De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 16 augustus pagina 22

16 augustus 1924 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2461 DE MOORDENAAR door ANDREAS LATZKO Twee dagen lang was het niemand opgevallen, dat de oude vrouw Jawinek zich niet meer had laten zien. Geen mensch behalve de conciërge had ooit een woord met de halfgare oude heks" gesproken en ook de conciërge had geen reden zich te bekommeren om een hmirster, die zich in elf jaren nog geen enkele maal erkentelijk getoond had. Zoo kwam het, dat pas den derden dag een wantrouwen ontstond, dat op vreeselijke wijze werd bevestigd, toen de politie de deur openbrak. Welk een gebeurtenis voor een huurkazerne met 34 gezinnen en 19 dienstmeisjes ! De oude was vermoord en beroofd. Eenige goudstukken, die de moordenaar in de haast had laten vallen, rechtvaardigden alle geruchten over den rijkdom en de gierigheid der doode. Voor den rechter van instructie beteekenden de vier dagen voorsprong van den misdadiger een groote bemoeilijking. Toen hij twee dagen gesleten had met het vijftigmaal aanhooren van hetzelfde omstandige verhaal der 34 gezinnen en 19 dienstmeisjes, met als eenig resultaat dat hem vijftigmaal verzekerd was hoe niemand iets gezien, gehoord of bemerkt had, was nu toch reeds het overmatige geduld het einde nabij. Uit de huurderslijst bleek, dat een der bewoners zich nog niet had aangemeld. Terwijl de anderen elk oogenblik met onbeduidende aanvullingen van hun onbeduidende getuigenissen kwamen aanloopen, had die eene huurder zich niet ver toond, hoewel hij al tweemaal was opgeroepen. Dat was in elk geval verdacht! Wie door den Staat betaald wordt om verdenkingen te koesteren, is verplicht ieder voor een misdadiger te houden, zoolang hij nog niet het bewijs geleverd heeft dat hij het niet is. En die hoe heette hij ook? Paul Ferdinand Zinke scheen geen haast te hebben. De rechter van instruktie liet dus vooreerst de weduwe Josephine Homolka nog eens komen, in wier driekamerwoning de verdachte als kom mensaal gehuisvest was. Bij een vijftigjarige, en heel gewoon uitziende kamerverhuurster moederlijke bezorgdheid voor haar kommensaal te veronderstellen, daartoe was de rechter van instruktie niet verplicht. Hij merkte echter op, dat de vrouw opvallend veel praatte, ware lofliederen zong op de vlijt, de betrouwbaarheid en de ordelijkheid van haar kamerheer, maar de dagen waarop het aankwam met een geweldigen woordenstroom voorbijgleed. Dat mijnheer Zinke een zonderling was en behalve voor zijn postzegelverzameling en de akten, die hij sedert zeventien jaren op hetzelfde notaris kantoor afschreef, voor niets ter wereld belang stelling had dan voor het nauwkeurig in-acht-nemen van zijn dag-indeeling, hoe moest juffrouw Homolka dat den edelachtbaren heer rechter nu precies uitleggen? Het zou den cdelachtharen heer zeker niet verder interesseeren, dat mijnheer Zinke, die werkelijk de zachtzinnigste en vredelievendste man was dien men zich denken kan, onzinnig opgewonden en afschuwelijk grof kon worden, als zijn eenig geluk, zijn dag-indeeling, verstoord werd; als bijv. een cliënt juist het kantoor binnenkwam op het uur dat mijnheer Zinke dagelijks zijn boterhammen nuttigde, of zijn punten aan potlooden sleep, of met een sleutel gewapend zijn dagelijkschen tocht op de gang aanving. Welk een verbittering en razernij zich van mijnheer Zinke zou meester maken, als een dagvaarding van de justitite zijn dag-indeeling volslagen omverwierp, daaraan kon juffrouw Homolka slechts met schrik en beven denken. En dus verzekerde zij den rechter van instructie, zonder op zijn vragen te letten, dat meneer Zinke de parel aller kommensaals was en dat ook de edelachtbare heer rechter gerust zijn arm voor hem in het vuur kon steken, tot aan den elle boog. ... Van deze soort welsprekendheid had de leider van het gerechtelijk onderzoek, na twee dagen verkeer met 19 dienstmeisjes en 34 gezinnen, juist genoeg. Hij onthulde dus aan de verschrikte weduwe al zijn machtsbevoegdhedcn, zoodat de ongelukkige zich zelve reeds geboeid op de brits geworpen en met smaad en schande beladen in haar woning teruggekeerd zag. Snel liet zij alle moederlijke gevoelens ter zijde en deelde onder tranen de waarheid mede, namelijk dat mijnheer Zinke Zaterdag, voor het eerst sedert dertien jaren, pas na middernacht thuisgekomen was, omdat hij in het cafézijn hoed was kwijt geraakt en hij als nauwgezet man het sluitingsuur had afgewacht, ten einde niet eveneens een onschuldige te benadeelen, maar den eenigen hoed mee te nemen, die na het vertrek van alle gasten nog overbleef. Dat dit voorval ook in den nacht van Zaterdag op Zondag was afgespeeld, stond buiten allen twijfel vast, omdat de kommensaal, naar de getuige verklaarde, uitsluitend op Zaterdagavond bui tenshuis placht te eten. In den nacht van Zaterdag op Zondag moest echter daarover waren alle medische deskundigen het eens ook de moord zijn begaan. Het was voldoende om de officieele belangstelling voor P. F% Zinke aanmerkelijk te doen stijgen. Juffrouw Homolka kon gaan, maar met de weinig geruststellende boodschap dat zij zich ten allen tijde bereid moest houden voor een nieuw verhoor. De verdere ontwikkeling der aangelegenheid kan de lezer slechts in billijkheid beoordeelen, wanneer hij zich de moeite geeft om zich goed in de gemoedsgesteldheid der betrokken personen te verdiepen. Een rechter van instructie is nog lang geen duivel, maar hij is ook niet verplicht een engel, alleen maar om een mensch te zijn en hij heeft dus het recht zijn persoonlijke belangen te stellen boven de belangen van anderen. Zoo gewichtig het ook voor meneer Zinke was dat hij zelf in zijn gewoonten gestoord werd, voor den rechter was het van even groot gewicht, dat hij zich geen spoor liet ontgaan. Zijn chef informeerde dagelijks meermalen naar den stand van het onderzoek en noch voor zijn carrière, noch voor zijn stemming was het goed, wanneer hij telkens weer een negatief bescheid moest geven. Ook de van leedvermaak getuigende vragen der hceren collega's versterkten in hem het verlangen om een spoor te volgen. En eindelijk belegerden de journalisten zijn telefoon en zijn antichambre onder een beroep op het belang van het groote publiek, dat zich in zijn persoonlijke veiligheid bedreigd voelde, als heeren moordenaars dagen lang vrij rondloopen.... Wanneer Paul Ferdinand Zinke bemerkt bad, dat de onaangenaamheden die hem bereid werden den rechter niet ook even koud mochten laten als hem de verlegenheid van den rechter liet, dan zou hij zijn dagvaarding, wachttijd en verhoor met veel minder verontwaardiging hebben ondergaan. Maar, gelijk overal in het verkeer tusschen menschen, waren ook in dit geval beide partijen doordrongen van de overtuiging, dat hun eigen standpunt ook dat van de tegenpartij moest zijn, en hieruit ontwikkelde zich, als altijd, het misverstand, dat bij des rechters overmacht een tragischen afloop moest hebben voor den ver dachte. Aan de ne zijde van de groene tafel schreeuwde P. F. Zinke, dat hij als stipt belastingbetaler recht had op bescherming tegen hoedendieven en hij noemde het een schande, dat dezelfde over heid, die hem de verplichte bescherming onthield en hem aldus'gedwongen had als een dronkenlap tot het sluitingsuur in het caféte zitten, zich nu ook nog het recht aanmatigde om zijn tijd te stelen, zijn beschikkingen te verstoren, den eenigen waarborg van gezondheid en een lang leven, de regelmaat te ondermijnen door hem nutteloos lastig te vallen. Ging men uit huis, dan was men zijn hoed kwijt, bleef men thuis, dan was men zijn leven niet zeker en werd daarenboven nog gepijnigd met vragen waarop de vrager zelf het antwoord verplicht was te weten. Aan de andere zijde van de groene tafel werden die diep overtuigde verwijten ontvangen als onbehoorlijk gezwam, misschien met opzet gepleegd. Want daar gold de waarheid, dat het ontsluieren van een misdaad in het algemeen belang en dus ook in het belang van den verdachte was. Kon die heele historie met den hoed niet een handige manoeuvre zijn om een plausibele verklaring te geven van het verdwijnen van een bebloed hoofddeksel? Ware het de bedoeling van den schrijver den lezer een spannende Sherlock-Hohnes-novelle aan te bieden, dan ware niets eenvoudiger dan den hoed, dien de rampzalige Zinke mee naar huis genomen had, bloedsporen te laten vertoonen, die bij chemisch onderzoek bleken uit de aderen der vermoorde vrouw Jawinek afkomstig te zijn. Slechts een volleerde gentleman-detective kon dan het veroordeelde leven van den armen Zinke, op het laatste oogenblik, op de treden van het schavot, aan den beul ontrukken, door ontontmaskering van den sluwen misdadiger die voor den braven Zinke opzettelijk zijn bebloeden hoed achtergelaten had. Wat zou in zulk een novelle beter passen dan juist de listige berekening van den schurk, dat de rechtschapen Zinke stellig PATRAM geen anderen hoed zou meenemen dan den met bloed bevlekten die als laatste moest overblijven? Maar al zag de rechter in den merkwaardigen driftkop volstrekt niet met zekerheid den moordenaar, toch had hij geen aanleiding een rumoerigen getuige, die zich bovendien had schuldig gemaakt aan beschimping der overheid, en ook niet geheel onverdacht scheen, niet zeker heidshalve in voorloopige hechtenis te doen nemen. Voor Zinke betcekende dit den ondergang eener wereld, maar een nacht in de gevangenis kon deze beteekenis niet hebben voor den rechter, die dagelijks voornamelijk met gevangenen verkeerde. Integendeel, uit zijn beschikking ontsproten nog zekere voordeelen: men kon de telefonische vragen van den chef afdoen met de mededeeling, datweer een spoor gevonden was, maar dat nog moest blijken of.... Zoo kon men veilig verder speuren zonder meer lastig te worden gevallen door chefs, journalisten en nieuwsgierig publiek. Slaagde de verdachte er in om zijn onschuld aan te toonen, dan werd hij weer vrijgelaten Zoo valt het te verklaren, dat een mensch, niet beter, maar ook niet slechter dan elk ander, met een gevoel van bevrediging een gebouw kon verlaten, in een van welks vleugels hij door een ander mensch als de smerigste schavuit der wereldgeschiedenis beschouwd werd. Een bliksem straal uit helderen hemel, enkel om de afschuwelijke misdaad van den rechter te straffen, zou den razenden Zinke niet verrast hebben; integendeel was dit wel het allerminste, wat hij het recht meende te hebben van de goddelijke gerechtigheid te verwachten. Toen hij zijn vuisten op de deur ten bloede gehamerd, zijn stembanden stuk geschreeuw d en zijn traanklieren volkomen geledigd had, begon hij met gespannen aandacht te luisteren naar de straatgeluiden in de zekere verwachting, dat de opmarsen zijner buren, bekenden, collega's en vrienden zich niet lang kon laten wachten. Het vreeselijke, dat buiten in de stad het leven verder ging zooals steeds, ja dat zelfs de avon tuurlijke schurk zelf, zonder eenige gewetens wroeging tevreden aan zijn stamtafel kon zitten, die krankzinnige voorstelling kon gelukkig Zinke's brein niet uit zijn evenwicht brengen, omdat hij daartegen beschermd was door de algemeenmenschelijke eigenschap, om het eigen lot als 't wereldrichtsnoer te beschouwen.... En de genade der Voorzienigheid beschikte dat Zinke, toen hij den volgenden morgen zich vloekend krabde op de brits, niet tegelijkertijd in zijn huis de gesprekken kon beluisteren ! Want hij zou het niet overleefd hebben, indien hij had moeten ervaren, dat zijn buren wel verre van de gevangenis te bestormen, met koortsachtigen ijver hun kranten onderling ruilden en op grond van de daarin vervatte vage aanduidingen be toogden, dat zij het altijd wel gedacht hadden en zich altijd ai afgevraagd hadden en steeds al vermoed hadden, dat een man zonder vrouw of maag die steeds als het vleeschgeworden slechte geweten rondsloop, iets bijzonders in zijn schild moest voeren. Indien Zinke bij al zijn ongeluk toch niet een boffer geweest was, dan zou de werkelijke moorde naar niet zoo lichtvaardig geweest zijn, om de gestolen sieraden te koop aan te bieden en dan zou hij niet, reeds na twee en twintig uren, Zinke in zijn cel afgelost hebben. Mettertijd zou Zinke vermoedelijk ook in een ongunstiger geval er in geslaagd zijn om zijn vrijlating te bewerken. Maar tot de arrestatie van den moordenaar, en als die niet gevonden werd dan levenslang,, zou de verdenking dan toch op hem gerust hebben, zouden bij zijn voorbijgaan moeders haar kinderen rillend weggetrokken en dienst meisjes een kruisje geslagen hebben. Aan des dichters luim ware het overgelaten, Zinke onder het wicht van den (inverdienden smaad te doen breken of zelfs vrijwillig den bcvrijdenden dood te laten zoeken.... Inplaats van nu echter op zijn knieën het hof te danke.. dat deze veelvuldige ongelukskansen van hem verre gehouden had, bleef Paul Ferdinand Zinke ook na zijn gelukkige vrijlating het voorval uitsluitend uit het zuiver persoonlijk gezichtspunt van zijn eigen lust- en onlustgevoelens beoor deelen. Zelfs de notaris, wiens akten hij zeventien jaren lang trouw en eerlijk overgeschreven had, slaagde er niet in hem van het indienen van een onzinnige klacht tegen den rechter van instruktie af te brengen. Hij zette die klacht tot in hoogste instantie door, hoewel hij, om de kosten te dekken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl