De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 9 augustus pagina 12

9 augustus 1924 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2460 SPORT EN LITTERATUUR X l, i,f 't Sport en Litteratuur? Maar dat klinkt wel ongeveer synoniem met hond en kat, hoor ik u uitroepen. ,En waarachtig, het heeft er veel van soms. De lezer en de voetballer verstaan elkander slecht. In sommige litteraire kringen kan men over sport hooren praten op een toon die van laat ons zeggen: welwillende onzijdigheid tot spottend ironjsche waardeering gaat. En omge keerd och maar de meeste sportmenschen spreken immers in het geheel niet over litteratuur. Zij denken nooit aan boeken. Wat gaat hun een roman of een bundel gedichten aan ! Verslappende erotiek allicht. Zij hebben hun eigen, ongeschreven poëzie, zooals zij hun eigen taal en hun eigen kleeding hebben. Toch, of het komt misschien doordat ik pas een hond en kat heb bijgewoond, die het bizonder goed met elkaar konden vinden nu ja, van een liefdesverhouding kan men in zulke gevallen misschien niet spreken, maar dan toch van een teeder vriendschappelijke ik heb lust vandaag eens een poging te wagen, het afschuwelijk mis verstand", want dat is het ten slotte toch maar weer, tusschen de sport en de litteratuur uit den weg te ruimen, ja zelfs is plotseling een soort overmoedig besef in mij bovengekomen, alsof het mij heelemaal niet moeilijk moet vallen, een harts tochtelijk sportmensch en een hartstochtelijk lezer met elkander te verzoenen. Hun hartstoch telijkheid hebben zij om te beginnen al gemeen. En ik ben ervan overtuigd dat bijv. Boutens mij begrijpen zal, Boutens, die in zijn jonge jaren ook gevoetbald heeft, al heeft hij aan dat voetballen niet louter aangename herinneringen. En Herman Gorter, die cricket en tennist, en Cyriel Buysse, die vroolijke tochten" maakt in zijn eigenhandig bestuurde auto. Want ja, dit dien ik er wel dadelijk bij te zeggen, als ik in dit verband van een harts tochtelijk sportmensch spreek, dan denk ik aan de sportmenschen, wier ambitie nog wel een kleinig heid meer omvat dan trappen, slaan en rennen, aan sportmenschen met hersens en gevoel, met innerlijk leven en verbeeldingskracht dus niet aan stomkoppen en bruten;een hersenlooze kracht patser met een litteratuur-genieter te verzoenen lijkt mij een hopelooze onderneming ! Ik denk aan de voetballers, de zwemmers, de fietsers, die inderdaad poëzie, hun eigen poëzie in het zwem men, het fietsen en het voetballen vinden. Zoo zijn er dan toch ook ! O, ik geloof zelfs velen ! Een sportman als bijv. Guy de Maupassant, meester in de roei-, zoowel als in de schrijfkunst, een vlieger als d'Annunzio, een wielrijder als Frans Netscher ? die jarenlang met volle animo den Kampioen redigeerde ? een cricketer als Henri van Booven nu ja, dat zijn uitzonderingen, allicht! Maar de meer gewone sportmenschen, die evenwel in lichamelijk genoten krachtsvertoon geenszins hun hoogste levensdoel erkennen en wien het ook niet in de eerste plaats om de kinderlijke eerzuchtbevrediging van het record" of van het winnen" is te doen, maar om de verfrisschende heerlijkheid van vrije en gracelijke beweging in de open lucht zoo'n prikkelend contrast vooral methetaldoor-zittende gepiekerde onbeweeglijke gebogenheid over een schrijftafel of een micros coop ? om de frischte ook van het tintelende water, de weldaad van het ruischende boomengroen, de pracht van het licht en van den wolken hemel, zulke innerlijk levende sportmenschen, ik meen niét dat ze zeldzaam zijn. Welnu, met hen is van het standpunt des hartstochtelijken lit teratuur-lezers wel degelijk te praten. Want al wat zij in de werkelijkheid zoozeer beminnen, dat valt ook in en dóór de litteratuur te genieten ja, wat meer zegt, het is door de litteratuur dat zfi . hun sportgeluk nog inniger bewust worden kunnen, nogdieper proeven, nog hooger opvoeren, het is bij lectuur van stille boekpagina's dat zij verrast herkennen, dat zij open en stralend verheerlijkt en bezongen vinden, dat wat zij duisterlijk en woordeloos te bezingen en te verheerlijken plegen in de diepten hunner vage lij k-bekende ikheden. Litteratuur openbaart ons niet alleen de wereld, de menschen, maar ook onszelf aan onszelf. Er zijn er zelfs die daar bang voor zijn, maar een sportman is geen bangerik! Pas heb ik dat levende boek van Ph. C. Visser!) over zijn tocht (met zijn vrouw) naar Himalaya en Karokorum gelezen. De heer Visser is geen letterkundige in den engeren zin. Zeker heeft hij nooit taaistudies gemaakt, noch zich toegelegd op stijl en compositie. Zijn syntaxis is min of meer bedenkelijk; uit een schrijversoogpunt staan er hier en daar rare, ietwat irriteerende dingen in dit boek van hem. Maar hoe leeft en bekoort het door de ontroeringen waarvan het de uiting is, door de hartstochtelijkheid van den sportman en den natuurrninnaar, die er luide uit spreekt. Hoe voluit bewonderde deze klimmer zijn bergwereld en hoe volkomen overtuigt hij ons on danks die soms gebrekkige schrijverij van zijn bewondering, zijn geluk, van het absoluut goedrecht (al ware het om dat geluk alleen !)' zijner HET BELANGRIJKSTE CONFERENTIEPUNT Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck WAT IS HET MENU?" schijnbaar noodelooze en nuttelooze klimrr.erij. Visser moge dan geen letterkundige zijn, ziehier een sporüiefhebber, die de poëzie, die de littera tuur dus zér na-staat. Uit zijn vele motto's en citaten blijkt ten overvloede zijn litteratuurliefde, maar men heeft ze niet noodig om te begrijpen, dat deze stoutmoedige en gepassioneerde bergbestijger ook dikwijls en gaarne.... thuisblijft, met zijn boekje ineen hoekje, me t de verzen en het proza zijner lievelingsschrijvers. En is dat werkelijk zoo vreemd? Nogmaals, men moet haar niet geringschatten, die in het oog springende overeenkomst tusschen' den harts tochtelijken litteratuur-minnaar en den harts tochtelijken sportliefhebber, n.l. hun beider harts tochtelijkheid. Wat is alle hartstochtelijkheid anders dan drang naar leven, hevig leven, vol en fel? Als iemand geluk vindt in voetballen, in paardrijden, in schaatsenrijden, dan komt dat doordat hij geluk vindt in het voluit gebruiken, het sterk doen functioneeren van zijn mensche lijke krachten, omdat hij er geluk in vindt, zich intens te voelen leven. Onze hartstocht is de duiste re drang van ons hart, van ons echtste en innigste wezen. Welnu, ook de echte lezer, de litteratuurgenieter, voelt zich leven, sterk innerlijk leven, als hij leest, en het is dat eigen leven, dat ont roerende, dat rijk en gelukkig makende, hetgeen hij bemint in het voor hem liggende boek. Dat boek maakt hem wakker, heelemaal wakker, het brengt zijn innigste wezen in werking, en maakt hem blij een mensch te zijn, het wonder mensch, blij al het menschelijke te kunnen begrijpen, omvatten. In mijn onlangs verschenen boekje Litteraire Smaak2) heb ik o.a. betoogd, dat zonder de litteratuur geen volledig leven moge lijk is. Dat houd ik vol, altijd en overal. Maar men moet den klemtoon op volledig" leggen. Sterk en fel kan men leven ook in iedere andere menschelijke functie, elke andere kunst, elk andere soort van denken en gevoelen, en ook in lichaamscultuur, in sport, mits niet op hersen looze of brute wijze, niet met lichaamskracht en behendigheid alleen, maar met ziel en zinnen kompleet bedreven. Ik zelf ben een schrijver en een lezer. Weinig heerlijkere ken ik dan mij te verdiepen" in, mij ganschelijk over te geven aan een boek hetzij ik dat boek zelf schrijf, me t volle inspanning schrijf, hetzij ik het mee-beleef en geniet, niet zóó inge spannen allicht, maar toch met diepe onverdeelde aandacht. Toch, als ik mijn eenige sport beoefen ik schaam mij oprecht het nooit verder gebracht te hebben, maar in mijn prille jaren gold sport nog als een luxe, waar men best buiten kon als ik mijn groote wandeltochten maak, hetzij in dit heerlijke wijde Holland onmeetlijk door zijn ruimte, heeft Ritter het fijntjes genoemd hetzij in de bergen daarginds, ook dan voel ik mij leven, goed en vol en heerlijk, en betrap mijzelf telkens op het besef, dat dit genieten van de wereld om mij heen, en dat ook deze lichaamsfunctie zelf, die mij zoo lichaamsbewust maakt, mij zoo zalig vermoeien kan, erbij behoort, dat ik geen volledig mensch zou kunnen zijn zonder ook dit, dit niet eenmaal zielige", dit natuurlijke", zou Bolland gezegd hebben. Volgt hieruit dan niet, in omgekeerde rede, dat ook een sportman niet volledig leven kan, als hij zijn ziel niet geeft wat haar toekomt, de inspanning, maar ook den rijkdom en het geluk dat haar toe komt? Als hij geheel in zijn sport op-gaat,d.w.z. niets overhoudt van zichzelf voor de gedachten, de gevoelens, het diepere ziek-leven zijner medemenschen. Dat liet zelfs niet voldoende is, zoo zijn sportlievend hart zich in liefde vermeit ook met de lyriek van zijn sport, de lyriek der verfrisscl'ende natuur of de lyriek der 'menschelijke lichaamsvermogens? Maar dat er meer is between heaven and earth", dat hij kennen en begrijpen, waarin hij leven moet, om zich een volledig mensch te kunnen voelen? Zoo ontmoeten elkander dan in hartelijkheid de beste sportliefhebber en de beste litteratuurminnaar. Want beiden ziin zij zoekers naar het volle, diepe en sterke leven, naar het volledig mensch-zijn. Waar de sport van de ziel de sport van het lichaam aanvult, ontstaat iets wonder lijk moois. Want daar worden behendigheid en beheersching, kracht en doelbewustheid vereenigd met diepte van ziel, met zachtheid en medelijden, met teederheid en ruimte. Neen waarlijk, déze verzoening van hond en kat" is mij niet zwaar gevallen ! HERMAN ROBBERS 1) Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitg. Mij. 2) Elsevier's Algemeene Bibliotheek No. 27.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl