De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 2 augustus pagina 2

2 augustus 1924 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2459 r/Tj/DGENQÓTEN r/, ll(;ü>!'_ i ' H!:i>' i M;, i K' ! ALLARD PIERSON II Maar lang genoeg heeft onze voorafbeschouwing van Allard Pierson geduurd, wij moeten zijn leven binnentreden, wij moeten ingaan op het persoonlijke van den man. Heel karakteristiek voor hem is: wanneer hijzelf ons iets over den oorsprong van zijn geestelijk leven zal zeggen, zoo gaat hij spreken over den bouw van een ouderwetsche Amsterdamsche woning. Dat is de omgeving waarin zijn ideeën -thuis hoorden. Hij heeft het tegen de vogelkooien, zooals hij ze .oneerbiedig noemt, van den nieuwen tijd, zij vertellen alles wat zij hebben te zeggen van het leven van hun bewoners direct 'aan den voor-bijganger. Confucius, dien het niet ongepast is aan te halen wanneer men over Nederlandsche gewoon ten spreekt, kent ook twee soorten van geestesaard. Li, zegt hij van een populairen filosoof, doet mij denken aan een huis waar k maar langs heb te gaan om te weten wat er in is; de muren zijn te laag eft de indeeling is bekend, maar als ik wil \veten hoe het met Li is gesteld dan moet 'ik den ingang binnengaan en mij geduldig laten leiden om te kunnen weten wat er in omgaat. - Het intieme van zoo'n Amsterdamsch huis Jieeft Pierson meer dan eens geschetst. In zijn roman Adriaan de Mérival, vermeit hij er zich in om een van de personen van zijn verhaal den toe?gang te laten zoeken tot de residentie van een .deftigen koopman; hij laat hem de stoep opgaan ? en aanschellén aan de bovendeur. Vergeefs, hij krijgt geen gehoor. Hij berust er in de trap af te dalen, en een paar treden onder den gewonen weg aan de onderdeur audiëntie te vragen, waarop na eenig verwijl de werkmeid" hem open doet, en . hij de benedengang ingaat. Er ligt iets geheimzinnigs in de dubbele gang ? van de woning, de eene voor gewoon gebruik, de andere voor ceremonie bestemd. Mysterie voor den oningewijde, is ook de sombere .binnenplaats, ingesloten door hooge muren, die het voorgedeelte van het huis verbindt met het achtergedeelte. Daarop komtde donkere eetkamer, , waar men bijna niet anders dan bij kunstlicht kan zien. De oude Grieken zouden op deze plek . hèt beeld der godin van den huiselijken haard hebben geplaatst. Een enkele zonnestraal langs den muur " glijdend brengt soms even een weerschijn van wat .elders vreugde zou heeten, maar het is alleen om spoedig te verdwijnen en zwaarder daalt de droefgeestigheid. En hier bij de herinnering aan de uren in onbe" stemd verdriet daar doorgebracht uit de knaap, in zulke omgeving opgegroeid, zijn klacht: O welk een droefgeestigheid!" Op een stillen Zondagmiddag, na half Augustus, als de scholen reeds weder begonnen waren, kon zij zich van het Hollandsch kind meester maken. Zwaar lag een ; kleine wereld, maar toch een wereld op zijn borst. Onvergetelijke plek! Stille getuige van heete en " overvloedige tranen ! Want niet voor elk is de kindsheid een tijd van genot. In de atmosfeer van het Piëtistne was de kinds. heid een tijd van later onvergetelijk, en hetgeheele leven in sterke mate medebepalend lijden. Wie den morgen.van zijn leven niet dan gesluierd hseft gezien, bereikt niet licht de hoogte van hen die met frisschen moed alles onmiddellijk onder de oogen hebben gezien. Wie zal zeggen hoe diep een kind gevoelen kan; voor hoeveel namelooze smart het vatbaar is, als het gelijk een kind dat doen kan, volkomen ernst maakt met de piëtistische be schouwing van het leven, van zonde en eeuwigheid. ' j Zulk een kind dat van het Piëtisme zijn eerste opvoeding ontving, werd in de duisternis van den nacht nog geplaagd door wat zijn zielsoog met een levendigheid aanschouwde, die het werke lijk zien nooit vergezelt.... En kwam het dan weöer in de eetkamer, waar het zoo donker was, dan scheen de marmeren vloer van de binnenplaats weder eens zoo wit en geheel die stille ruimte weder eens zoo aandoenlijk'1 Dr. Boersma die in zijn boek 1) ook bijna geheel deze passage uit Pierson's Oudere Tijdgenooten overneemt, vindt het noodig haar somberheid eenigszins te temperen door de opmerking dat kleine vroolijke trekjes in de jaren der jeugd ook niet bij Pierson ontbreken; als bewijs haalt hij een brief aan van den vijftienjarige aan zijn vader over een kerstmisuitstapje naar Hillegom. Tegen den avond komen zij aan en toen heef t de gastheer een zeer mooie preek van Lodenstein voorgelezen en hun een avondmaaltijd gegeven van veldsla en hoofdkaas en daarna rijstenbrei, welke ons zeer goed in het bed deed transpireeren, dat evenwel, daar wij alle drie in n bed sliepen, niet noodig zoude zijn.geweest...." Den volgen den dag, den feestdag, hoorden zij ochtend-en avondpreêken en daarna op den derden dag nog de mooiste pree k van Ds. Beets over de aanbid ding der wijzen uit het Oosten"; vooral sprak hij over Herodes en werd zeer ontroerd. Hij zeide dat Christi komst tweedracht bracht in de maat schappij Ik kan nu juist niet vinden dat deze mededeelingen strekten om den tijd van Pierson's jeugd in onze voorstelling bijzonder op te vroolijken. Pierson zelf waarschuwt streng en voordat hij de beschrijving van het ouderlijk huis, de ouder wetsche Amsterdamsche woning, voortzet, laat hij zich hooren: Zij die hun kinderen in de Piëtistische rigting opvoeden, laden een zware verantwoordelijkheid op zich." Dan vraagt hij ons hem te begeleiden naar de bovengang om van daar te komen op de zaal. Het is avond. Alles is daar voor de ontvangst van de broe ders" en ,,de zusters" gereed: een kleine tafel me t een stoel er achter, hèt overige van het vertrek wordt ingenomen door lange rijen van stoelen. Onophoudelijk wordt er aan de bovenschel getrokken, want de Réunion is tegen acht uur aangekondigd In een der hoeken van de zaal, wordt het licht van de carcellampen weerkaatst door de blinkende pijpen van een huisorgel, waar van de deuren, die anders de pijpen onzichtbaar maken, thans open staan. Op een lessenaar, boven de toetsen opgeslagen, liggen de Evange lische Gezangen want de vrienden hier vereenigd, koesteren geenerlei vooroordeel daartegen. Ook kunnen vele melodiën daaronder dienst doen bij het Zingen van de Psalmen, de lievelingsliede ren van het vroom gemoed, wanneer, gelijk bij het Piëtisme het geval was, dat gemoea zich aan den geest van het Oude Testament innig verwant gevoelt. Die Psalmen toch waren voor dezen kring geen liederen uit het verleden, maar een zoo ge trouwe uitdrukking van het gevoel, alsof men ze in onzen tijd met het oog op de tegenwoordige behoeften had gedicht. Men werd niet moede ze aan te heffen. Hoe krachtig klonk dat de Heer zal opstaan tot den strijd;" hoe opgewekt: Wie heeft lust den Heer te vreezen...." Ik moet tot hier mijn aanhaling beperken en het verder beloop der bijeenkomst aan de voor stellingskracht der lezers overlaten of aan hun ijver om zelf Pierson's Oudere Tijdgenootcn op te slaan; het zijn slechts enkele trekken waarop ik wil wijzen. Trouwens de schrijver geeft niet veel meer; men heeft Pierson wel eens het verwijt gemaakt van het vage zijner beschrijving en hem overdrijving ten laste gelegd, waar hij vergelijking maakt tusscren de godsdienstige opleving in Holland en de Franciscaner beweging der 13e eeuw in Italië, maar hij die in het ouderlijk huis zijner jongensjaren de spanning der gedachten en gevoelens heeft bijgewoond wil ons alleen uitzich ten op de geschiedenis geven ter verduidelijking en ter verlevendiging Eén ding mogen wij echter vooral niet vergeten in de Amsterdamsche woningen, dat is de huis vrouw en haar gelijken. De invloed der vrouwen van het Piëtisme komt sprekend naar voren in dien tijd van 1840 en volgende jaren, en niet in zekere verweekelijking, maar veeleer door flink heid en verfijning. Allard Pierson, men moet het steeds in 't oog houden, wanneer men hem wil kennen, is een moederszoon; het teêre onderwerp ra?kt hij zelf niet meer aan in zijn herinneringen dan door een algemeene opmerking, maar de teekening van de vrouwenfiguur in Adriaan de Mérival zegt genoeg. Het is de vrouw die zorgt en troost en raadt en bidt, en zij heeft gezag: wanneer er een quaestie voorkomt, is zij het die de discussie sluit met een tegelijk zachte en beslissende opmerking. Men speurt haar werking in cie behandeling van sommige vragen door haar zoon op later leef tijd. Daarop moet ik nog terugkomen. De ernstige liefde van zijn vader heeft den jongen man ook niet ontbroken. Hij heeft echter vroeg zich weten te emancipeeren van de banden die hem aan huis bonden krachtens den groei van zijn talenten die hun eigen weg op wilden. Want hij was au fond een echte Amsterdamsche jongen: de dwang van het piëtisme kon hem pijn doen, hij liet er zich toch niet onder houden. Ook van da Costa maakte hij zich vrij, nog als een jonge man. Wat Pierson aan da Costa heeft te danken, is REG. BREESTRAAT 35 157, KORTING OP ALLE TRICOTONDERGOEDEREN meestal meer een onderwerp voor rhetorica dan voor duidelijken uitleg geweest. Magtig dichter!" vertelt Pierson in zijn Intimis, of liever, zoo roept hij hem aan magtig dichter! weinigen hebben u gekend; het was hun schuld niet; maar mij want uw nederige liefde zag geen onderscheid van jaren maar mij met u opgeoloten, uren, uren lang in het ochemerend studeervertrek, waar weldra niets meer zigtbaar was dan Bilderdijk's hagelwitte buste, mij was uw stem, donderend beurtelings en ruischend als een zachte koelte, in de jonge ziele gedrongen." Da Costa is degeen geweest dit aan den jongen Pierson in zijn gesloten Amsterdamsche omgeving het beeld heeft gegeven van de realiteit van het genie dat zijn gave van bezieling uitstort. Hij zag hem, zooals tijdgenooten van Pierson mij dikwijls hebben verhaald dat zij oen dichter zagen als zij hem op zijn kamer een bezoek brachten, gedrukt neerzittend als was hij in den diepsten jammer. Dan op eenmaal ging hij uitvaren tegen een hetende, tegen een vriend die hem had verraden of had teleurgesteld, en dien hij zoo innig had liefgehad. Hij moest eerst zijn toorn luchten voor den jeugdigen tjehoorder die zijn vader of een deftigen vriend hoorde uitmaken voor al wat er zwarts te bedenken viel. Het was of men een ouden profeet van Israël hoorde losbarsten tegen de zonden der wereld. Dat luwde en het een of ander onderwerp bij den kop vattend kon da Costa uren door redeneeren en improviseeren over Bijbel en staatkunde en wat niet al. Op den duur was er weinig variatie. Hij had niet den rijkdom van ervaring en kennisvan Bilde rdijk, maar hij trok aan door een wondere kinder lijkheid en reinheid van gemoed. Hij was tegelijk een voorwerp van vereering en van curiositeit. Zonder zijn liefde voor Da Costa op te geven, maakte Pierson zich los van hem. Hij was als student naar Utrecht gegaan om Opzoomer te kunnen hooren,daar een geheim instinct hem dreef. Wat overdreven zeker is het woord in Intimis dat ,,de geheimzinnige macht der gedachte hem uit da Costa's armen scheurde." Eerder moetmendenken dat de nijpende behoefte aan voedsel voor den groei van zijn verstand hem in Opzoomer den man deed raden om met vruchtbare gedachten zijn geest te bezielen. En .hij vond wat hij zocht en hij gaf zich aan de reinheid en het gezag van Opzoomer's houd ing. En hij is hem blijven liefhebben, evenals hij da Costa is blijven hoog houden, toen hij zich van hem had gescheiden: een teêre aard, ondanks zijn flinkheid. W. G. C. B ij v A N c K DJVlart. Nijhoff, 's Gravenhage 1924. RINGCR5' KROKANTE CHOCOLADE I5CT5.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl