De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 2 augustus pagina 19

2 augustus 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Op den Economischen Uitkijk Belastingdruk Een eigenaar van een industrieele onderneming te Zaandam, gehuwd, zonder kinderen, heeft zijn geheele fortuin van ? 50.000.?in zijn zaak gesto ken; hij heef t daaruit een inkomen van ? 10.000. en betaalt aan diverse (Rijks- en gemeente-) belastingen f 2154.07 of 21.54 % van zijn inkomen. Een directeur van een te Amsterdam gevestigde naamlooze vennootschap, gehuwd, ook kinderloos, te Haarlem woonachtig, heeft een vermogen van / 800.000.?, n.l. 4 ton aandeelen in de vennoot schap (welke hem 4 % opleveren), / 140.000. aan onroerend goed (waaruit hij 4J % trekt) ?160.000.?aan hypotheek] (rente 5J %) en l ton aan effecten, welker rendement 5 % is. Met zijn salaris ad ? 9.500.?en een tantième van ?4.400.?beschikt hij dus over een inkomen van ?50.000.?(hetwelk ± ? 1.800?hooger zou zijn, als er geen dividend- en tantième-belasting was.) Hoeveel denkt gij dat deze particulier aan den fiscus van stad en land offert? Ruim 38 %. En ziehier een groot-industrieel te Tilburg (gehuwd, kinderloos), wiens vermogen 3 millioen beloopt, Waarvan l belegd in de vennootschap, welker direc teur hij is (hij maakt daarvan 7 %), l in landerijen (opbrengst 4%), J in hypotheken (a 5%) en nog $ in effecten (6 %). Met een salaris van 20 mille en een tantième van 15 heeft hij een inkomen van 2 ton (wat, ware er geen dividend-en tanti mebelzsting, ?8.597.50 hooger zou zijn). Van hem wordt 48.40 % over zijn inkomen gevergd als zijn bijdrage "in de kosten van de staats- en de gemeente-huishouding. Deze fictieve maar op zeer icëele grondslagen berustende ? voorbeelden ontleen ik aan het rapport, door den Nijverheidsraad cenigen tijd geleden uitgebracht inzake den invloed van de belastingwetgeving op de industrie" en door dit college aangeboden aan den Minister van Finan ciën, die er wel met een zucht kennis van zal hebben genomen en bij zichzelf overwogen, dat de heeren van den Nijverheidsraad in hun zoo stevig gedocumenteerd betoog stellingen hebben verkondigd, waarmede hij, minister, het niet anders dan eens kan zijn, maar die hij, minister, op'toogenblik zoo slecht gebruiken kan, omdat.... nu ja, omdat hij juist de Minister van Financiën is ! Indien dit, zooals men zich denken kan, de eerste overweging is, die de lezing van dit verslag bij den heer Colijn deed rijzen, zij kan en, hoop ik, zal zijn eenige overweging niet wezen. Want deze bladzijden bevatten een zeer ernstige waarschuwingen een ernstig man als deze beheer der van onze openbare geldmiddelen kan die niet maar naast zich neerleggen." In 't bijzonder iemand als hij, die deel gehad heeft in het bestuur van onze grootste nationale onderneming, de Koninklijke", moet volledig instemmen met wat de Nijverheidsraad vooropstelt, n.l. dat de wel vaart van een land slechts gewaarborgd wordt, wanneer bij de voortbrenging teloorgegane pro ductiemiddelen door nieuwe kunnen worden ver vangen en bovendien voortdurend nieuw kapitaal gevormd wordt, om de toenemende bevolking van nieuwe productiemiddelen te voorzien, terwijl juist voor de industrie een ruime kapitaalsvoor ziening in het bijzonder noodzakelijk is. En wan neer men dan, gelijk de Nijverheidsraad deed, slechts let op den invloed, dien de fiscale politiek ten onzent op de bestaans- en ontwikkelingsmogelijkheid onzer nijverheid uitoefent (dus de sociale en economische politiek buiten beschou wing laat), dan rijzen twee vragen: hoe werkt die fiscale politiek in op de kapitaalvorming (dus op de mogelijkheid van beschikbaarstelling) en 2e hoe op het rendement van nijverheids-ondernemingen (dus op de bereidwilligheid van beschik baarstelling)? Op die twee zoo uiterst belangrijke vragen geeft dit verslageen volkomen ondubbelzinnig antwoord. Natuurlijk kan ik er niet aan denken, in dit bestek zelfs maar in hoofdzaak het feiten- en cijfermateri aal Weer te geven,dat in dit rapport is verwerkt. Maar wanneer ons in den aanhef reeds wordt voorgerekend, dat de totale belastingen in 1920 en 1921 bijna het 4%-voudige der som van 1912 hebben bereikt, en wanneer ons dan daarna wordt duidelijk gemaakt dat deze verzwaring van druk telkens weer in het bijzonder treft de hoogere inkomens en de hoogere vermogens, van welker bezittersrjuistbesparingen ten behoeve der industrie moeten worden verwacht; wanneer wij b.v. lezen, dat wegens successie-belasting alleen in een alleszins denkbaar geval, meer dan i of meer dan 1/3 van het kapitaal eener onderne ming aan haar wordt onttrok ken, dan aanvaarden wij de ten aanzien der eerste van de twee vragen opgestelde con clusie, dat het samenstel onzer belastingen vooral die groepen van ingezetenen, d ie in de eerste plaats geroepen zijn tot kapitaalvorming mede te werken, in deze voor de welvaart van het Nederlandsche Volk noodzakelijke taak belemmert. Naast op zichzelf reeds aanmerkelijke verhoo gingen" van de tarieven der Rijks- en gemeentelijke in komstenbelastingen hebben in het bijzonder tot den hoogst bedenkelijken belastingdruk" de heffingen voor het Leeningsfonds bijgedragen. Die heffingen zullen wel volgens de wet in 1933/34 verdwijnen, maar de Nijverheidsraad oor deelt ;,dat zij geen tien jaren in ongewijzigden vorm kunnen worden voortgezet, zonder schade te doen aan de wel vaart van het land." Wat het tweede punt betreft, de bereiawilligheid tot beschikbaarstelling van kapitaal, bij de beoordeeling daarvan gaat de Raad na, welke baten voor de meest kapitaalkrachtige burgers uit hoofde hunner besparing na voldoening aan de eischenvan den fiscus overblijven. Welnu, het perspectief voor hen, die tot kapitaalvorming nog kans zien, is bedenkelijk, gelijk de laatste bijlage tot het verslag ons doet zien. Die bijlage geef t een overzicht van den belas tingdruk, uitgedrukt in per centages van het gedeelte van het inkomen, waarvoor de hoogste percentages moeten worden betaald door gehuw den zonder kinderen over het belastingjaar 1923/24 in ver schillende gemeenten. Neemt men in aanmerking de Rijksinkomstenbclasting (met haar opcenten) en de gemeentelijke inkomstenbelasting en voegt mendaarbijde extra-belasting op het inkomen, als dit o.a. is verkregen uït een vermogen van ? 1.000.000.?tegen 5% rente, dan ziet men van de 21 in dit overzicht vermelde gemeenten Oude Pekel a de kroon spannen met een percentage van 64.31, op door Delfzijl met 63.71 is Utrecht met toch men bovendien nog in belasting op het inkomen uit een vermogen van DIERSTUDIE: STRUISVOGEL Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen man die alles slikt wat zijn lijfblad schrijft den voet gevolgd ; de laagste in de rij nog 41.16 %. Neemt aanmerking de extra als dit o.a. is verkregen 10 millioen tegen 5 % rente, dan stijgt de 64.31 van Oude Pekela tot 72.25 en Utrecht komt op 49.10. Afdracht (bij kapitaalbezit van l millioen) van 50 a 60 % van het meerdere inkomen aan den fiscus, beduidt dat het bespaarde inkomen (het toegenomen kapitaalbezit) slechts een netto-rendcmcnt van ± 2/5 (40 %) van het bruto-rendement oplevert, m.a.w. wie opdien voet ? 1COO.?bespaartendaar over 5% maakt, houdt jaarlijks slechts ? 20. meer inkomen o ver. He t wil den Raad voorkomen, dat een tot zulke bedenkelijke laagte terugge bracht rendement van met productieve doeleinden belegd kapitaal noodzakelijkerwijze den prikkel tot sparen in aanzienlijke mate doet verminderen, dan wel het eventueel bespaarde inkomen doet bestemmen voor niet of slechts een geringe rente afwerpende doeleinden, waaraan minder risico's verbonden zijn." Op die uitspraak volgt eenc korte bespreking van de verschillende belastingen afzonderlijk in verband met de moeilijkheden, die zij door hun vorm en de wijze van toepassing voor de industrie opleveren. De ruimte ontbreekt mij, om hieraan nog een en ander te ontleenen. Ook bij de slotopmerkingen" kan ik nog maar heel even stilstaan; zij geven behartigenswaardige wenken en stellen in het licht dat een spoedige algemeene herziening van het Nederlandsch belas tingstelsel een dringende cisch is." De Nijverheidsraad heeft metdeze studie en met de openbaarmaking daarvan uitstekend werk gedaan. De groote beteekenis daarvan zie ik in de heldere en uitvoerige preciseering; wij weten wel, dat de fiscale eischen in meer dan c'n opzicht zwaar drukken op de nijverheid, de volkswelvaart in haar ontwikkeling belemmeren en kapitaal vorming tegengaan. Maar inwelkematc dat het geval is, hoe ernstig dit kwaad is, hoe nood zakelijk het te verzachten of te verhelpen, dat leert ons dit verslag. En het is heel nuttig, dat wij allen goed daarvan worden doordrongen. Want dit raakt een waarlijk nationaal belang van de eerste orde. Volledigheidshalve wil ik aan het bovenstaande nog de herinnering toevoegen, dat de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel in haar zomervergadering, nadat de aangelegen heid der voor het bedrijf schadelijke belastingen vooraf in de departementen onderzocht was, te dezer zake een adres aan den Minister van Financiën heeft vastgesteld, waarvan de over wegingen als volgt luiden: dat de belastingdruk hier te lande de voor de welvaart eener toenemende bevolking noodzake lijke kapitaalvorming in den weg staat; dat.de weder-opleving en noodzakelijke uitbreiding van nijverheid en handel daardoor niet alleen ernstig wordt belemmerd, doch ook gevaar bestaat van verplaatsing dier welvaartsbronnen naar buiten de landsgrenzen; dat een ten behoeve der kapi taalvorming noodzakelijke verlichting van den belastingdruk gepaard moet gaan met algeheelc reorganisatie van het belastingstelsel; dat derhalve in het belang van de toekomstige wel vaart van het land bezuiniging op de Staatsuitgavi-n niet alleen tot herstel van het evenwicht op de begrooting van den Staat, doch ter doorvoering der belastingverlaging noodzakelijk is." -.ia-/ B T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl