De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 2 augustus pagina 20

2 augustus 1924 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

20 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2459 DE SNELLE REIS IMPRESSIONISTISCHE INDISCHE BRIEF . . Dien morgeh, toen de fluit driemaal door dringend had gegild, wisten wij nog niets. Wij schamen ons nog voor den lichtgekrulden glimlach, die onze lippen versierde. Wij staarden op de menschen aan den wal neer en dachten: goddank! eindelijk alleen. En toen wij ons omdraaiden, zat Indiëer toch weer in lange dekstoelen. Wij waren niet alleen. Toen . . dien morgen, toen de fluit driemaal achtereen gilde, wisten wij van niets. Twintig dagen vacantie, twintig dagen feest. Dat was de samenvatting onzer voorstellingen. Zoo zou het hebben kunnen zijn . . En nu ga ik den lezer, even snel als de reis was, even oppervlakkig als onze indrukken waren, vertellen, hoe het is geworden en geweest. Onze tegenwoordige schilders zijn gelukkige menschen. Zij beelden de gecompliceerdste zaken op de eenvoudigste manier uit. Een heele kermis vatten zij samen in een teekening van een drijvende brandkast op een ouden emmer. En ik voor mij ben er zeker van dat zij, die Het altijd overstroomde Gorontalo Beschaafde en wilde volkeren moderne schilders onze bijna twintigdaagsche reis zouden voorstellen door de wanstaltige teekening van een petroleum-blik, gevuld met Ambonsche schuimpjes en onthoofde kuikens van Bali. Met een scherp-witten rand als omlijsting en veel cirkels door alles heen. En veel voetangels en klemmen. * * * Het was zoo: Bijna tweehonderd oprechte vaderlanders met statievolle gelaten in den plooi vrcezend zich te veel te geven, zich te laten gaan. Eenige joviale uitzonderingen, die zich schaam den voor hun plezier. Het was alsof er honderden bijeen waren, die heel stiekum hun geld wilden opmaken. Maar niemand mocht er iets van merken. Zij zelve het minst. Oh ! vooral geen vroolijkheid in deze ernstige tijden. Geen jolige, gezonde lach. Gemaakte gil letjes waren voldoende. Daarom liepen de menschen stijf langs elkander heen, groeten onprettig, daarom was er niemand ^thousiast. twintig dagen feest? die kunst moet men hier nog leeren. ^ zich af te schudden, zich heelemaal voor zichzelf. Maar het schip was ook te vol. Men kon niet alleen zijn en vond geen rustige plekjes. Het was allemaal heel warm'en heel ver. Men miste den slaap en de ruimte. Twee voor name dingen op een snelle tropenreis. * * * Het voornaamste was natuurlijk gelegen in het geen wij zouden zien. Wilde en beschaafde stammen. Dat ging zoo: Batavia,Priok: zweetende koelies en de haven uit. Op zee. Soerabaja op Lebaran-dag, een wonderlijk leeg huis van eenige kapitalisten. Een suikerstad zonder menschen. Vertrek bij avond onder zee groene lichten in het water en illuminatie van de suikerstad. Op den oceaan. Borneo, het oerwoud, met een stuk ertusschen uit gehapt voor de petroleum. Rondblik, terrein en loodsbezichtiging onder oliewalm, langs ge vaarlijke ontplofbare plekken. Vele leiders de hand gedrukt. Geen Dajakker te zien. Alleen het dreigende oerwoud. Opdonkerend" achter de fabrieken, zooals het boekje vertelde. Alles goudkleurig in die streken van olie en geld. Zelfs de zon ging in goud op en onder en alles was op geldverdienen ingericht. Van bewondering vervuld, op zee. Een stijve danspartij dien avond voor de aan komst in Menado. Daar het laaiend enthousiasme, de tranen in de oogen. Nederlandsen gezag heeft vruchten ge worpen. Verwelkomd met het eigen lied, in het Maleisch gezongen. Toegeroepen in de eigen Hollandsche taal. Overal groeten die menschen. Zij doen het om ons de les te lezen. Hebben wij, Menpdoneezen en Hollanders elkander vroeger al eens ontmoet? Ja, wij zijn niet aan elkaar voorgesteld, maar wij kennen elkander al drie honderd jaar. Daarom: dag mijnheer,'dag mijnheer, dag mevrouw ! En dan wuift de hand. Dat de tranen je er van in de oogen springen. Wij kennen elkander immers, wij kennen el kander reeds sedert het ontstaan der wereld. Terug op de Plancius" en weer de stijve pas sagiers, waartegen het menschelijk gedeelte niet op kan. Wij vertrokken uit Menado met de vaste over tuiging, dat wij hier wat geleerd hadden. Maar het moet eerst doorwerken . . Op zee tot Ternate. De grootc Piek, de twee historische forten. Even aan de Portugeezen ge dacht en aan Hollanders in dikke smerige wam buizen, die hard werkten in deze hitte. De sultans-woning gezien. Oude kinderlijke versierde uniformen. Vergankelijkheid van wereldsche macht. Tien zielige Nederlanders aan den wal bij het vertrek. Het eenzame, het gevoel van verwijdering en verlatenheid. Oost en West . . De lichten dooven langzaam, het geïllumineerde schip ver dwijnt als een visioen, het wordt opgenomen door den gezichtseinder, gaat onder als een door schoten zonneplek. De piek van Ternate donkert boven [dit schouwspel, dat in zijn geringen omvang niettemin is een spiegel der wereld. Bandaneira komt in zicht. De vervlogen weelde, de herinnering aan de harde hand van Coen, die de weerbarstige inboor lingen beloonde met massa-uitroeiing. Daarna de groote opbloei. Toen de particuliere onderne mers. Hun welvaart, hun zwelgen . . Het crediet en het verval. En thans hcerscht onder die vervallen groot heden, onder de eens rijken, de grootste oneenigheid. Oude veeten zijn bewaard en krijgen na komelingen. Zoo blijft men arm en gelukkig. Want het leven is immers strijd? De gczaghebber met zijn pet, de ranke belangs, die door het water schieten. De oliestad Balikpapan uitgehakt uit het oerwoud

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl