De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 juli pagina 9

26 juli 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Nieuwe Fransche Boeken HENRI MASSIS, Jugements, 2 dln, Pion, 1923?4. Henri Massis, oud 37 jaar, tevoren schrijver van een aantal critische en literair-historische werken, heeft nu twee deelen essays uitgegeven, die hij Beoordeelingen of Vonnissen noemt. Het zijn alle veroordeeiende vonnissen. De eerste delinquent is Renan, de groote ge schiedschrijver van het christendom, door hem, zooals men weet, voorgesteld als een menschelijk verschijnsel. Massis verwijt Renan, als geschied schrijver en denker persoonlijk te zijn; alsof dit niet juist een der eerste voorwaarden voor goed historisch en philosophisch werk was! Massis zegt ook dat Renan zich wel eens heeft tegenge sproken. Maar wie heeft dat niet? En bovendien, sommige waarheden hebben twee zijden; is het niet juist een blijk van verfijnd begrip, dat Renan ze beide heeft uitgesproken? Tenslotte: Renan heeft het ons, in navolging trouwens van de best geïnformeerde theologie zijner eeuw, zoo goed als onmogelijk gemaakt den bijbel nog als de Open baring" te beschouwen. Dat vindt Massis wel heel slecht van Renan. Het is een lastig feit voor Massis, waarmee hij niet goed raad weet. Hij praat er om heen. De grootste nu levende Fransche schrijver, Anatole France, zou volgens Massis gebrek aan hart toonen. Men leze echter Crainquebille e.a., en verder wachte men er zich voor, kalmte en gematigdheid deugden van France te verwarren met koelheid ondeugd die zijn onbe trouwbare vijand hem toeschrijft. Barrès komt er beter af, hij heeft een ver zachtende omstandigheid: zijn bescherming van de Katholieke kerk, in de jaren van het anticlericalisme. Maar Massis bejammert het, dat hij haar waarheden nooit aanvaard heeft. Ik vind, dat Barrès zich door die bescherming al goedgunstig genoeg betoond heeft. Vive la sacristie", heeft hij zelf in een kort na zijn dood gepubliceerden brief geschreven, vive la sacristie quand elle combat la pharmacie Homais oül'on est dreyfusard. Mais si la sacristie me paria d'autre chose, je taille, je souris, je m'en vais . ." Dat zou ik denken ! Laat koster Massis maar blij zijn, dat de groote schrijver tenminste in zijn gevoelsleven iets van den katholiek had. In een fel en hatelijk artikel zegt Massis vervol gens van AndréOide, dat deze opzettelijk en in hoofdzaak het zedelijk-kwade propageert. Ik heb voor den mensch Gide weinig sympathie en tegen zijn kunst heb ik bezwaren; maar ik moet zeggen dat Massis hier liegt. Zoo verdwaasd is hij niet, of een eenvoudige lezing van Gide's werken moet hem geleerd hebben, dat de schrijver van L'immoraliste zelf volstrekt niet uitsluitend of in de eerste plaats een immoralist" is. Ook waar hij Martin du Gard, aanhanger en min of meer discipel van Gide, bespreekt, vraag ik mij af of deze rechter niet welbewust met leugenachtige consideransen werkt: Martin du Gard zou in Les Thibault partijdig tegen het katho licisme geweest zijn.(!) Waardeering gevoel ik daarentegen voor Massis' fijne qualificatie van Gide's apostel" Jacques Rivière, dien hij als buitensporig-angstvallig, als aarzelend en kneedbaar afschildert. Hierin heeft hij zoozeer gelijk, dat Rivière onlangs, in een Amsterdamsche lezing ter verheerlijking van Gide, zelf gewaagde van diens vangélisation dans Ie vide". Ik heb het gehoord en dadelijk opgeschreven. De uitdrukking is juist, maar klinkt zoo spottend, klinkt sommigen zelfs zoo vernietigend in de ooren, dat ze het getal der gideanen" nauwelijks kan hebben vergroot. De veroordeeling van Romain Rolland grondt zich op de delicten: vormeloosheid, vage geloovigheid, opzettelijk lyrisme, overdreven woorden rijkdom. Ik vrees dat hooger beroep, ook bij een minder bevooroordeelde rechtbank, Rolland niet veel zou baten. Slechts betreur ik, juist een Massis hier ongeveer gelijk te moeten geven. Gelijk heeft hij ook, waar hij Claudel en Péguy ongehoorzaam heid aan de rede verwijt, en waar hij de evolutie van Benda beschrijft. Het uitvoerig en genuanceerd artikel over Georges Duhamel is verreweg het beste van het heele werk. Met dezen tijdgenoot, voor wien hij kameraadschap en bewondering toont, schijnt hij overleg te plegen: bekwaam romanschrijver, zegt hij