De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 9 augustus pagina 7

9 augustus 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2460 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VANJCHAICKV MEUBELTRANSPORT MI BERGPLAATSEN v. INBOEDELS BINNEN-EN BUITENLANDSCNE j TRANSPORTEN i ! OVERBRENGEN i v.MEUBHAIR OOK PER AUTO TAPISSIEBE BOOTM5TPAAT, UTRECHT. TEL 163 gihail Cooipleit D/15 P.K.. 4 pi. I5/20 P.K. 6 pi., 20/30 P.K., 6 pi. f 3500.?f 5200.?f 6200 . J. LEONARD LANG, AMSTERDAM ONZE OOIEVAARS Ik ga maar door met dat onze"; daar moeten we het toch van hebben. Nu dan, wij maken ons reeds jaren lang bezorgd over de toekomst van onze ooievaars, de ooievaars van Nederland. In verschillende streken zijn ze geheel verdwenen. Vóór den ooriog kon ik hier in Bloemendaal binnen het uur vijf verschillende nesten bezoeken, alle vol leven en vertier, thans is er niet n daarvan meer bewoond. Vroeger was het een heel gewoon zomerschouwspel, een familie van ooievaars hoog in de lucht, bezig met hun prach tige vliegoefeningen. Of ook diezelfde familie verstrooid in de weide, ongewoon groote vogels met ongewoon schelle kleuren. Het heeft mij altijd verwonderd, als iemand moeite had om een reiger van een ooievaar te onderscheiden, want die dieren verschillen toch hemelsbreed. Thans lijkt het echter, dat men zich over dat verschil niet meer behoeft te verontrusten, want er zijn er die vreezen, dat er over vijfentwintig jaar geen ooievaars meer in ons land zullen voor komen, evenmin als nu reeds in Engeland of in het Westen van Frankrijk. Ook in West-Duitschland doet zich hetzelfde verschijnsel voor. In heel Saksen waren in 1914 nog maar 21 ooievaars nesten, in Mecklenburg is de ooievaarsbevolking van 1905 tot 1915 met 66% achteruit gegaan en in Westfalen en in de Rijnprovincie is het al even erg. Men heeft vlijtig gezocht naar de oorzaak van dit treurige verschijnsel en er verschillende gevonden. Door de ringproeven van Prof. ThieneOOIEVAARS IN EEN TUIN AAN DE MAAS. DE JONGE OOIEVAARS OP HUN UITKIJ KTOREN. manu en van de Hongaarsche Centrale weten wij, dat veel ooievaars uit Midden- en Oost-Europa overwinteren in Zuid-Afrika en nu schijnt het, dat daar veel van die vogels om het leven komen door het eten van vergiftigde sprinkhanen. Men bestrijdt daar namelijk de sprinkhanenplaag met vergif. Ongelukkig ontbreekt het ons aan nauw keurige gegevens, wij zouden eens moeten weten hoeveel ooievaars er in zoo'n spinkhanendistrict per winter sneuvelen. Ze verlaten die winterkwartieren al tamelijk vroeg, want ze komen in het Boven-Rijndal al dikwijls aan in -het midden van Februari en bij ons zijn ze midden Maart doorgaans ook al present. Nu hebben óie vroege gasten dikwijls te lijden van de guurheid van onze lentes en het gebeurt dan ook nog al eens, dat de ooievaars wat later komen en dan niet eens gaan broeden. Ze blijven dan wel het heele voorjaar in hun broedgebied, maar vertrekken weer, zonder jongen groot ge bracht te hebben. Dit is onder anderen gebeurd in de omgeving van Lübcck in 1910. Dat behoeft maar een paar maal achtereen te gebeuren en 't is met de ooievaarsbevolking gedaan. Wij weten toch, alweer door diezelfde ringproeven, dat de jonge ooievaars in hun derde jaar zich als broedvogels vestigen in hun geboorteland, als ze er tenminste door de reeds aanwezigen worden toe gelaten, want er is misschien geen andere vogel soort, waar de onderlinge bedilzucht zoo grooten invloed heeft. Het is nog al eens gebeurd, dat de ooievaars elkander beletten, om te broeden. Natuurlijk is de mensen ook zeer betrokken bij het wel en wee der ooievaars, zoowel ten goede als ten kwade en ik heb zeer sterk den indruk, dat wij in dezen alweer de belangrijkste factor zijn. Waar de ooievaar zijn vrienden onder de menschen heeft, daar heeft hij nog wel een goede kans, zelfs in de dichtst bevolkte landen. Onze foto's geven daarvan een zeer gelukkig voorbeeld. Ik kreeg ze van een goeden vriend van de rivier", het land en water van Gorkum. Dort, Alblasserdam, de Krimpens, Rotterdam, Hoek van Holland, waar naast het drukste ver keer en groote industrie nog verrassend veel moois van planten en dieren valt te beleven. Ik heb daarvan de allerplezierigste herinneringen. Doch ter zake. Mijn vriend schrijft dan: ,,Ne vensgaande twee foto's van de ooievaars, die dit jaar op mijn paal zijn uitgebroed. Vijf jongen tegelijk, dat is niet algemeen, werden genomen staande op den schoorsteen, in den avond, wat wel te zien is als men het weet. Ze voelden zich daar erg veilig, want slaan tegen den schoorsteen of schudden aan de antenne, die er van boven aangebracht is, bracht hen niet in beweging. Zondag den 27sten waren er reeds twintig op een weide bij elkaar en nu komen de jongen des avonds niet meer op het nest terug. De ouden zitten, er meestal. Wij zijn verplicht geweest op den schoor steen een rooster van halfduims ijzer te maken, daar er vroeger bij herhaling vogels in gevallen zijn, die dan ook beschadigd werden; eens een poot kapot. Ook heeft men ze er in zien vallen bij het haastig neerkomen, maar nu door het rooster komen zij er licht bovenop. Het volgend jaar ga ik meer nesten in de omgeving maken. Er liggen er nu bij Alblasserdam vijf binnen een rayon van 300 M. In het Donksche Bosch is het nest over de paal gegleden en daar hebben de ooievaars een nieuw gemaakt in een nabij staande ceder. Ze willen hier dus wel zijn." Kijk, zoo iets geeft wel moed. Het ligt weer grootendeels aan ons zelf. Natuurlijk hebben drainage, vervuiling van water al dadelijk veel invloed. Maar daar komt stellig nog bij, dat men de nestpalen niet onderhoudt, geen nieuwe op richt of de daken ongeschikt maakt. Ook wordt er wel vijandig tegen de ooievaars opgetreden. Daar ginds in Mecklenburg hebben jagers en koddebeiers het weer verbruid, die de ooievaars afmaakten als schadelijk voor de fazantenteelt. Wel is waar bestaat het hoofdvoedsel van de ooievaars uit kikkers en kevers, maar van jonge vogels zijn ze lang niet afkeerig en er is een geval bekend van een, die zijn kinderen groot bracht op jonge kievitjcs en tureluurs. Doch zelfs dat mag ons niet weerhouden, om de ooievaars te helpen. In ons land worden ze niet geschoten, wel geroofd, om voor duur geld aan lingelschen verkocht te worden. Vogelroof en clandestiene handel in beschermde vogels komen tegenwoordig in ons land nog maar al te dikwijls voor. Of we ooit weer, als 't voorbeeld van onze vrien den aan Maas en Noord navolging vindt, weer een sterke ooievaarsbevolking zullen krijgen, zooals b.v. in Oost Pruisen waar in 1905 niet minder dan 13565 bezette nesten waren? Ik weet het niet. Ook weet ik niet, hoeveel er thans zijn, maar dat kan verholpen worden. De heer H. v. Dijken, Koolstraat \3a te Groningen, is bezig met een census en ge kunt hem een groot genoegen doen met hem zoo uitvoerig mogelijk berichten te sturen over de u bekende bewoonde en onbewoonde ooievaarsnesten, met data omtrent den tijd van broeden, aantal der eieren en jongen, het rond zwerven van niet broedende paren, het bouwen van nieuwe nesten en alles wat verder van belang lijkt. Mettertijd vernemen wij dan de uitkomst van het onderzoek. J A c. P. T n ij s s E ?IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIi MIIIIIIIIIIIIIIIIIMllllI (BEZOEKT! DE UITGESTREKTE ! l KWEEKERIJEN VAN ! |?MOERHEIM"| I DEDEMSVAART ) ] ZATERD. NAM. EN ZONDAG GESLOTEN f

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl