Historisch Archief 1877-1940
Ne. 2460
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE OORZAAK VAN DEN WERELDOORLOG
Teekening voor ,,de Amsterdammer" door Joh..Braakensiek
Ludendorff heeft Zondag !.l te München gezegd, dat de wereldoorlog niet zou zijn
uitgebroken, als de in 1912 door hem aangevraagde drie legerkorpsen niet
waren geweigerd.
Ludendorff: Eindelijk ontdekt l"
WIJZIGINGEN IN HET STRAF
STELSEL
Het is voor een Hollander beschamend in dezen
tijd in Weenen rond te wandelen als hij ten
minste niet alleen naar schilderijen kijkt, maar ook
naar maatschappelijke instellingen. Hij wordt
daar, op strafrechtelijk gebied, getroffen door een
aantal uiterst belangrijke en kostbare instellingen,
van de soort zooals wij die zouden behooren te
wenschen en als hij dan onderzoekt hoe oud
die zijn, dan blijkt het telkens weer, dat zij tegen
het eind van den oorlogen in de eerste jaren van
den vrede zijn tot stand gekomen. Een kolossaal en
voortreffelijk opvoedingsgesticht van de stad
Weenen; een Jugendamt", dat alle maatschappe
lijk werk, dat van stadswege in Weenen voor
kinderen wordt gedaan, samenvat en waarin,
alles bijeen, ongeveer 700 bezoldigde personen
werkzaam zijn; daarnaast liefst 17 ambtenaressen
voor de Kindenvetten,alleen voor Weenen, terwijl
wij in ons land blij mogen zijn als het luttele aantal
dat bestaat niet nog verminderd wordt; en een
Instituut voor Strafrecht, waarvan wij in deze
tijden nauwlijks zouden durven te spreken. Ja,
een weinig beschamend is het wel, te bedenken
dat wij, als niet failliet land, in deze jaren op ver
scheiden punten bij het verscheurde Oostenrijk
zijn ten achter gekomen. Maar Oostenrijk is dan
ook failliet,zal men zeggen! Goed maar de
saneering vindt plaats met behoud van al die
instellingen.
Er zijn echter wel enkele troostpunten. Want
met onze reclasseering, en met de strafrechtspraak
voor zoover die met de reclasseering samenhangt,
zijn wij Oostenrijk bepaald en ver de baas. En in
ons gevangeniswezen voor volwassenen zijn er
ten onzent enkele teekenen, die hoop geven dat
wij weldra een flinken stap vooruit zullen doen.
Over die teekenen, speciaal over de circulaire van
den Minister van Justitie van Mei 1.1., een enkel
woord. Als wij trachten te bedenken hoe ons straf
stelsel er in de toekomst uit zal zien, dan zullen
Wij ons moeten voorstellen een stelsel, waarin aan
de opvoedingsgedachte een veel ruimer plaats zal
zijn ingeruimd. Wij vreezen, dat er heel wat
menschen zijn, die, gevoelend dat ons celstelsel heel
wat onnoodige hardheid en kwelling meebrengt,
zich voorstellen, dat wegneming van die onnoodige
kwelling het eenige noodige is en dat het straf
stelsel der toekomst eenvoudig een zachter stelsel
zal zijn dan het tegenwoordige. Dat schijnt ons
echter een gevaarlijk misverstand. Gevaarlijk
omdat het dengenen, die zich tegen vernieuwing
verzetten, het wapen in de hand drukt: dat het
nieuwe stelsel, straffend op minder krachtige wijze,
natuurlijk ook minder krachtige uitwerking zal
hebben, minder krachtige bescherming zal geven.
Maar de grondgedachte van een vernieuwing
moet niet zijn: het tegenwoordige in mindere
mate," maar een ten deele andere grondslag, een
nieuw middel aan de oude toegevoegd, een nieuw
middel, dat volgens onze overtuiging veel krachti
ger werking zal hebben, veel krachtiger bescher
ming zal geven dan het oude middel van
strafalleen: het nieuwe middel der opvoedende behan
deling.
In dit licht zullen wij de ministerieele circulaire
moeten beschouwen die voorshands intusschen
nog de veranderingen niet brengt, maar alleen
polst hoe speciaal de Colleges van Regenten over
de gevangenissen denken over de wijzigingen, die
de Minister in overweging en in voorbereiding
heeft. De voorgenomen wijzigingen zijn allerminst
van revolutionairen aard en het zou zelfs bepaald
onjuist zijn te zeggen, dat de circulaire zich stelt
op het standpunt van de opvoedingsgedachte.
