De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 2 augustus pagina 1

2 augustus 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

9*. 9169 Zaterdag 2 Augustus A'. 1984 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie t C. f. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF PrUs per jaargang f 10. bQ vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie i Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent NA TIEN JAREN Nu de gedachten weer terug worden gevoerd naar het begin van den wereldoorlog', kost het eenige moeite de aandoeningen van destijds zuiver weer te beleven. Men moet zich dan bevrijden van veel wijsheid, die men achteraf heeft opgedaan, men moet zich onttrekken aan den invloed van allerlei gevoelens, die tijdens en na den oorlog zijn gewekt of bevorderd, men moet ook vooral van zich afwerpen het verfoeilijk scepticisme, dat ons sedert onverschillig heeft gemaakt. Toen waren wij niet onverschillig. De gebeurtenissen stormden op ons los en schudden ons wakker. Binnen enkele dagen werden we uit de atmosfeer van d~en vrede de meesten onzer hadden nooit een andere gekend in die van den oorlog verplaatst. Binnen enkele dagen want zoo goed als niemand had in de voorgaande weken het oorlogsgevaar zien naderen. De moord van Sarajevo was niet als een gebeurtenis beschouwd, die tot een Europeeschen oorlog aanleiding kon geven. Niemand kon toen nog weten, dat de Oostenrijksche regeering zocht naar een gelegenheid om met Serviëin conflict te komen. Zelfs het ultimatum, dat Oostenrijk op 23 Juli tot Servi richtte, maakte aan de meesten nog niet duidelijk, welk gevaarlijk spel er werd gespeeld. Zelfs toen, twee dagen later, de Oosten rijksche regeering de diplomatieke betrekkingen met Serviëver brak, ondanks het verre tegemoetkomende antwoord van Servi op het ultimatum, ja zelfs toen op 28 Juli Oostenrijk aan Servi den oorlog verklaarde en de vijandelijkheden begon, zag men hierin nog niet den fakkel, die een Europeeschen oorlog zou doen ontbranden. Immers, Engeland had het initiatief genomen tot een bemidde ling van de groote mogendheden. Ook zij, die met de geschiedenis der laatste jaren beter bekend waren dan Jan Alleman, gaven de hoop niet op, dat het gelukken zou Oostenrijk te bewegen tot een staking der vijandelijkheden en tot het alsnog onderwerpen van het geschil aan een uitspraak van arbiters. Ook tijdens den Balkan-oorlog toch van 1912?1913 had eenige malen het gevaar gedreigd, dat uit de verwikkelingen op het Balkan-schiereiland een oorlog van Oostenrijk tegen Serviëzou ontstaan. Juist het besef, dat uit zulk een oorlog bijna zeker een oorlog van Rusland tegen Oostenrijk zou voortkomen, die, bij de bestaande internationale verplichtingen, tot een grooten Europeeschen oorlog moest leiden, had toen de groote mogendheden genoopt het gevaar te bezweren, Engeland en Frankrijk hadden hun invloed op Rusland doen gelden, Duitschland weerhield Oostenrijk van een agressief optreden door te verstaan te geven, dat het in dat geval niet op den steun van zijn bondgenoot be hoefde te rekenen. Waarom zou het ook nu, in het laatst van Juli 1914, nu weder om Oostenrijk de stokebrand werd, aan dezelfde groote mogend heden niet gelukken, het begin van brand te blusschen? Die hoop werd ras verijdeld. Terwijl de diplomatie nog den vrede trachtte te handhaven, bereidden de generale staven zich reeds ten oorlog; dit was hun plicht: de kans op oorlog was zoo groot geworden, dat de militaire autoriteiten er rekening mee moesten houden, dat hij binnen enkele dagen kon uitbreken, en zij dus voorbereidende maatregelen moesten nemen, om er niet door te worden overvallen. Maar het noodlottige van deze plichtsvervulling is, dat zij het oorlogsgevaar vergroot. Zoo ook nu. Bijna tegelijkertijd kondigden Rusland en Oosten rijk de mobilisatie af. Van dat oogenblik af hadden de diplomaten niet meer de leiding, maar de militaire autoriteiten. Uit vrees dat de eventueele tegenstander een voorsprong zou krijgen, en in de meening dat de oorlog toch niet meer af te wenden was, verhaastten zij het begin ervan. Het ultimatum van Duitschland aan Rusland bracht de lawine in beweging, l Augustus verklaarde Duitschland aan Rusland den oorlog; den volgenden dag liet het Luxemburg bezetten en stelde het aan Belgiëden eisch van vrijen doortocht voor zijne troepen; den 3en Augustus verklaarde Duitsch land den oorlog aan Frankrijk en kreeg het van Belgiëeen weige rend antwoord; den 4en Augustus drongen de Duitsche legers Belgiëbinnen en stelde Engeland aan Duitschland den eisch, dat het de onzijdigheid van Belgiëzou ontzien en zijn troepen, die de Belgische grens reeds hadden overschreden, terug zou roepen; de weigering om aan dien eisch te voldoen deed, in den nacht van 4 op 5 Augustus, den oorlogstoestand tusschen Engeland en Duitschland intreden. Zóó volgden de gebeurtenissen elkaar op, onverbiddelijk, auto matisch. De oorlogsverklaring van Duitschland aan Rusland was de sleutel geweest, waarmee men den automaat had opge wonden ; van dat oogenblik af volbracht hij alle bewegingen, die hij moest volbrengen; ook de oorlogsverklaring van Engeland aan Duitschland behoorde tot het programma zijner verrichtingen. Zoo gauw gebeurde alles, dat men er door verbijsterd werd. Ook zag men toen, in de eerste week van Augustus, den samenhang der dingen nog niet. Men onderging ze alleen. Men had het gevoel van volkomen machteloosheid en tegelijk kwam men in feilen opstand. In feilen opstand tegen een orde van dingen, die het mogelijk maakte, dat er oorlog werd gevoerd tusschen beschaafde volken. De oorlogen op den Balkan, of van Italiëtegen Turkije, of van Japan tegen Rusland, hadden we niet meegeteld; die waren ook ver uit de buurt. Maar dat Duitschland en Frankrijk en Engeland met elkaar in oorlog zouden geraken, hoevelen hielden dit nog voor waarschijnlijk? Eenige malen had het gedreigd te zullen gebeuren, maar altijd had de diplomatie het nog kunnen beletten. De toerustingen ten oorlog van de groote mogendheden waren jaar op jaar vermeerderd; maar juist daarin zagen we een waarborg voor het behoud van den vrede; wie zou het wagen, de verantwoor delijkheid op zich te nemen voor het ontketenen van een oorlog, die offers zou kosten aan menschen, aan geld, op zulk een schaal als men zich ternauwernood kon indenken? Neen, de geweldige toebereiding tot den oorlog had den oorlog zelf gedood; de af schuw ervan was ook zoo algemeen geworden, dat een regeering, die naar dit laatste middel zou durven grijpen, door haar eigen volk zou worden verloochend. Nu bleek dit alles waan te zijn. Elke regeering, onverschillig welke, had het geheele volk achter zich. De collectieve zucht tot zelfbehoud doet zich gelden zoodra een land in oorlog verkeert. Niemand is in staat te beoordeelen, waarom het oorlog is geworden, wie de aanvaller is, wie de aangevallene. Men gevoelt alleen dat men allen tezamen bedreigd wordt en dat alleen door gezamenlijke inspanning van alle krachten het gevaar kan worden afgewend. Het nationaal gevoel overheerscht alle andere; de partijschappen verstommen; Keizer Wilhelm drukt den sociaal-democraten de hand en de sociaal-democraten zingen Deutschland beralles"; de Ulster-mannen in Ierland staken den burgerkrijg en scharen zich om de regeering: ,,right or wrong, my country". Zóó ging het in 1914 hoewel de overgroote meerderheid ook toen den oorlog verfoeide. En dit is het, wat, boven alles, de herinnering aan 1914 bij ons moge uitwerken: het besef van de machteloosheid, waarin toen het menschdom verkeerde om den oorlog, dien het haatte, te vermijden; en het zich stellen van de vraag, of in die machteloosheid moet worden berust; zoo neen, of elk onzer dan het zijne doet om aan een toekomstig geslacht de mogelijkheid te bieden, zulk een ramp af te weren. K E R N K A M P

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl