Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2458
_
>ranu0olfe
DE WERKMAN
door ALIE SMEDING.
Bertus keek met hunkerend-vragende oogen
over het welige weiland uit naar al de fleurige
akkertjes rond-om, en naar de mannen die er
werkten. Hij maakte zijn lippen vochtig en
zijn magere handen kneep hij tot vuisten, er
ziedde een felle werkdriftdoor zijn zwakke lichaam,
en zijn oogen rekten nog wijder open, schitterden
donker, koortsig
Nou vragen", hitste hij z'n weifeling, nog
's vragen, je kan nooit weten ".aarzelend
ondernam hij weer een paar stappen.
Er kwam een boer het land pad af, een sterke
man met breede schouders en een rood geblakerd
gezicht, grove bruine knuisten
Hè'-je geen karweitje voor me?", vroeg
Bertus nederig, zijn stem stokte in
vrees-voorweigering, zijn schrale wangen gloeiden,
strakin-angst tuurden zijn felle oogen.
Maar tie boer lachte. Voor jou?", spotte hij
schamper, werk voor jou?" Weer lachte de man.
Wat kon diéwerken?", dacht hij.
Hij schudde zijn hoofd, en ging Bertus onver
schillig voorbij.
Bertus liep langzaam voort, hij wist niet waar
heen, hij liep doelloos als altijd, en langzaam als
altijd. Er was geen mensch die hem noodig had,
zijn Moeder had hem nooit noodig gehad en
zijn Vader niet, en de baas van de timmerwinkel
niet, en de visscherman niet op zijn schuit, en
de boer niet op zijn land, nooit had hem iemand
noodig gehad.
Er was een vlammende pijn in Bertus' borst,
een radeloos-hevige pijn, en in zijn hart was
wanhoop. Zijn groote heftig-begeerende oogen
keken gestadig naar het mooie bloeiende land met
de fleurig-jonge groenten, de paarsbebloemde
aardappelplantjes, waar de mannen werkten,
aandachtig, overgegeven, nijver....
Bertus' oogen werden troebel van hartzeer.
't Was raardat geen mensch hém van noode had,
geen mensch geen-een mensch "
Er bibberden tranen over zijn wangen, de zoele
wind aaide ze weg. Hij zelf merkte niets van
de wind en niets van de tranen Hij liep
wezenloos door naar de stad. Er was enkel een
bonzende pijn in zijn hoofd, geen gedachten,
weinig verstand had Bertus ook maar, hij was
een misdeelde, wreed noemden de menschen hem
idioot". Maar dat eene was er toch wel en altijd
in zijn doffe hersens: de wilde begeerte naar werk,
naar stage arbeid, naar iets waaraan hij zich
ten volle geven kon....
In de straatjes van de kleine stad was het leeg,
leeg en doodstil. De leegte hinderde Bertus en
de stilte ergerde hem. Hij mompelde wrevelige
woorden, en zocht werktuigelijk dat eene plekje
op, waar het druk was en daarom mooi, waar
stoomhamers ploften en machines dreunden: de
groote scheepswerf.
Hij leunde er over het hek van de brug, en
tuurde benijdend naar het doen der werklui,
luisterde welgevallig naar de bonzende val
van de hamers. Roestig-bruin waren de stoere werk
lui in hun pilosche pakken op de dof-bruine sche
pen, groote kerels die met kloek gebaar zware werk
tuigen hanteerden.
Bertus had geen oog van hen af. Aj-je dat kon",
bewonderde hij vurig, dat werk, dat zware
wat 'n geluk most je din voelen."
Hij ademde diep.
Maar er kwam een dag dat zijn bewondering
verging in haat en verachting, hij beverig in
onmachtige toorn stond bij de zwart-besmookte
werklui voor de smidse van de werf, en in spijtig
maar zwijgend verzet luisterde naar hun korzele
stemmen die over de staking" spraken. Uit
donkere oogen keek hij naar de grof-gebouwde
mannen, met hun breede hooge lichamen, hun
sterke knuisten, hun rood-bruine krachtige koppen,
en bij zijn felle-wrok welde een matelooze verwon
dering op. Dat mooie werk, dat mooie dat
ze Ankonnen, dat zt mochten doen, dat ??dat
wouen ze niet!"
Er kroop een dolle lust door zijn stompzinnig
hoofd, een heftig verlangen om ze uit te schelden
de kerels, ze met wreede woorden te beschimpen,
op ze te spuwen Als hij maar 'n honderdste
porsie van hullie werk had, 'n honderdste porsie !
Maar hij hij had niks "
De mannen lachten om Bertus, toen ze hem
aankeken, en ze bespotten hem. Wat sta je te
loeren," gekten ze, wat loer je ! Wor' maar
geen onderkruiper hoor, want dan slaan we je
dood !"
Bertus had enkel een huil-grijns, een
woedegrijns, hij keerde zich af en liep snel van hen weg.
Toevallig ging hij een weg uit naar zee. Het water
had gouden wegen van zon, en de deining zong
droomerig-zacht tegen de steenen wallen.
Schuw meed Bertus de enkele menschen
rond-om, hij kroop weg onder het plankier van
het havenhoofd, en luisterde naar het neuriënd
water, tuurde over de blinkende paden van goud
naar de vlammende horizon.
Waarom bin ik toch zoo as ik bin", tobde hij,
ik zou zóó me best doen as ik sterk genoeg was,
as ze me wouën, maar ik ik bin er voor niks....
voor niks".
Hij huilde in zijn eentje met schorre diepe
snikken, en in zijn droefheid dacht hij ook weer
aan God God die nu misschien achter de
roode einder, waar de zon wegsmeulde, luisterend
het hoofd boog om de klachten van de moede
menschen aan te hooren.
Bertus tuurde lang en aandachtig naar de
blinkende horizon, hij vouwde zijn handen
knijperig ineen en bad in een arme taal en met gebroken
woorden om werk.
Toen stond hij op en ging wee r langs de menschen,
schuw-vragend, bevend.... Maar geen mensch
had hem noodig.
In het sombere kleine huis van zijn mokkende
Moeder, at hij zonder honger zijn brood, en op
de zolder, waar zijn bed was, kreunde en vloekte
hij, en sloeg zich op de borst. Werken", snikte
hij versmoord, ik wil werken."
En op een zonnige morgen in Mei kwam er
werk".
Bertus slenterde over de steenen wal van de
binnendijk toen er door de hoog-op-geheschen
brugge-deuren een scheepje binnen-voer. Een
kleurig-groen tjalkje was het, er stond een vrien
delijk oud vrouwtje aan het roer, en een schippertje
bij de zeilen. Het schippertje had witte krullen
onder zijn platte petje, en gouden ringen in zijn
ooren, hij glimlachte gestadig.
Toen Bertus hem zag, dacht hij onwillekeurig
even aan de fleurige jool van hak- en
vischkraampjes, en aan de lawaaiige muziek van draai
molens. Want het schippertje kwam altijd tégen
de kermis, en was dan veelal op de kermis: hij
vervoerde de schouwburg."
Het scheepje gleed nu rakelings langs de steile
wal, en de schipper met een parmantige zwaai,
wierp een lijn op naar Bertus. Leg er 's vast",
zei hij vriendelijk.
Bertus, onhandig van zenuwachtigheid, knoopte
zoo goed als hij kon, het eind van de tros om de
walpaal vast.
Het scheepje lei aan.
Bertus' oogen werden groot van verwachting
, en hij maakte behendig een praatje over
de schouwburg, en over de stad, en over het mooie
weer. Maar plotseling bezon hij zich, en zijn
gezicht werd strak, zijn lippen beefden. Hè'-je
geen geen karweitje voor me?", vroeg hij
bedeesd en met een beknelde stem, zijn wangen
werden vuurrood, en zijn adem stokte, zijn hart
hield haast op met kloppen.
Doch de schipper knikte goedmoedig. Tja-a",
overlei hij, zoo'n baasie-van-alles? 't Zou kennen
zoolang we an wal leggen. Kom er 's op de schuit
en drink 'n kommetje koffie mee, we benne twee
ouëmenschen alleen".
Asteblief", zei Bertus, wat graag". En van
dat oogenblik af, werd zijn leven een feest.
Hij glimlachte heel de dag en neuriede en floot,
deed boodschappen voor het vrouwtje, haalde
aardappels en groente, zeepte de roef voor haar
uit, naaide haar versleten vloerkleed jes, en ging ook
bij de schipper in de leer: klopte roest, en teerde,
verfde met helle kleuren het Hertje op, en hielp
ook bij het lossen van de planken, ijverde heel
de dag....
Met de vlugge bouwlui van de kermisschouwburg
dronk hij?bij het schaf ten kameraadschappelijk
uit de koffieketel mee, at van hun brood en dronk
van hun borrel. De mouwen van zijn donker
wollen overhemd stroopte hij tot de ellebogen
op, en zijn oude muts schoof hij kwiek op n oor.
Hij voelde zich in hart en merg een werkman,
zijn beenig-wit gezicht glansde van opgetogenheid.
En op een late namiddag, toen al het werker
aan kant was, sloop hij in een naïeve verbazing,
op zijn kousen, de mooie schouwburg door, de
schouwburg die als door een wonder verrezen
was, uit de onaanzienlijke lading die de Baas"
in zijn scheepje aangevoerd had. Als een kind,
met groote droomerige oogen, betuurde hij het
vergulde tooneel met de blauwe gordijnen, de
bont-beschilderde wanden,de kristallenlam pen.. ..
En in zijn stompe bewondering verraste hem
de Baas", die lachte goedig, en duwde hem een
groot pak kleurige reclame-biljetten m de handen
OOKTFRED:.IUOESKE
ZANDBLAD - SIGAREN 8 enIO ets
Daar moet je de heele stad mee bestrooien",
bestelde hij vroolijk, er zit 'n flink duitje an
voor je."
O jawel", zei Bertus warm van verrukking en
over-gedienstig, jawel, dalijk."
Hij liep recht-op en vlug. Huis aan huis belde
hij aan, en gaf overal zijn biljet af, zuinig aan
ieder mensch n.
Zijn gezicht gloeide, en zijn handen tintelden,
zijn voeten gingen veerkrachtig, de menschen
keken met een verbaasde glimlach naar hem om,
maar hij merkte het niet. Hij groette niemand,
zag niemand.... het pak reclamebiljetten droeg
hij als een kostbare schat over zijn geduldig ge
bogen arm, en zijn gedachten wriemelden verward
dooreen, zijn hoofd was overvol.
De Baas, die had misschien zoo dalijk weer
wat anders voor hem te doen.... weer wat
gewichtigs. Misschien mocht hij vanavond ook
wel in z'n opknapperspakkie bij de deur van de
schouwburg staan en de kwajongens wegjagen."
Hij bleef plotseling stil in een verbijsterde
blijheid. De Baas, die had hem noodig, had 'm
noodig, 'm noodig...."
Zijn armelijk-wit gezicht glansde van ver
voering. Ja, ja, waarachtig, er was nou iemand ..
en heel de week zou die 'm nog noodig hebben,
hél de week ! En elk jaar zou dat weerkomme,
elk jaar 'n paar weken dat'm, dat'm iemand
noodig had, dat ie zou kenne werken ! En heel
't jaar door zou ie wachten op die twee weken."
Hij ging als in een roes van vreugd, liep, een wijl,
als een beschonken man.
Zijn scherp-bleek gezicht met de stompe neus,
de dunne mond en de holle zwarte oogen, stond
onder de rafelig-verplukte muts als een
clownigverrukte pièrrotskop.
Uren aaneen liep hij door, in het stadje, en ver
buiten het stadje de boerenhuisjes langs. De tijd
vergat hij....
Eens, als bij toeval, keek hij naar de deizige
avondlucht met de dof-zilveren sterretjes, en
plotseling schoof er een dankbare gedachte aan
God door hem heen, zijn glimlach werd eerbiediger.
Hij zuchtte lang uit, en prevelde met wat lieets
in zijn oogen en met een krop in zijn keel: Dank
je nog wel voor 't werk, lieve Heer, dank je uog
wel...."
INHOUD: Het rapport der Staatscommissie
voor het H.O., door Prof. Dr. G. W. Kernkamp.
2. Tijdgenootcn, door Dr. G. W. C. Byvanck
3. Twee loten aan n stam, teekening door Johan
Braakensiek De chemische oorlog en de nationale
ontwapening, door It. gen. H. L. van Oord t
4. De Ramp der zeeuwsche visschers, door J. A.
Berger 5. Het einde der Conventie, door en niet
teekeningen van Dr. Hendrik Willem van Loon??
6. Met het schetsboek op de Olympische spelen,
teekeningen door Bernard van Vlijmen 7.
Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 8.
Bijkomstighcdcn, door Annie Salomons 9.
Nieuwe Fransche boeken, d. Dr. Joh. Tielrooy
11. Voor Vrouwen, red. Elis. M. Rogge 12. Soi
rees de Paris, door Constant van Wesscm 13.
De levensverzekering-onderneming door Jhr. Mr.
H. Smissaert. De Olympiade, teekening door
Jordaan 15. Uren met Platoon, door Prof.
Dr. W. E. J. Kuiper 16. Fotografeeren
uit de lucht,door Ir. J. W. Corsten 17.
Boekbespreking door Herman Middendorp 19.
Financien en Economie,door Paul Sabel?Krekel
zang, door J. H.Speenhoff.?Dierstudie, teekening
door H. Verstijnen 20. Boekbespreking door
Prof. Dr. H. Brugmans 1914?1924, teekening
door Gcorge van Raemdonck 21. Uit den Ge
meenteraad, door Barbarossa, met teekeningen
op de lei van Jantje 22. Bioscopy, door en met
teekeningen van Jordaan Pietje's
Paedagogische peinzingen Taaiverwoesting, door Dr. C.
F. Haje 23. Charivaria, door Charivarius
Dagboek van een Amsterdammer, door Barba
rossa?Uit het Kladschrit't van Jantje 24.
Feuilleton: De Werkman, door Alie Smeding.
Bijvoegsel: De rede van Colijn te Bilthoven, tee
kening door Joh. Braakensiek.
Levensverzekering Maatschappij
IIAA«1,JKJI"
Wilaongpleln II
DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN
Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms & Co.