De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 16 augustus pagina 1

16 augustus 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 16 Augustus AM984 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF HET UNIVERSITAIRE LEVEN IN NEDERLAND In Februari van dit jaar hield de Utrechtsche hoogleeraar Went, voor de Fondation universitaire te Brussel een lezing over La vie universitaire en Hollande", die hij vervolgens ook te Leuven en, in het Nederlandsch, te Gent uitsprak. Zij is onlangs als brochure verschenen, onder den titel, die boven dit artikel staat ('s-Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1924). Voor de Belgische Universitaire kringen, die zijne voordracht hoorden, heeft het ongetwijfeld zijn nut gehad, dat zij door een daartoe bij uitstek bevoegden geleerde bekend werden gemaakt met het universitaire leven in Nederland, dat in zoo menig op zicht van dat in Belgiëverschilt. De Belgische geinterneerden, die tijdens den oorlog aan Nederlandsche universiteiten en hoogescholen colleges volgden en examens aflegden, kunnen, na hun verlossing uit de ballingschap, er reeds toe medegewerkt hebben om in hun vaderland juister begrip, misschien ook meer waardeering van onze hooger-onderwijstoestanden te verbreiden. Maar hunne ervaringen bleven beperkt tot de universiteit of de hoogeschool van de stad, waar zij onder dak waren gebracht; de voordracht van Went gaf den Belgen een samenvattend overzicht van het geheele universitaire leven in Nederland; voor zoover zij Nederlandsch lezen, kunnen zij thans, nu de rede binnen ieders bereik is gebracht, den vluchtigen indruk van het gesproken woord dieper in het geheugen inprenten. Maar vooral aan zijn eigen landgenooten heeft de heer Went een dienst bewezen door het in druk doen verschijnen van zijne voordracht. Het is volkomen waar, zooals hij zelf in zijne voorrede opmerkt, dat hij niets nieuws mededeelt voor hen, die tot het korps uni versitaire docenten behooren; al zullen er ook onder hen zijn, dk het op prijs stellen, hier in beknopten vorm bijeengebracht te vinden, wat zij tot dusverre alleen als verspreide en latente kennis bezaten. Maar voor hen is het boekje eigenlijk niet bestemd. Het moet vooral gelezen worden door wie zelf buiten het universitaire leven staan, en daarvan toch wel iets willen weten; door wie namen als: Academische Senaat, Academisch Statuut, Faculteit, dikwijls genoeg gehoord hebben, maar er niet zeker van zijn of zij er wel het juiste begrip aan verbinden; door ouders van studenten en vooral ook van aanstaande studenten, want deze laatste categorie kan er een en ander uit leeren over het onderscheid tusschen de universiteiten, over de studierichtingen, die aan een bepaalde universiteit het best vertegenwoordigd zijn, zoodat zij bij de keuze van een universiteit voor hunne kinderen nog met andere omstandigheden rekening gaan houden dan met den afstand per trein van hunne woonplaats. En behalve over bestuur en inrichting der universiteiten, over de wetenschappen, die tot een bepaalde faculteit behooren, over academische instituten, laboratoria en klinieken, over examens en promoties, kunnen zij hier allerlei mededeelingen over het studentenleven, over studentencorpsen en andere studentenvereenigingen, ook over de studie van meisjes vinden, die aan wie zelf niet gestudeerd hebben de globale kennis van deze dingen bijbrengen, waardoor zij iets minder afhankelijk worden van de meening van anderen. De heer Went schrijft over dit alles zoo objectief mogelijk; ook waar hij een persoonlijk oordeel weergeeft, is het er zelden een, dat veel verschilt van wat de meerderheid zijner collega's denkt. Zoo bijv. ook over de studie van meisjes. Hij wijst eerst op de stijging van het aantal studeerende meisjes: in Februari 1924 (de door hem in zijn brochure vermelde feiten geven den toestand weer, zooals die in deze maand was) bedroeg dit te Leiden: 355, te Utrecht: 369, te Groningen: 218 en te Am sterdam: 485. Deze getallen wijken eenigszins af van die, welke vermeld wor den in het onlangs verschenen Verslag van de staatscommissie voor het H.O. Volgens de statistiek, die men daar aantreft, bedroeg in het studiejaar 1923?24 het aantal vrouwelijke stu denten te Leiden: 350, te Utrecht: 337, te Groningen: 202, te Amsterdam: 438, dat is tezamen: 1327. Het geheele aantal studenten aan deze vier universiteiten bedroeg 6298; de meisjes maken dus ruim "21 pCt daarvan uit. Deze getallen hebben betrekking op de studenten, die voor alle, en op hen, die voor enkele lessen zijn ingeschreven, te zamen; neemt men alleen de studenten, die voor alle lessen zijn ingeschreven, de eigenlijke studenten dus, dan bedroeg hun gezamenlijk aantal aan de vier genoemde uni versiteiten (altijd in het studiejaar 1923?24): 5952, waarvan 1186 meisjes, d.w.z. bijna 20 pCt. Wij gaan dus veilig door in het algemeen te zeggen, dat de meisjes tegenwoordig het vijfde deel uitmaken van de studenten der universiteiten. Twintig jaar geleden, in het studiejaar 1903?04, vormden zij nog maar ongeveer het tiende gedeelte daarvan. Er valt dus een sterke vermeerdering te constateeren. Maar, volgens Went, is het gehalte niet in gelijke mate gestegen. Zooals men, vroeger en thans, een aantal mannelijke juridische studenten vindt, die alleen aan de Universiteit komen om eenige jaren het studentenleven mee te maken, zoo zijn er nu ook vele meisjes, die uitsluitend omdat zij gaarne eens eenige jaren de vrijheid van den student willen genieten, zich aan de Universiteit laten inschrijven. Alleen zijn dat dan gewoonlijk geen juristen, want in die faculteit vindt men nog steeds niet zoo heel veel vrouwelijke studenten." Deze opmerking van Went zal, naar ik vermoed, weinig tegen spraak bij zijne collega's vinden. Naarmate de meisjes-studenten in haar verenigingsleven het voorbeeld van de mannelijke stu denten gevolgd en de geneugten van baantjes" en officieele vertegenwoordiging en lustrumviering hebben leeren kennen, naarmate ook haar levenswijze studentikoozer en de omgang met mannelijke studenten vrijer is geworden, heeft de studie" meer bekoring gekregen voor levenslustige meisjes, die het met het studeeren zoo nauw niet hoeven te nemen, omdat zij toch niet van plan zijn later haar eigen brood te verdienen. Maar zij vormen de meerderheid niet; bovendien, hoe zou men ze kunnen weren? ook onder de mannelijke studenten is er altijd een per centage, dat zonder schade gemist kan worden; maar hoe zal men ook bij hen het kaf van het koren schiften? Het komt mij voor, dat men wel zeggen mag", zoo drukt Went zich, eenigszins voorzichtig, uit, dat de komst van de meisjes aan de Universiteit gunstig gewerkt heeft op het moreel der mannelijke studenten." Ik ben het met hem eens, dat het moreel" der mannelijke studenten in de beteekenis, waarin Went dat woord gebruikt hooger staat dan dertig of veertig jaar geleden; maar ik zou dit niet alleen, zelfs niet voornamelijk op rekening willen schrijven van de co-educatie, eerst op gymnasium en H.B.S., later aan de universiteit, hoe gewenscht ik die overigens ook vind. Er zijn allerlei andere redenen, die verklaren waarom het studentengeslacht van nu vaster in zijn schoenen staat dan dat van vroeger. Ongeoorloofde verhoudingen tusschen mannelijke en vrou welijke studenten zijn hoogst zeldzaam": of door deze verzekering vele ouders die de vooral in de laatste jaren zooveel vrijer geworden omgangsvormen niet zonder gevaar, en in elk geval verkeerd vinden, wel geheel gerust zullen worden gesteld? Maar zeker zal een andere mededeeling van Went bij ouders en dochters den moed er in houden: de zeer groote meerderheid der vrouwelijke studenten, zeker 70 percent, treedt na al of niet volbrachte studie in het huwelijk." Het percentage lijkt mij hoog, maar Went is een zoo betrouw baar man, dat ik het gaarne op zijn gezag aanneem, en, zonder de registers van den Burgerlijken stand er verder op na te slaan, met vreugde constateer, dat de ,,studie"geen beletsel, eerder een aanbe veling voor het huwelijk blijkt te zijn. Ook Went verheugt zich erover dat deze vrouwen op zulk een wijze ten slotte toch haar ware bestemming bereiken", maar hij vraagt zich weieens af, of nu inderdaad de universiteit de beste leerschool is voor een zoo groot aantal aanstaande huisvrouwen." De beste niet, zou ik willen antwoorden; maar tienmaal beter toch dan de vroegere opleiding tot het huAelijk, die aan deze categorie van meisjes ten deel viel: een kostschool, uitgaan, wat meehelpen in de huishouding, en verder: afwachten. Wat de wetenschap" verliest aan meisjes, die na al of niet volbrachte studie trouwen, wordt ruim opgewogen door wat het gezinsleven wint bij een moeder, die geestelijk bij" is. KERNRAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl