Historisch Archief 1877-1940
No.2459
DE AMSTERDAMMER," WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'stierf kort na de voltooiing
daarvan. Na hem werd het
huis bewoond door zijn twee
den zoon Matthias tot 1695,
later door diens zoon Hendrik,
die tot 1713 in het groot
vaderlijk perceel bleef huizen.
Hij was niet de eenige eige
naar, maar moest zijn bezit
met verschillende familieleden
deelen. Na 1713 werd de
geheele noorderhelft van het
Trippenhuis verhuurd aan de
kamer Zeeland van de
OostIndische Compagnie, terwijl
het pand in de familie Trip
bleef. De helft ervan werd
echter in 1766 verkocht aan
de diaconie der Gereformeerde
gemeente; zij bleef eigenares
tot 1801, toen zij haar deel
verkocht aan den bekenden
kunsthandelaar C. S. Roos;
hij Was reeds huurder en had
in 1798 hier een befaamde
kunstgalerij gevestigd; er
werden hier in den Franschen
tijd geregeld tentoonstellingen
en pok veilingen van schil
derijen, prenten en
teekenin? gen gehouden. Door aankoop
van de Groningsche familie
leden der Trippen kwam Roos
langzamerhand in het bezit
van ongeveer vijf zesde ge
deelte van de nopraerhelft
van het Trippenhuis. In 1808
verkocht hij zijn eigendom
aan den staat der Nederlan
den; de resteerende
aandeelen werden nog tot 1829
toe door de regeering aan
gekocht.
In 1808 was dus de toe
stand van het Trippen
huis aldus: de noorderhelft
behoorde bijkans geheel aan
den staat; de zuiderhelft was in het, zij het
bezwaard bezit van de stad Amsterdam. Het
gebouw werd toen bestemd voor de zittingen
van het Wetgevend Lichaam; bovendien werd
behalve enkele andere diensten het onlangs door
koning Lodewijk gestichte. Koninklijk Instituut
van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone
Kunsten er in gevestigd. Dat is van groote
beteekenis voor de toekomst geweest; juist dat heeft
de definitieve bestemming van het Trippenhuis
bepaald. Het Instituut, door Napoleon in stand
gehouden, werd bevestigd door'Willem I, die
reeds in Maart 1814 bij zijn bezoek aan Amsterdam
ter inhuldigingmet zijn beide zoons een vergadering
van het Instituut in het Trippenhuis bijwoonde.
Het Instituut zou echter binnen kort een eervollen
maar ten slotte lastigen gast verkrijgen in het
rijksmuseum. Immers bij Besluit van 3 September
1814 werd bepaald, dat 's Lands Museum van
schilderijen, oudheden, kunstwerken en penningen,
alsmede het Kabinet van natuurlijke historie in
het Trippenhuis zouden worden geplaatst. Het
kabinet van natuurlijke historie verhuisde ge
lukkig eerlang naar Leiden, maar het rijksmuseum
bleef tot 1885 in het Trippenhuis. Daar heeft
Potgieter zijn indrukken opgedaan voor zijn
terecht befaamd proza. Daar hebben duizenden
de Nachtwacht bewonderd, als zij in de groote
zaal in den gloed van de dalende westerzon
schitterde in onvergelijkelijken glans.
Een korten tijd scheen het, dat het rijksmuseum
zelfs het Instituut met zijn toch oudere rechten
zou overwinnen. In 1851 werd het Instituut
bij een door Thorbecke geïnspireerd Koninklijk
Besluit opgeheven; in de plaats daarvan werd
een Koninklijke Akademie van Wetenschappen
opgericht, die evenwel alleen bestemd was voor de
beoefening der wis- en natuurkundige weten
schappen. De geestelijke Wetenschappen werden
door Thorbecke smadelijk aan de deur gezet.
Maar dit onrecht en die fout werd Weer hersteld
door Thorbecke's opvolger, die 1855 aan de Aka
demie een afdeeling toevoegde voorde taal-, lette r-,
geschiedkundige en wijsgeerige wetenschappen.
Zoo is de Koninklijke Akademie tot heden ge
bleven een middelpunt van geestelijk verkeer en
een kweekplaats der wetenschappen. Zij kreeg
volle gelegenheid zich te ontplooien, toen in
1885 het nieuwe Rijksmuseum werd geopend en
de kunstverzamelingen uit het Trippenhuis konden
verdwijnen. Terzelfder tijd sloot het Rijk een
overeenkomst met degemeente Amsterdam, waar
door ook de zuiderhelft aan den staat in eigendom
overging. De betaling geschiedde met gesloten
beurzen; immers werd de stad vrijgesteld van e
betaling van een ton gouds, waartoe zij zich had
verbonden ten bate van de stichting van een
nieuw rijksmuseum.
NA HET EUCHARISTISCH CONGRES
Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan
BONJOUR, COLLEGAS .... PLEIZIERIOE DAGEN GEHAD?"
Zoo is het Trippenhuis sedert 1885 uitsluitend
de zetel van de Koninklijke Akademie van Weten
schappen. Daardoor verbindt dit oude, voor
name huis aan een groot verleden een waardige
bestemming. Hetis te verwachten,dat
hetTrippenhuis die bestemming, waartoe het zich zoo uit
nemend leent, tot in lengte van dagen zal be
houden. Zoo heeft ten slotte ook hier de oorlog
den vrede voortgebracht, en zijn edelste vrucht,
de wetenschap.
H. BRUGMANS
DE ETHNOLOGISCHE
CATALOGUS TE UTRECHT
In De Amsterdammer" van 28 Juni 1.1.
wordt de wijze, waarop de Utrechtsche
hoogleeraar in de Ethnologie, Prof. Dr. J. H. F.
Kohlbrugge, stof voor de Nederlandsche
Volkskunde tracht bijeen te verzamelen, aan critiek
onderworpen. Het wil ondergeteekende voor
komen, dat de schrijver van bedoeld stuk zich
noodeloos beangstigt. Ware het niet, dat daarmee
in 't openbaar de wetenschappelijke waarde van
dezen arbeid van den hoogleeraar wordt aangerand
we zouden er het zwijgen toe kunnen dcen.
Immers, de veronderstelling, als zou de hoog
leeraar de hem verstrekte gegevens over zeden
en gewoonten in de onderscheiden streken onzes
lands, aan de hand der door hem opgestelde
vragenlijsten, zonder meer aanvaarden en uit
werken en hier komt het betoog op neer
is al te naïef dan dat hiertegen eene verdediging
zou opgezet behoeven te worden.
Wie als ondergeteekende het bijzonderevoorrecht
heeft gehad onder leiding van dezen man van
veelzijdige kennis te arbeiden, weet, dat het weten
schappelijke cachet geheel zijn streven drukt.
Jammer genoeg heeft de schrijver, die voor
de onderhavige wetenschap meent in de bres te
moeten springen, zich niet eerst op de hoogte
gesteld van den noesten, serieuzen arbeid van den
hooggeleerdere sedert 1912Ethnologiedoceerende,
in dien tijd materiaal heeft weten te verzamelen
in den vorm eener kartotheek, waarvan een buiten
staander zich geen denkbeeld kan vormen. Hier
door is in Nederland een centraal-punt voor
Ethnologische literatuur ontstaan van onschat
bare waarde, een bron voor binnen-, zoowel als
buitenlandsche literatuur-opgaven zonder weerga.
Iets dergelijks als Ziirich heeft voor de exacte
wetenschappen, welke verzameling deswege
hoogelijk geroemd wordt.
Als men bedenkt hoeveel omvattend de Eth
nologie is, dan begrijpt men den omvang dezer
verzameling titels, die ruw geschat de 65.000
zeer nabij komt, verdeeld over een aantal van een
kleine 600 rubrieken.
Het onbereikbare" einddoel is eene volledige
verzameling der titels van alle studiën, die ooit
over volkenkunde geschreven werden.
Onbereikbaar noemt de hoogleeraar zelve dit
einddoelen wel om mserüan n reden: Ten eerste
zou een internationaal samenwerken hiervoor
onmisbaar zijn. Ten tweede zou een centraal
bureau gesticht móeten worden, beschikkende
over veel meer werkkrachten dan mijn instituut."
Gezien het resultaat van zijn arbeid in weinige
jaren tijds en met pover toebedeelde rijksgelden,
verdient de arbeid van dezen hoogleeraar alleszins
meer dan eene critiek als waarvan hierboven ge
sproken werd en die zeker in de pen zou gebleven
zijn als de schrijver zich eerst wat beter had doen
oriënteeren.
Moge ondergeteekende er intusschen een weinig
toe hebben bijgedragen aan dezen belangrijken
Catalogus meerdere bekendheid te geven !
H. W. D A N N E R
Utrecht, Juli 1924.
Door de Redactie daartoe in de gelegenheid
gesteld wil ik gaarne bij bovenstaande regelen het
volgende aantekenen. De heer D. meet de
wetenschappelikheid van Prof. K. breed uit. Tot ver
dediging van een aangevallene op te treden strekt
hem tot eer, maar m.i. gaat hij in zijn ijver verder
dan nodig was. Immers over de
wetenschappelikheid van Prof. K. in 't algemeen sprak ik niet;
ik gaf slechts te kennen dat de werkwijze die de
hoogleraar bij dit onderzoek volgt,
onwetenschappelik is. De gronden die ik daarvoor noemde werden
door de heer D. niet weerlegd. Alleen zegt hij dat
Prof. K. de gegevens niet zonder meer zal aan
vaarden. De kritiek begint dus eerst wanneer de
gegevens zijn binnengekomen; waarom echter niet
aanstonds bij het opzetten van het onderzoek?
P. J. MEERTENS
J. S. MEUWSEN, Hall. A'DAM-R'DAM-DEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND