Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2461
DE MOORDENAAR
door
ANDREAS LATZKO
Twee dagen lang was het niemand opgevallen,
dat de oude vrouw Jawinek zich niet meer had
laten zien. Geen mensch behalve de conciërge
had ooit een woord met de halfgare oude heks"
gesproken en ook de conciërge had geen reden
zich te bekommeren om een hmirster, die zich
in elf jaren nog geen enkele maal erkentelijk
getoond had. Zoo kwam het, dat pas den derden
dag een wantrouwen ontstond, dat op vreeselijke
wijze werd bevestigd, toen de politie de deur
openbrak.
Welk een gebeurtenis voor een huurkazerne
met 34 gezinnen en 19 dienstmeisjes ! De oude
was vermoord en beroofd. Eenige goudstukken,
die de moordenaar in de haast had laten vallen,
rechtvaardigden alle geruchten over den rijkdom
en de gierigheid der doode.
Voor den rechter van instructie beteekenden
de vier dagen voorsprong van den misdadiger
een groote bemoeilijking. Toen hij twee dagen
gesleten had met het vijftigmaal aanhooren van
hetzelfde omstandige verhaal der 34 gezinnen
en 19 dienstmeisjes, met als eenig resultaat
dat hem vijftigmaal verzekerd was hoe niemand
iets gezien, gehoord of bemerkt had, was nu toch
reeds het overmatige geduld het einde nabij.
Uit de huurderslijst bleek, dat een der bewoners
zich nog niet had aangemeld. Terwijl de anderen
elk oogenblik met onbeduidende aanvullingen
van hun onbeduidende getuigenissen kwamen
aanloopen, had die eene huurder zich niet ver
toond, hoewel hij al tweemaal was opgeroepen.
Dat was in elk geval verdacht! Wie door den
Staat betaald wordt om verdenkingen te koesteren,
is verplicht ieder voor een misdadiger te houden,
zoolang hij nog niet het bewijs geleverd heeft
dat hij het niet is. En die hoe heette hij ook?
Paul Ferdinand Zinke scheen geen haast te hebben.
De rechter van instruktie liet dus vooreerst de
weduwe Josephine Homolka nog eens komen,
in wier driekamerwoning de verdachte als kom
mensaal gehuisvest was.
Bij een vijftigjarige, en heel gewoon uitziende
kamerverhuurster moederlijke bezorgdheid voor
haar kommensaal te veronderstellen, daartoe was
de rechter van instruktie niet verplicht. Hij
merkte echter op, dat de vrouw opvallend
veel praatte, ware lofliederen zong op de vlijt,
de betrouwbaarheid en de ordelijkheid van haar
kamerheer, maar de dagen waarop het aankwam
met een geweldigen woordenstroom voorbijgleed.
Dat mijnheer Zinke een zonderling was en behalve
voor zijn postzegelverzameling en de akten, die
hij sedert zeventien jaren op hetzelfde notaris
kantoor afschreef, voor niets ter wereld belang
stelling had dan voor het nauwkeurig
in-acht-nemen van zijn dag-indeeling, hoe moest juffrouw
Homolka dat den edelachtbaren heer rechter
nu precies uitleggen? Het zou den cdelachtharen
heer zeker niet verder interesseeren, dat mijnheer
Zinke, die werkelijk de zachtzinnigste en
vredelievendste man was dien men zich denken kan,
onzinnig opgewonden en afschuwelijk grof kon
worden, als zijn eenig geluk, zijn dag-indeeling,
verstoord werd; als bijv. een cliënt juist het
kantoor binnenkwam op het uur dat mijnheer
Zinke dagelijks zijn boterhammen nuttigde,
of zijn punten aan potlooden sleep, of met een
sleutel gewapend zijn dagelijkschen tocht op de
gang aanving. Welk een verbittering en razernij
zich van mijnheer Zinke zou meester maken, als
een dagvaarding van de justitite zijn dag-indeeling
volslagen omverwierp, daaraan kon juffrouw
Homolka slechts met schrik en beven denken.
En dus verzekerde zij den rechter van instructie,
zonder op zijn vragen te letten, dat meneer Zinke
de parel aller kommensaals was en dat ook de
edelachtbare heer rechter gerust zijn arm voor
hem in het vuur kon steken, tot aan den elle
boog. ...
Van deze soort welsprekendheid had de leider
van het gerechtelijk onderzoek, na twee dagen
verkeer met 19 dienstmeisjes en 34 gezinnen,
juist genoeg. Hij onthulde dus aan de verschrikte
weduwe al zijn machtsbevoegdhedcn, zoodat de
ongelukkige zich zelve reeds geboeid op de brits
geworpen en met smaad en schande beladen in
haar woning teruggekeerd zag. Snel liet zij alle
moederlijke gevoelens ter zijde en deelde onder
tranen de waarheid mede, namelijk dat mijnheer
Zinke Zaterdag, voor het eerst sedert dertien
jaren, pas na middernacht thuisgekomen was,
omdat hij in het cafézijn hoed was kwijt geraakt
en hij als nauwgezet man het sluitingsuur had
afgewacht, ten einde niet eveneens een onschuldige
te benadeelen, maar den eenigen hoed mee te nemen,
die na het vertrek van alle gasten nog overbleef.
Dat dit voorval ook in den nacht van Zaterdag
op Zondag was afgespeeld, stond buiten allen
twijfel vast, omdat de kommensaal, naar de getuige
verklaarde, uitsluitend op Zaterdagavond bui
tenshuis placht te eten. In den nacht van Zaterdag
op Zondag moest echter daarover waren alle
medische deskundigen het eens ook de moord
zijn begaan. Het was voldoende om de officieele
belangstelling voor P. F% Zinke aanmerkelijk te
doen stijgen. Juffrouw Homolka kon gaan, maar
met de weinig geruststellende boodschap dat zij
zich ten allen tijde bereid moest houden voor een
nieuw verhoor.
De verdere ontwikkeling der aangelegenheid
kan de lezer slechts in billijkheid beoordeelen,
wanneer hij zich de moeite geeft om zich goed
in de gemoedsgesteldheid der betrokken personen
te verdiepen. Een rechter van instructie is nog
lang geen duivel, maar hij is ook niet verplicht
een engel, alleen maar om een mensch te zijn en
hij heeft dus het recht zijn persoonlijke belangen
te stellen boven de belangen van anderen. Zoo
gewichtig het ook voor meneer Zinke was dat
hij zelf in zijn gewoonten gestoord werd, voor den
rechter was het van even groot gewicht, dat hij
zich geen spoor liet ontgaan. Zijn chef informeerde
dagelijks meermalen naar den stand van het
onderzoek en noch voor zijn carrière, noch voor
zijn stemming was het goed, wanneer hij telkens
weer een negatief bescheid moest geven. Ook
de van leedvermaak getuigende vragen der hceren
collega's versterkten in hem het verlangen om
een spoor te volgen. En eindelijk belegerden
de journalisten zijn telefoon en zijn antichambre
onder een beroep op het belang van het groote
publiek, dat zich in zijn persoonlijke veiligheid
bedreigd voelde, als heeren moordenaars dagen
lang vrij rondloopen....
Wanneer Paul Ferdinand Zinke bemerkt bad,
dat de onaangenaamheden die hem bereid werden
den rechter niet ook even koud mochten laten
als hem de verlegenheid van den rechter liet,
dan zou hij zijn dagvaarding, wachttijd en
verhoor met veel minder verontwaardiging hebben
ondergaan. Maar, gelijk overal in het verkeer
tusschen menschen, waren ook in dit geval
beide partijen doordrongen van de overtuiging, dat
hun eigen standpunt ook dat van de tegenpartij
moest zijn, en hieruit ontwikkelde zich, als altijd,
het misverstand, dat bij des rechters overmacht
een tragischen afloop moest hebben voor den ver
dachte.
Aan de ne zijde van de groene tafel schreeuwde
P. F. Zinke, dat hij als stipt belastingbetaler
recht had op bescherming tegen hoedendieven
en hij noemde het een schande, dat dezelfde over
heid, die hem de verplichte bescherming onthield
en hem aldus'gedwongen had als een dronkenlap
tot het sluitingsuur in het caféte zitten, zich nu
ook nog het recht aanmatigde om zijn tijd te
stelen, zijn beschikkingen te verstoren, den eenigen
waarborg van gezondheid en een lang leven, de
regelmaat te ondermijnen door hem nutteloos
lastig te vallen. Ging men uit huis, dan was men
zijn hoed kwijt, bleef men thuis, dan was men
zijn leven niet zeker en werd daarenboven nog
gepijnigd met vragen waarop de vrager zelf het
antwoord verplicht was te weten. Aan de
andere zijde van de groene tafel werden die diep
overtuigde verwijten ontvangen als onbehoorlijk
gezwam, misschien met opzet gepleegd. Want
daar gold de waarheid, dat het ontsluieren van
een misdaad in het algemeen belang en dus ook
in het belang van den verdachte was. Kon die
heele historie met den hoed niet een handige
manoeuvre zijn om een plausibele verklaring
te geven van het verdwijnen van een bebloed
hoofddeksel?
Ware het de bedoeling van den schrijver den
lezer een spannende Sherlock-Hohnes-novelle aan
te bieden, dan ware niets eenvoudiger dan den
hoed, dien de rampzalige Zinke mee naar huis
genomen had, bloedsporen te laten vertoonen,
die bij chemisch onderzoek bleken uit de aderen
der vermoorde vrouw Jawinek afkomstig te zijn.
Slechts een volleerde gentleman-detective kon
dan het veroordeelde leven van den armen
Zinke, op het laatste oogenblik, op de treden van
het schavot, aan den beul ontrukken, door
ontontmaskering van den sluwen misdadiger die voor
den braven Zinke opzettelijk zijn bebloeden hoed
achtergelaten had. Wat zou in zulk een novelle
beter passen dan juist de listige berekening van
den schurk, dat de rechtschapen Zinke stellig
PATRAM
geen anderen hoed zou meenemen dan den met
bloed bevlekten die als laatste moest overblijven?
