Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2460
SPORT EN LITTERATUUR
X
l,
i,f
't
Sport en Litteratuur? Maar dat klinkt wel
ongeveer synoniem met hond en kat, hoor ik u
uitroepen. ,En waarachtig, het heeft er veel van
soms. De lezer en de voetballer verstaan elkander
slecht. In sommige litteraire kringen kan men
over sport hooren praten op een toon die van
laat ons zeggen: welwillende onzijdigheid tot
spottend ironjsche waardeering gaat. En omge
keerd och maar de meeste sportmenschen
spreken immers in het geheel niet over litteratuur.
Zij denken nooit aan boeken. Wat gaat hun een
roman of een bundel gedichten aan ! Verslappende
erotiek allicht. Zij hebben hun eigen, ongeschreven
poëzie, zooals zij hun eigen taal en hun eigen
kleeding hebben.
Toch, of het komt misschien doordat ik pas een
hond en kat heb bijgewoond, die het bizonder
goed met elkaar konden vinden nu ja, van
een liefdesverhouding kan men in zulke gevallen
misschien niet spreken, maar dan toch van een
teeder vriendschappelijke ik heb lust vandaag
eens een poging te wagen, het afschuwelijk mis
verstand", want dat is het ten slotte toch maar
weer, tusschen de sport en de litteratuur uit
den weg te ruimen, ja zelfs is plotseling een soort
overmoedig besef in mij bovengekomen, alsof het
mij heelemaal niet moeilijk moet vallen, een harts
tochtelijk sportmensch en een hartstochtelijk
lezer met elkander te verzoenen. Hun hartstoch
telijkheid hebben zij om te beginnen al gemeen.
En ik ben ervan overtuigd dat bijv. Boutens mij
begrijpen zal, Boutens, die in zijn jonge jaren ook
gevoetbald heeft, al heeft hij aan dat voetballen
niet louter aangename herinneringen. En Herman
Gorter, die cricket en tennist, en Cyriel Buysse,
die vroolijke tochten" maakt in zijn eigenhandig
bestuurde auto. Want ja, dit dien ik er wel dadelijk
bij te zeggen, als ik in dit verband van een harts
tochtelijk sportmensch spreek, dan denk ik aan de
sportmenschen, wier ambitie nog wel een kleinig
heid meer omvat dan trappen, slaan en rennen,
aan sportmenschen met hersens en gevoel, met
innerlijk leven en verbeeldingskracht dus niet
aan stomkoppen en bruten;een hersenlooze kracht
patser met een litteratuur-genieter te verzoenen
lijkt mij een hopelooze onderneming ! Ik denk aan
de voetballers, de zwemmers, de fietsers, die
inderdaad poëzie, hun eigen poëzie in het zwem
men, het fietsen en het voetballen vinden. Zoo zijn
er dan toch ook ! O, ik geloof zelfs velen ! Een
sportman als bijv. Guy de Maupassant, meester
in de roei-, zoowel als in de schrijfkunst, een
vlieger als d'Annunzio, een wielrijder als Frans
Netscher ? die jarenlang met volle animo den
Kampioen redigeerde ? een cricketer als Henri
van Booven nu ja, dat zijn uitzonderingen,
allicht! Maar de meer gewone sportmenschen,
die evenwel in lichamelijk genoten krachtsvertoon
geenszins hun hoogste levensdoel erkennen en wien
het ook niet in de eerste plaats om de kinderlijke
eerzuchtbevrediging van het record" of van het
winnen" is te doen, maar om de verfrisschende
heerlijkheid van vrije en gracelijke beweging in de
open lucht zoo'n prikkelend contrast vooral
methetaldoor-zittende gepiekerde onbeweeglijke
gebogenheid over een schrijftafel of een micros
coop ? om de frischte ook van het tintelende
water, de weldaad van het ruischende
boomengroen, de pracht van het licht en van den wolken
hemel, zulke innerlijk levende sportmenschen,
ik meen niét dat ze zeldzaam zijn. Welnu, met hen
is van het standpunt des hartstochtelijken lit
teratuur-lezers wel degelijk te praten. Want al
wat zij in de werkelijkheid zoozeer beminnen, dat
valt ook in en dóór de litteratuur te genieten
ja, wat meer zegt, het is door de litteratuur dat zfi
. hun sportgeluk nog inniger bewust worden kunnen,
nogdieper proeven, nog hooger opvoeren, het is bij
lectuur van stille boekpagina's dat zij verrast
herkennen, dat zij open en stralend verheerlijkt
en bezongen vinden, dat wat zij duisterlijk en
woordeloos te bezingen en te verheerlijken plegen
in de diepten hunner vage lij k-bekende ikheden.
Litteratuur openbaart ons niet alleen de wereld,
de menschen, maar ook onszelf aan onszelf. Er zijn
er zelfs die daar bang voor zijn, maar een sportman
is geen bangerik!
Pas heb ik dat levende boek van Ph. C. Visser!)
over zijn tocht (met zijn vrouw) naar Himalaya
en Karokorum gelezen. De heer Visser is geen
letterkundige in den engeren zin. Zeker heeft hij
nooit taaistudies gemaakt, noch zich toegelegd
op stijl en compositie. Zijn syntaxis is min of
meer bedenkelijk; uit een schrijversoogpunt staan
er hier en daar rare, ietwat irriteerende dingen in
dit boek van hem. Maar hoe leeft en bekoort
het door de ontroeringen waarvan het de uiting
is, door de hartstochtelijkheid van den sportman
en den natuurrninnaar, die er luide uit spreekt.
Hoe voluit bewonderde deze klimmer zijn
bergwereld en hoe volkomen overtuigt hij ons on
danks die soms gebrekkige schrijverij van zijn
bewondering, zijn geluk, van het absoluut
goedrecht (al ware het om dat geluk alleen !)' zijner
HET BELANGRIJKSTE CONFERENTIEPUNT
Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck
WAT IS HET MENU?"
schijnbaar noodelooze en nuttelooze klimrr.erij.
Visser moge dan geen letterkundige zijn, ziehier
een sporüiefhebber, die de poëzie, die de littera
tuur dus zér na-staat. Uit zijn vele motto's en
citaten blijkt ten overvloede zijn litteratuurliefde,
maar men heeft ze niet noodig om te begrijpen,
dat deze stoutmoedige en gepassioneerde
bergbestijger ook dikwijls en gaarne.... thuisblijft,
met zijn boekje ineen hoekje, me t de verzen en het
proza zijner lievelingsschrijvers.
En is dat werkelijk zoo vreemd? Nogmaals,
men moet haar niet geringschatten, die in het
oog springende overeenkomst tusschen' den harts
tochtelijken litteratuur-minnaar en den harts
tochtelijken sportliefhebber, n.l. hun beider harts
tochtelijkheid. Wat is alle hartstochtelijkheid
anders dan drang naar leven, hevig leven, vol en
fel? Als iemand geluk vindt in voetballen, in
paardrijden, in schaatsenrijden, dan komt dat
doordat hij geluk vindt in het voluit gebruiken,
het sterk doen functioneeren van zijn mensche
lijke krachten, omdat hij er geluk in vindt, zich
intens te voelen leven. Onze hartstocht is de duiste
re drang van ons hart, van ons echtste en innigste
wezen. Welnu, ook de echte lezer, de
litteratuurgenieter, voelt zich leven, sterk innerlijk leven,
als hij leest, en het is dat eigen leven, dat ont
roerende, dat rijk en gelukkig makende, hetgeen
hij bemint in het voor hem liggende boek. Dat
boek maakt hem wakker, heelemaal wakker,
het brengt zijn innigste wezen in werking, en
maakt hem blij een mensch te zijn, het wonder
mensch, blij al het menschelijke te kunnen
begrijpen, omvatten. In mijn onlangs verschenen
boekje Litteraire Smaak2) heb ik o.a. betoogd,
dat zonder de litteratuur geen volledig leven moge
lijk is. Dat houd ik vol, altijd en overal. Maar
men moet den klemtoon op volledig" leggen.
Sterk en fel kan men leven ook in iedere andere
menschelijke functie, elke andere kunst, elk
andere soort van denken en gevoelen, en ook in
lichaamscultuur, in sport, mits niet op hersen
looze of brute wijze, niet met lichaamskracht en
behendigheid alleen, maar met ziel en zinnen
kompleet bedreven.
Ik zelf ben een schrijver en een lezer. Weinig
heerlijkere ken ik dan mij te verdiepen" in, mij
ganschelijk over te geven aan een boek hetzij
ik dat boek zelf schrijf, me t volle inspanning schrijf,
hetzij ik het mee-beleef en geniet, niet zóó inge
spannen allicht, maar toch met diepe onverdeelde
aandacht. Toch, als ik mijn eenige sport beoefen
ik schaam mij oprecht het nooit verder gebracht
te hebben, maar in mijn prille jaren gold sport
nog als een luxe, waar men best buiten kon als
ik mijn groote wandeltochten maak, hetzij in dit
heerlijke wijde Holland onmeetlijk door zijn
ruimte, heeft Ritter het fijntjes genoemd hetzij
in de bergen daarginds, ook dan voel ik mij leven,
goed en vol en heerlijk, en betrap mijzelf telkens
op het besef, dat dit genieten van de wereld om mij
heen, en dat ook deze lichaamsfunctie zelf, die
mij zoo lichaamsbewust maakt, mij zoo zalig
vermoeien kan, erbij behoort, dat ik geen volledig
mensch zou kunnen zijn zonder ook dit, dit niet
eenmaal zielige", dit natuurlijke", zou Bolland
gezegd hebben.
Volgt hieruit dan niet, in omgekeerde rede, dat
ook een sportman niet volledig leven kan, als hij
zijn ziel niet geeft wat haar toekomt, de inspanning,
maar ook den rijkdom en het geluk dat haar toe
komt? Als hij geheel in zijn sport op-gaat,d.w.z.
niets overhoudt van zichzelf voor de gedachten,
de gevoelens, het diepere ziek-leven zijner
medemenschen. Dat liet zelfs niet voldoende is, zoo zijn
sportlievend hart zich in liefde vermeit ook met de
lyriek van zijn sport, de lyriek der verfrisscl'ende
natuur of de lyriek der 'menschelijke
lichaamsvermogens? Maar dat er meer is between heaven
and earth", dat hij kennen en begrijpen, waarin
hij leven moet, om zich een volledig mensch te
kunnen voelen?
Zoo ontmoeten elkander dan in hartelijkheid
de beste sportliefhebber en de beste
litteratuurminnaar. Want beiden ziin zij zoekers naar het
volle, diepe en sterke leven, naar het volledig
mensch-zijn. Waar de sport van de ziel de sport
van het lichaam aanvult, ontstaat iets wonder
lijk moois. Want daar worden behendigheid en
beheersching, kracht en doelbewustheid vereenigd
met diepte van ziel, met zachtheid en medelijden,
met teederheid en ruimte.
Neen waarlijk, déze verzoening van hond en
kat" is mij niet zwaar gevallen !
HERMAN ROBBERS
1) Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitg. Mij.
2) Elsevier's Algemeene Bibliotheek No. 27.