tot hem, zijt gij een middelmatig essayist. Als romanschrijver ziet en zegt gij de trieste waar heid, als essayist (Possession du Monde e.a.), wilt gij u daarentegen opschroeven tot optimisme, en de lezer gevoelt dat. En waar gij godsdienstig" zijt, toont gij geen ander voorwerp uwer religieuze vereering te kennen dan . . uw eigen gevoelens, uw eigen droombeelden. In plaats van een God boven u, aanbidt gij een vergoddelijkte wereld, d.i. in laatste instantie uw eigen vizie van de wereld. Men zou hiertegen kunnen aanvoeren, dat Massis' logica een wel wat ruw instrument is voor het onderzoek van iets zoo teers als het gemoedsleven van Duhamel, dat in zijn essays evenzeer tot uiting komt als in zijn romans, en vooral dat iedere godsdienst, iedere philosophie, (die van Massis zeker niet minder dan die van Duhamel, maar deze praat niemand na) tenslotte een menschelijke vizie is. Hier echter zou Massis onmiddellijk en verwoed zijn schouders ophalen. Verwoed is het woord. Het heele boek is, zou men zeggen, in een kwaden toonaard geschreven. De termen zijn kras; pantheïsme wordt een smet" genoemd; hier en ginds ontwaart de schrijver ketterij." Bereikt hij af en toe een komische wer king en gevoelt de lezer zich daardoor wat opge lucht, het is buiten 's schrijvers wil en weten; ko misch echter ;s het, te lezen hoe hij van sommiger slechtheid" verschrikt" is, hoe hij bepaalde meeningen als zondig" beschouwt. Huishoudsters in dorpspastorieën moeten zich bepaald zoo ^ uiten. Een glimlach ook verwekt hij telkens alshij zichzelf tot vertegenwoordiger van zijn generatie aanstelt. Evenwel, de lezer heeft Massis vast al veront schuldigd; reeds heeft hij begrepen wat dezen schrijver er toe brengt, zoo heftig tegen al het aannemelijkste dat de menschelijke geest de eeuwen door ter oplossing van de eeuwige levensraadsels heeft geopperd, te keer te gaan. Indien de heer Massis een verklaard tegenstander blijkt van idealisme, pantheïsme, subjectivisme, criticisme, intuïtie-als-middel-tot-kennis, het is aan geen andere oorzaak toe te., schrijven, dan dat hij de waarheid en een heel andere dan de met die woorden benaderde in zijn zak meent te hebben. Hij meent, de gelukkige, dat er voor hem, nu hij bekeerd" is, omtrent God en wereld, goed en kwaad, ziel en lichaam, omtrent het doel van het heelal geen geheimen meer bestaan. Niet dat hij afdoende opheldering over dit een en ander in eigen gemoed en geest heeft gevonden: geen mensch die eerlijk is tegenover zichzelf kan dat beweren; neen hij vond die buiten zich, in het feit" der openbaring en in de Summa theologiae van Thomas van Aquino: zoo kwam hij tot zijn katholiek rationalisme en realisme. Dat Spinoza noch Kant, Hegel evenmin als Bergson zich met de verklaringen van genoemden heilige vergenoegd hebben; dat Plato er buiten heeft gekund niet hem zal het deren. Hij is nu gerust. Hij weet er alles van. Hij heeft het gelezen in een boek uit de 13e eeuw. De loutere opsomming dezer feiten is voorzeker reeds een satire. Maar hoevelen verstaan haar? Want het is een treurig verschijnsel in onzen ver warden tijd, dat schrijvers (en ook sprekers) als deze Massis weer zoo'n toon aanslaan en dat zij gedweeëhoorders en lezers vinden te over. Uit hun schoonschijnende dwalingen zelf, uit hun gebrek aan kennis en philosophischen zin, putten zij kracht; zoo lijken hun geschriften soms op het eerste gezicht oorspronkelijk en voedzaam. Maar den lezer, die zich met eenige spanning tot hen heeft begeven, wacht niets dan deceptie. Slechts schijnwaarheid verneemt hij, van zwakke en angstige maar daarom des te luider sprekende menschen die, daar zij niets hebben geleerd en niets vergeten, zich paaien met zekerheden" waaraan sinds lang de wormen knagen. Weldra, hopen wij, zal weer algemeener worden ingezien dat er nog nimmer, in de wereld van kunst, ge dachte, religie, iets betrekkelijk goeds is tot stand gekomen (meer dan dat is niet te bereiken), dan wanneer een begaafde mensch, ingelicht over de vondsten zijner voorgangers en meerderen, afdaalde in de diepten van eigen geest en onder bewuste en zich afvroeg, met gespannen aandacht, ja met wantrouwen en angst, wat zijn rede nu overtuigde, voor zijn gevoel nu aan twijfel was onttrokken. JULES ROMAINS, Knock, ou Ie triomplie de la médecine, N.R.F., 1024. Jules Romains, de schepper van het unanimisme" die dichterlijke theorie der «roep heeft een doorslaand succes beleefd met zijn tooneelstuk Knock. Het is zooeven in druk ver schenen. Onder de leus Les gens bien portants sont des malades qui s'ignorent," suggereert dr Knock een gansche bevolking dat zij ziek is om haar tot medisch leven te wekken." zegt hij. Iedereen loopt erin, tenslotte zelfs een andere medicus! Dit Molière-achtige gegeven levert aanleiding tot Molière-achtige woorden: Je n'en dormirai plus", zegt een patiënt, en de dokter: Voila justement ce qu'ii faut." Een aanhangster van hem betoogt dat Knock een weldoener van de dorpelingen is; voordat hij kwam, wisten ze niet dat ze ziek waren: Comme ils ne se doutaient de rien, ils auraient continue a boire, a matiger, a faire cent autres imprudences." De persoon Knock is een imposante en een lachverwekkende creatie. De nog niet veertig jarige schrijver weet trouwens menschfiguren te scheppen (Lucienne, Mort de quelqu'un) en zijn E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 komisch vermogen is onweerstaanbaar (Les Copains, Donogoo-Tonka.) Alleen voelt men af en toe (ook in Knock) zijn bewusten wil wat te duide lijk, o.a. den wil om aan Molière te doen denken (?Ouais" en andere archaïsmen). Alle bezwaren tegen Knock vallen echter weg bij een goede ver tooning. Romains is ook een zeer bijzonder dichter, direct en sterk. JO HANNES TlELROOY Berichten en aanteekeningen Ontvangen: Van Rieder et Cie: Jolinon, Le valet de gloire (oor logsroman). Van Grasset: de Traz, Complices; Touchard, La mort du loup; Chauffier, Patrice (invloed van Proust); Yvonne Schultz, Précoce avril; Van de N. R. F.: Lunel, L'imagerie da cordier; Deberly, L'impudente en Prosper et Brouditfagne; Pourrat, Les iardins sauvages; Céline Rott, Moana ou voyage seniimental chfz les Maoris; Gabory, Les enfants perdus. Voor belangstellenden in philosophie: A. Thibaudet, Le Bergsonisme , 2 dln, N. R. F. Heldere en volledige uiteenzetting van Bergson's ideeën, met bespreking. J. de Gaultier, La vie mystique de la Nature, Crès. Studies over philosophische vraagstukken en over eenige kunstenaars, van den bekenden wijsgeer-idealist, schep per van het bovarysme". Mooi uitgegeven. Voor historici: Jean Vic, La littérature de guerre, manuel méthodique et critique des publications de langue jrancaise, Les Presses francaises, 1923. Drie nieuwe deelen van deze degelijke, nu 5 dln tel lende bibliographie, welke voor hen, die het oorlogs tijdvak in politiek, militair, cultureel opzicht willen bestudeeren, onmisbaar is. Voor literatuur-historici: J. Copeau, Critiques d'un autre temps, N. R. F. Eer lijke, diepgaande critieken over hedendaagsch tooneel. Bevat ook zijn bekende opstellen over hetgeen hij wil met zijn ,,Vieux-Colombier." A. Breton, Les pas perdus, N. R. F. Over de jongste literatuur, haar vertegenwoordigers en meesters (Apollinaire, Lautréamont). Persoonlijk en geestig. F. Lefèvre, Une heure avec. . . , I, N. R. F., 1924. Gesprekken met hedendaagsche schrijvers. Goed, nuttig. Voor belangstellenden in beeldende kunsten: Ambroise Vollard, Paul Cézanne, geul., Crès, 1924, geestig en waar. Anecdoten. Buitengewoon grappig ge sprek van den auteur met Zola. Naar 't oude Huis Zij gingen door den ouden hof, Die stil lag in den avond-stond; Zij gingen arm in arm, alsof Ze iets zochten, dat weleer bestond. De bloesem lag op 't jonge gras, Van de avond-zon bleef iets terug, En in de donk're heggen was De omsluiting van een heuvel-rug. Zij waren samen vér gegaan: Zij waren eindelijk weer thuis, Op eigen grond, in eigen laan, In de bescherming van hun huis. Iets zochten zij, iets, dat weleer Hun daaglijks eigen was geweest, De rust: zij vonden haar wel weer, Maar dachten haar zoo stil, bedeesd. Zij gingen arm in arm, bevreesd, Dat er iets anders komen ging: 't Was alles zoo als 't was geweest, Toch was er nu vereenzaming. De nacht sloot alles in zijn vree; Toen hebben zij hervonden wat Den zwerver vreemd maakt van de stee, Waar hij eens al heeft lief gehad. En in den nacht, aan slape vreemd, Zinkt in hun harten, diep en zwaar, Het weten, dat hen weer vereent: Bemint den grond, bemint elkaar!" JAN J. ZELDENTHUIS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl