Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Nieuwe Fransche Boeken
HENRI MASSIS, Jugements, 2 dln, Pion,
1923?4.
Henri Massis, oud 37 jaar, tevoren schrijver
van een aantal critische en literair-historische
werken, heeft nu twee deelen essays uitgegeven,
die hij Beoordeelingen of Vonnissen noemt. Het
zijn alle veroordeeiende vonnissen.
De eerste delinquent is Renan, de groote ge
schiedschrijver van het christendom, door hem,
zooals men weet, voorgesteld als een menschelijk
verschijnsel. Massis verwijt Renan, als geschied
schrijver en denker persoonlijk te zijn; alsof dit
niet juist een der eerste voorwaarden voor goed
historisch en philosophisch werk was! Massis
zegt ook dat Renan zich wel eens heeft tegenge
sproken. Maar wie heeft dat niet? En bovendien,
sommige waarheden hebben twee zijden; is het
niet juist een blijk van verfijnd begrip, dat Renan
ze beide heeft uitgesproken? Tenslotte: Renan
heeft het ons, in navolging trouwens van de best
geïnformeerde theologie zijner eeuw, zoo goed als
onmogelijk gemaakt den bijbel nog als de Open
baring" te beschouwen. Dat vindt Massis wel heel
slecht van Renan. Het is een lastig feit voor Massis,
waarmee hij niet goed raad weet. Hij praat er om
heen.
De grootste nu levende Fransche schrijver,
Anatole France, zou volgens Massis gebrek aan
hart toonen. Men leze echter Crainquebille e.a.,
en verder wachte men er zich voor, kalmte en
gematigdheid deugden van France te
verwarren met koelheid ondeugd die zijn onbe
trouwbare vijand hem toeschrijft.
Barrès komt er beter af, hij heeft een ver
zachtende omstandigheid: zijn bescherming van
de Katholieke kerk, in de jaren van het
anticlericalisme. Maar Massis bejammert het, dat
hij haar waarheden nooit aanvaard heeft. Ik
vind, dat Barrès zich door die bescherming al
goedgunstig genoeg betoond heeft. Vive la
sacristie", heeft hij zelf in een kort na zijn dood
gepubliceerden brief geschreven, vive la sacristie
quand elle combat la pharmacie Homais oül'on
est dreyfusard. Mais si la sacristie me paria
d'autre chose, je taille, je souris, je m'en vais . ."
Dat zou ik denken ! Laat koster Massis maar blij
zijn, dat de groote schrijver tenminste in zijn
gevoelsleven iets van den katholiek had.
In een fel en hatelijk artikel zegt Massis vervol
gens van AndréOide, dat deze opzettelijk en in
hoofdzaak het zedelijk-kwade propageert. Ik
heb voor den mensch Gide weinig sympathie
en tegen zijn kunst heb ik bezwaren; maar ik
moet zeggen dat Massis hier liegt. Zoo verdwaasd
is hij niet, of een eenvoudige lezing van Gide's
werken moet hem geleerd hebben, dat de schrijver
van L'immoraliste zelf volstrekt niet uitsluitend
of in de eerste plaats een immoralist" is.
Ook waar hij Martin du Gard, aanhanger en
min of meer discipel van Gide, bespreekt, vraag
ik mij af of deze rechter niet welbewust met
leugenachtige consideransen werkt: Martin du
Gard zou in Les Thibault partijdig tegen het katho
licisme geweest zijn.(!) Waardeering gevoel ik
daarentegen voor Massis' fijne qualificatie van
Gide's apostel" Jacques Rivière, dien hij als
buitensporig-angstvallig, als aarzelend en kneedbaar
afschildert. Hierin heeft hij zoozeer gelijk, dat
Rivière onlangs, in een Amsterdamsche lezing ter
verheerlijking van Gide, zelf gewaagde van diens
vangélisation dans Ie vide". Ik heb het gehoord
en dadelijk opgeschreven. De uitdrukking is
juist, maar klinkt zoo spottend, klinkt sommigen
zelfs zoo vernietigend in de ooren, dat ze het getal
der gideanen" nauwelijks kan hebben vergroot.
De veroordeeling van Romain Rolland grondt
zich op de delicten: vormeloosheid, vage
geloovigheid, opzettelijk lyrisme, overdreven woorden
rijkdom. Ik vrees dat hooger beroep, ook bij een
minder bevooroordeelde rechtbank, Rolland niet
veel zou baten. Slechts betreur ik, juist een Massis
hier ongeveer gelijk te moeten geven. Gelijk heeft
hij ook, waar hij Claudel en Péguy ongehoorzaam
heid aan de rede verwijt, en waar hij de evolutie
van Benda beschrijft.
Het uitvoerig en genuanceerd artikel over
Georges Duhamel is verreweg het beste van het
heele werk. Met dezen tijdgenoot, voor wien hij
kameraadschap en bewondering toont, schijnt
hij overleg te plegen: bekwaam romanschrijver,
zegt hij tot hem, zijt gij een middelmatig essayist.