Maar al zag de rechter in den
merkwaardigen driftkop volstrekt niet met zekerheid
den moordenaar, toch had hij geen aanleiding
een rumoerigen getuige, die zich bovendien had
schuldig gemaakt aan beschimping der overheid,
en ook niet geheel onverdacht scheen, niet zeker
heidshalve in voorloopige hechtenis te doen nemen.
Voor Zinke betcekende dit den ondergang eener
wereld, maar een nacht in de gevangenis kon
deze beteekenis niet hebben voor den rechter, die
dagelijks voornamelijk met gevangenen verkeerde.
Integendeel, uit zijn beschikking ontsproten nog
zekere voordeelen: men kon de telefonische vragen
van den chef afdoen met de mededeeling,
datweer een spoor gevonden was, maar dat nog
moest blijken of.... Zoo kon men veilig verder
speuren zonder meer lastig te worden gevallen
door chefs, journalisten en nieuwsgierig publiek.
Slaagde de verdachte er in om zijn onschuld aan
te toonen, dan werd hij weer vrijgelaten
Zoo valt het te verklaren, dat een mensch,
niet beter, maar ook niet slechter dan elk ander,
met een gevoel van bevrediging een gebouw kon
verlaten, in een van welks vleugels hij door een
ander mensch als de smerigste schavuit der
wereldgeschiedenis beschouwd werd. Een bliksem
straal uit helderen hemel, enkel om de afschuwelijke
misdaad van den rechter te straffen, zou den
razenden Zinke niet verrast hebben; integendeel was
dit wel het allerminste, wat hij het recht meende
te hebben van de goddelijke gerechtigheid te
verwachten. Toen hij zijn vuisten op de deur ten
bloede gehamerd, zijn stembanden stuk geschreeuw d
en zijn traanklieren volkomen geledigd had,
begon hij met gespannen aandacht te luisteren
naar de straatgeluiden in de zekere verwachting,
dat de opmarsen zijner buren, bekenden, collega's
en vrienden zich niet lang kon laten wachten.
Het vreeselijke, dat buiten in de stad het leven
verder ging zooals steeds, ja dat zelfs de avon
tuurlijke schurk zelf, zonder eenige gewetens
wroeging tevreden aan zijn stamtafel kon zitten,
die krankzinnige voorstelling kon gelukkig Zinke's
brein niet uit zijn evenwicht brengen, omdat hij
daartegen beschermd was door de
algemeenmenschelijke eigenschap, om het eigen lot als
't wereldrichtsnoer te beschouwen....
En de genade der Voorzienigheid beschikte
dat Zinke, toen hij den volgenden morgen zich
vloekend krabde op de brits, niet tegelijkertijd
in zijn huis de gesprekken kon beluisteren !
Want hij zou het niet overleefd hebben, indien hij
had moeten ervaren, dat zijn buren wel verre van
de gevangenis te bestormen, met koortsachtigen
ijver hun kranten onderling ruilden en op grond
van de daarin vervatte vage aanduidingen be
toogden, dat zij het altijd wel gedacht hadden
en zich altijd ai afgevraagd hadden en steeds al
vermoed hadden, dat een man zonder vrouw of
maag die steeds als het vleeschgeworden slechte
geweten rondsloop, iets bijzonders in zijn schild
moest voeren.
Indien Zinke bij al zijn ongeluk toch niet een
boffer geweest was, dan zou de werkelijke moorde
naar niet zoo lichtvaardig geweest zijn, om de
gestolen sieraden te koop aan te bieden en dan
zou hij niet, reeds na twee en twintig uren, Zinke
in zijn cel afgelost hebben. Mettertijd zou Zinke
vermoedelijk ook in een ongunstiger geval er in
geslaagd zijn om zijn vrijlating te bewerken.
Maar tot de arrestatie van den moordenaar,
en als die niet gevonden werd dan levenslang,,
zou de verdenking dan toch op hem gerust
hebben, zouden bij zijn voorbijgaan moeders
haar kinderen rillend weggetrokken en dienst
meisjes een kruisje geslagen hebben. Aan des
dichters luim ware het overgelaten, Zinke onder
het wicht van den (inverdienden smaad te doen
breken of zelfs vrijwillig den bcvrijdenden dood
te laten zoeken....
Inplaats van nu echter op zijn knieën het hof
te danke.. dat deze veelvuldige ongelukskansen
van hem verre gehouden had, bleef Paul Ferdinand
Zinke ook na zijn gelukkige vrijlating het voorval
uitsluitend uit het zuiver persoonlijk gezichtspunt
van zijn eigen lust- en onlustgevoelens beoor
deelen. Zelfs de notaris, wiens akten hij zeventien
jaren lang trouw en eerlijk overgeschreven had,
slaagde er niet in hem van het indienen van een
onzinnige klacht tegen den rechter van instruktie
af te brengen. Hij zette die klacht tot in hoogste
instantie door, hoewel hij, om de kosten te dekken.