vreemde eischen.... dat is niet
zijn meest in het oog vallende, maar wel zijn
voornaamste taak.
HOLLE VATEN KLINKEN HET LUIDST. Holle
vaten komen ook onder tooneelspelers voor. Maar
op den duur herkent men den klank.
IJDELHEID. Het talent van den
mannelijkenen van de vrouwelijke tooneelkunstenaar mageven
groot zijn. Daar echter de vrouw zich gaarne laat
leiden door den man, om des te onbezorgder haar
ras-instincten te kunnen uitleven, vindt haar
ijdelheid grenzen; de ijdelheid des mans is grenzen
loos.
INTELLECT. Het verstand van den
tooneelspeler wordt vaak onderschat. Men bedenke echter,
dat zijn talent niet alleen in zijn hoofd zetelt,
maar zich over zijn geheele lichaam te verdeden
heeft.
DE ZETEL VAN HET GENIE. Een werkelijk be
gaafd tooneelspeler herkent men aan zijn beenen,
ie niet hangen, maar dragen. Toen Albert
Niemarn geen toon meer in zijn keel had, schreed t
hij zoo muzikaal over het tooneel als niemand
vóór of na hem.
HET KONINGSCHAP. Wat de groote vertolkers
het gelukkigst onderscheidt is niet alleen dat zij
invloed uitoefenen op hun eigen tijd, maar vooral
dat ze in de herinnering blijven leven als voor
beelden. Wanneer de democratie overal zal hebben
gezegevierd, zullen zij de laatste koningen zijn
BURGER EN KUNSTENAAR. De burger houdt den
tooneelspeler voor een man, die zich verbergt.
Het is natuurlijk omgekeerd. De burger verbergt
zich zijn leven lang achter n zelfde masker.
De kunstenaar bekent, openbaart zijn
menscheliikheid, zijn menschelijkheden.
DE GELUKKIGSTE MENscii. De prijswinnaar van
het hoogste lot of van de schoonste bruid, kan den
dag niet gelukkiger beginnen can de tooneel
speler, die aan het ontbijt louter lovende kritieken
omtrent zichzelf gelezen heeft.
ARME YORICK ! ,,lk heb hem gekend, Horatis,
een knaap van oneindig vernuft, vol van de
kostelijkste invallen !" Zou de jonge prins Hamlet
zich ook zoo tot den schedel van een helden-tenor
hebben aangetrokken gevoeld? De narren en
grappenmakers bij Shakespeare zijn, als in een
sprookje, aitijd de beste menschen.
A. ELOESSER
loninklykflMeubelttanspoit-Haalscliappj
DEGRUYTER&Co.
DEN HAAQ
AMSTERDAM ARNHEM
Internationale Verhuizingen