Als romanschrijver ziet en zegt gij de trieste waar
heid, als essayist (Possession du Monde e.a.),
wilt gij u daarentegen opschroeven tot optimisme,
en de lezer gevoelt dat. En waar gij godsdienstig"
zijt, toont gij geen ander voorwerp uwer religieuze
vereering te kennen dan . . uw eigen gevoelens,
uw eigen droombeelden. In plaats van een God
boven u, aanbidt gij een vergoddelijkte wereld,
d.i. in laatste instantie uw eigen vizie van de
wereld.
Men zou hiertegen kunnen aanvoeren, dat
Massis' logica een wel wat ruw instrument is
voor het onderzoek van iets zoo teers als het
gemoedsleven van Duhamel, dat in zijn essays
evenzeer tot uiting komt als in zijn romans, en
vooral dat iedere godsdienst, iedere philosophie,
(die van Massis zeker niet minder dan die van
Duhamel, maar deze praat niemand na) tenslotte
een menschelijke vizie is. Hier echter zou Massis
onmiddellijk en verwoed zijn schouders ophalen.
Verwoed is het woord. Het heele boek is, zou
men zeggen, in een kwaden toonaard geschreven.
De termen zijn kras; pantheïsme wordt een smet"
genoemd; hier en ginds ontwaart de schrijver
ketterij." Bereikt hij af en toe een komische wer
king en gevoelt de lezer zich daardoor wat opge
lucht, het is buiten 's schrijvers wil en weten; ko
misch echter ;s het, te lezen hoe hij van sommiger
slechtheid" verschrikt" is, hoe hij bepaalde
meeningen als zondig" beschouwt. Huishoudsters
in dorpspastorieën moeten zich bepaald zoo
^ uiten. Een glimlach ook verwekt hij telkens
alshij zichzelf tot vertegenwoordiger van zijn generatie
aanstelt.
Evenwel, de lezer heeft Massis vast al veront
schuldigd; reeds heeft hij begrepen wat dezen
schrijver er toe brengt, zoo heftig tegen al het
aannemelijkste dat de menschelijke geest de eeuwen
door ter oplossing van de eeuwige levensraadsels
heeft geopperd, te keer te gaan. Indien de heer
Massis een verklaard tegenstander blijkt van
idealisme, pantheïsme, subjectivisme, criticisme,
intuïtie-als-middel-tot-kennis, het is aan geen
andere oorzaak toe te., schrijven, dan dat hij de
waarheid en een heel andere dan de met die
woorden benaderde in zijn zak meent te hebben.
Hij meent, de gelukkige, dat er voor hem, nu hij
bekeerd" is, omtrent God en wereld, goed en
kwaad, ziel en lichaam, omtrent het doel van het
heelal geen geheimen meer bestaan. Niet dat hij
afdoende opheldering over dit een en ander in
eigen gemoed en geest heeft gevonden: geen
mensch die eerlijk is tegenover zichzelf kan dat
beweren; neen hij vond die buiten zich, in het
feit" der openbaring en in de Summa theologiae
van Thomas van Aquino: zoo kwam hij tot zijn
katholiek rationalisme en realisme. Dat Spinoza
noch Kant, Hegel evenmin als Bergson zich met
de verklaringen van genoemden heilige vergenoegd
hebben; dat Plato er buiten heeft gekund niet
hem zal het deren. Hij is nu gerust. Hij weet er
alles van. Hij heeft het gelezen in een boek uit de
13e eeuw.
De loutere opsomming dezer feiten is voorzeker
reeds een satire. Maar hoevelen verstaan haar?
Want het is een treurig verschijnsel in onzen ver
warden tijd, dat schrijvers (en ook sprekers) als
deze Massis weer zoo'n toon aanslaan en dat zij
gedweeëhoorders en lezers vinden te over. Uit
hun schoonschijnende dwalingen zelf, uit hun
gebrek aan kennis en philosophischen zin, putten
zij kracht; zoo lijken hun geschriften soms op het
eerste gezicht oorspronkelijk en voedzaam. Maar
den lezer, die zich met eenige spanning tot hen
heeft begeven, wacht niets dan deceptie. Slechts
schijnwaarheid verneemt hij, van zwakke en
angstige maar daarom des te luider sprekende
menschen die, daar zij niets hebben geleerd en
niets vergeten, zich paaien met zekerheden"
waaraan sinds lang de wormen knagen. Weldra,
hopen wij, zal weer algemeener worden ingezien
dat er nog nimmer, in de wereld van kunst, ge
dachte, religie, iets betrekkelijk goeds is tot stand
gekomen (meer dan dat is niet te bereiken),
dan wanneer een begaafde mensch, ingelicht
over de vondsten zijner voorgangers en meerderen,
afdaalde in de diepten van eigen geest en onder
bewuste en zich afvroeg, met gespannen aandacht,
ja met wantrouwen en angst, wat zijn rede nu
overtuigde, voor zijn gevoel nu aan twijfel was
onttrokken.
JULES ROMAINS, Knock, ou Ie triomplie de
la médecine, N.R.F., 1024.
Jules Romains, de schepper van het
unanimisme" die dichterlijke theorie der «roep
heeft een doorslaand succes beleefd met zijn
tooneelstuk Knock. Het is zooeven in druk ver
schenen. Onder de leus Les gens bien portants
sont des malades qui s'ignorent," suggereert dr
Knock een gansche bevolking dat zij ziek is
om haar tot medisch leven te wekken." zegt hij.
Iedereen loopt erin, tenslotte zelfs een andere
medicus! Dit Molière-achtige gegeven levert
aanleiding tot Molière-achtige woorden: Je
n'en dormirai plus", zegt een patiënt, en de dokter:
Voila justement ce qu'ii faut." Een aanhangster
van hem betoogt dat Knock een weldoener van de
dorpelingen is; voordat hij kwam, wisten ze niet
dat ze ziek waren: Comme ils ne se doutaient
de rien, ils auraient continue a boire, a matiger,
a faire cent autres imprudences."
De persoon Knock is een imposante en een
lachverwekkende creatie. De nog niet veertig
jarige schrijver weet trouwens menschfiguren te
scheppen (Lucienne, Mort de quelqu'un) en zijn
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25b" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
komisch vermogen is onweerstaanbaar (Les
Copains, Donogoo-Tonka.) Alleen voelt men af en
toe (ook in Knock) zijn bewusten wil wat te duide
lijk, o.a. den wil om aan Molière te doen denken
(?Ouais" en andere archaïsmen). Alle bezwaren
tegen Knock vallen echter weg bij een goede ver
tooning.
Romains is ook een zeer bijzonder dichter,
direct en sterk.
JO HANNES TlELROOY
Berichten en aanteekeningen
Ontvangen:
Van Rieder et Cie: Jolinon, Le valet de gloire (oor
logsroman).
Van Grasset: de Traz, Complices; Touchard, La mort
du loup; Chauffier, Patrice (invloed van Proust); Yvonne
Schultz, Précoce avril;
Van de N. R. F.: Lunel, L'imagerie da cordier;
Deberly, L'impudente en Prosper et Brouditfagne; Pourrat,
Les iardins sauvages; Céline Rott, Moana ou voyage
seniimental chfz les Maoris; Gabory, Les enfants perdus.
Voor belangstellenden in philosophie:
A. Thibaudet, Le Bergsonisme , 2 dln, N. R. F.
Heldere en volledige uiteenzetting van Bergson's ideeën,
met bespreking.
J. de Gaultier, La vie mystique de la Nature, Crès.
Studies over philosophische vraagstukken en over eenige
kunstenaars, van den bekenden wijsgeer-idealist, schep
per van het bovarysme". Mooi uitgegeven.
Voor historici:
Jean Vic, La littérature de guerre, manuel méthodique
et critique des publications de langue jrancaise, Les Presses
francaises, 1923.
Drie nieuwe deelen van deze degelijke, nu 5 dln tel
lende bibliographie, welke voor hen, die het oorlogs
tijdvak in politiek, militair, cultureel opzicht willen
bestudeeren, onmisbaar is.
Voor literatuur-historici:
J. Copeau, Critiques d'un autre temps, N. R. F. Eer
lijke, diepgaande critieken over hedendaagsch tooneel.
Bevat ook zijn bekende opstellen over hetgeen hij wil
met zijn ,,Vieux-Colombier."
A. Breton, Les pas perdus, N. R. F. Over de jongste
literatuur, haar vertegenwoordigers en meesters
(Apollinaire, Lautréamont). Persoonlijk en geestig.
F. Lefèvre, Une heure avec. . . , I, N. R. F., 1924.
Gesprekken met hedendaagsche schrijvers. Goed, nuttig.
Voor belangstellenden in beeldende kunsten:
Ambroise Vollard, Paul Cézanne, geul., Crès, 1924,
geestig en waar. Anecdoten. Buitengewoon grappig ge
sprek van den auteur met Zola.
Naar 't oude Huis
Zij gingen door den ouden hof,
Die stil lag in den avond-stond;
Zij gingen arm in arm, alsof
Ze iets zochten, dat weleer bestond.
De bloesem lag op 't jonge gras,
Van de avond-zon bleef iets terug,
En in de donk're heggen was
De omsluiting van een heuvel-rug.
Zij waren samen vér gegaan:
Zij waren eindelijk weer thuis,
Op eigen grond, in eigen laan,
In de bescherming van hun huis.
Iets zochten zij, iets, dat weleer
Hun daaglijks eigen was geweest,
De rust: zij vonden haar wel weer,
Maar dachten haar zoo stil, bedeesd.
Zij gingen arm in arm, bevreesd,
Dat er iets anders komen ging:
't Was alles zoo als 't was geweest,
Toch was er nu vereenzaming.
De nacht sloot alles in zijn vree;
Toen hebben zij hervonden wat
Den zwerver vreemd maakt van de stee,
Waar hij eens al heeft lief gehad.
En in den nacht, aan slape vreemd,
Zinkt in hun harten, diep en zwaar,
Het weten, dat hen weer vereent:
Bemint den grond, bemint elkaar!"
JAN J. ZELDENTHUIS