Integendeel,haar standpunt is: het tegenwoordig
gevangenisregime wat verzachten en bovendien de
absoluutheid van de eenzame afzondering wat
verminderen, omdat tegenwoordig wel verreweg
de meesten van oordeel zijn, dat de al te streng
doorgevoerde eenzame opsluiting op den duur
slechte gevolgen voor de ingeslotenen meebrengt.
Het celstelsel blijft, volgens de plannen in de circu
laire ontwikkeld, gehandhaafd, maaralleen worden
aan de groote uitzonderingen op het stelsel der
eenzame opsluiting, die ten onzent steeds bestaan
hebben (dat het strafdeel boven de Sjaarsteeds in
gemeenschap wordt doorgebracht, terwijl ook op
grond van leeftijd en gezondheidstoestand ver
vanging van de cel door gemeenschap kan worden
toegelaten) nogenkele andere inbreuken opde abso
luutheid van het stelsel toegevoegd. Volgens de
plannen van den Minister zal de proef met Veen
huizen-gevangenis worden voortgezet. Dat
beteekent dus, dat, naast de gemeenschappelijke op
sluiting te Leeuwarden en te 's Gravenhage, waar
reeds jaar en dag de lang gestraften en o.m. de
ernstige psychopathen gemeenschappelijk worden
opgesloten, ook voortaan te Veenhuizen een derge
lijke gemeenschappelijke opsluiting zal blijven
bestaan, maar dan juist voor de betere elementen
onder de gevangenen, voor wie uitteraard het
gevaar van onderlinge besmetting geringer zal
zijn dan het reeds jaren te Leeuwarden en te
's Gravenhage geweest is. En bovendien zal in
alle gevangenissen de mogelijkheid geopend worden
van gemeenschappelijken kerkgang (d.w.z. zonder
dat de kerkgangers, als totnutoe, in kleine houten
boxen van elkaar worden afgescheiden); van
gemeenschappelijk onderwijs, gemeenschappelijke
lichaamsoefeningen en gemeenschappelijken ar
beid. Dat alles echter nitt voor alle gevangenen
zonder onderscheid, maar alleen voor diegenen,
die daarvoor geschikt geacht worden: van wie ver
wacht kan worden, dat geen slechte invloed in de
gemeenschap zal uitgaan en dat ook voor henzelf
de gemeenschap met anderen niet schadelijk zal
zijn. In deze beperking, waardoor al de ongeschikte
elementen buiten de gemeenschap zullen worden
gehouden, ligt een belangrijke waarborg voor het
Welslagen van de proef: vooral in het begin zal hi't
goed zijn zeer streng te zijn bij de keuring. Maar
met deze waarborgen blijft er dan toch ook weinig
gevaar over, dat het zeer beperkte verkeer voorde
gevangenen en voor hun toekomstig gedrag in de
maatschappij slechte gevolgen zou meebrengen.
Wel h' t tegendeel, want men bedenke maar eens
alleen welk een goede invloed kan uitgaan van
krachtigen gezamenlijken arbeid, hoeveel energie
daar verzameld, hoeveel levenslust er gewonnen
kan worden en men bedenke tevens, dat de
meeste gevangenen niet uit energie en levenslust
hun strafbare feiten pleegden en dat de cel een
slechte kweekplaats is voor energie en levensmoed.
En men moge ook bedenken, dat er nauwlijks een
enkel ander land is, waar de eenzame opsluiting
op even absolute wijze wordt doorgevoerd als
bij ons. Ik spreek nu niet van België, Engeland,
Amerika enz., waar in moderne ontwikkeling van
de absoluutheid van c!e cel zeer ver is afgeweken,
maar ikdoe I o p landen als b.v.Oostenrijken
Duitschland, waar, over het algemeen, in het gevangenis
wezen voor volwassenen noguiterstweinigmoderne
symptomen zijn aan te wijzen. Maar ook daar
een lang niet zoo strak systeem als bij ons: Heeft
men dat alles bij u nog?", vroeg mij met groote
verbazing de conservatieve Directeur van de
grootste Oostenrijksche gevangenis. Hij doelde
met zijn uitroep op de celkappen, die de gezichten
van onze gevangenen moeten dekken wanneer
zij een oogenblik de cel verlaten; op het koperen
plaatje met nummer, waardoor de naam van den
gevangene verborgen blijft; op de luchtkooien
en de kerk-boxen, waardoor het contact tusschen
gevangenen ook tijdens godsdienstoefening en
luchten" vermeden wordt. Van dat alles is noch
in Weenen noch in Berlijn meer sprake : de gevange
nen marcheeren daar, gedurende den tijd van het
luchten, op eenigen afstand van elkaar met
ongedekte gezichten opeen ruime frissche binnen
plaats en zitten tijdens den kerkdienst als gewone
menschen op gewone kerkbanken; en zij hebben
een eigen naam. De bescheiden wijzigingen, die
onze Minister van Justitie voor heeft, hoewel
waarschijnlijk uiterst heilzaam in haar gevolgen,
zijn dus werkelijk niet van revolutionairen aard.
Naast deze wijzigingen, die de absoluutheid van
de eenzame opsluiting eenigzins beperken, wordt,
zooals wij reeds zeiden, eenige verzachting van het
gevangenisregime in overweging genomen door
instelling van een heel stelsel van voorrechten, die
de gevangenen zich kunnen verdienen. Wij noemen
er enkele: versiering van de cel door bloem-of
wandversiering; verlof tot rooken tijdens het
luchten; tot verblijf in een cel met doorzichtig
glas en tot gebruikmaking van een buiten de cel
gelegen privaat; verlof om haar en baard naar
eigen verkiezing te dragen, zich zelf te scheren,
met groote r vrijheid gebruik temaken van hèt recht
van briefwisseling en bezoek ontvangen. Ook
deze soort van voorgenomen wijzigingen juichen wij
hartelijk toe: ten deele omdat hetvetzachtingen
zijn, die een menschelijker bestraffingswijze
verzekeren, maar het belang en de kracht ook
van dit deel der voorgenomen wijziging zal toch
o.i. in hoofdzaak moeten worden afgemeten aan het
belang, dat zij hebben voor bevordering der
opvoedingsgedachte in de straf. En al zien wij voor
de opvoedingsgedachte veel meer belang in de
mogelijkheid van vermindering van de absoluut
heid der eenzame opsluiting, ook in deze ver
zachtingen, die toch ook meebrengen een meer
menschelijke behandeling, een wijze van straf
toepassing, waarin met behoud van de waardig
heid van den gevangene wordt rekeninggehouden
inplaats vanhemalleen neer te drukken en als het
ware uit te wisschen ook aan dit stel van kleine
verzachtingen is dus wel eenige beteekenis voor
de opvoedingsgedachte verbonden.
Een derde categorie van voorgenomen wijzi
gingen voorziet in frisch bloed in het
gevangenisbestuur, speciaal voorzoover betreft de Colleges
van Regenten, terwijl aan een Gestichtsraad",
een heel nieuw instituut, bestaande uit hooger
en lager gevangenispersoneel (geestelijke, onder
wijzer, geneesheer inbegrepen) tezamen met een
of meer reclasseeringsvertegenwoordiger^, een
adviseerende stem zal worden verleend, speciaal
wat betreft de toepassing van het reeds vermelde
stelsel van voorrechten. De positie vanden gevange
nis-directeur, totnutoe wat al te zeer de onder
geschikte der Regenten, wordt wat gereleveerd
doordat hem aanwezigheid in de vergaderingen van
Regenten met adviseerende stem wordt toege
staan.
Een zeer belangrijke circulaire dus, alles bij
elkaar genomen, en eene, waarmee de Minister mag
worden gelukgewenscht. Wij herhalen nogmaals,
dat zij allerminst een ander strafstelsel in het
vooruitzicht stelt, maar dat zij slechts eenige uit
wassen van het bestaande wegneemt. Maar de
aanhangers van de opvoedingsgedachte kunnen
niet anders dan inzien, dat het beetje meerdere
vrijheid dat geboden wordt, de gelegenheid biedt
om enkele elementen van opvoeding in de tegen
woordige wijze van straftoepassing in te voeren.
En het is te verwachten, dat de resultaten daarvan
zoo gunstig zullen blijken te zijn, dat de kracht
der feiten den weg zal banen voor een verdere
ontwikkeling van de opvoedingsgedachte in ons
strafstelsel.
u L i. r; K