Historisch Archief 1877-1940
No. 2461
D)E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE EERSTE TOENADERING VAN DUITSCHLAND EN FRANKRIJK
Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
MAATSCHAPPELIJKE OPVOE
DING VAN INDONESISCHE
VOLKEN
ZE PRATEN WEER MET ELKAAR ! ZOU HET NU WEER WAT RUSTIGER WORDEN IN DE BUURT?"
nen, die aan het opbouwen van dit geheel moeten
medewerken". Internatus neemt dus geen lichte
taak op zicli. Over vijf hoofdstukken wordt de
behandeling der stof verdeeld. Het eerste hoofd
stuk, dat over de staatkundige opvoeding en ont
wikkeling van Ned.- Indiëgaat, bevat veel
wetenswaardigs omtrent de bestuursorganisatie; doch
wie daaromtrent onderricht wil zijn, kan dit
alles helderder uiteengezet vinden in het magistrale
standaardwerk van prof. Kleintjes Het Staats
recht van Ned.-Indië". In het tweede hoofdstuk
wordt de economische opvoeding geschetst, d.w.z.
die economische beginselen aangegeven, welke de
opvoeding der Indonesische volken het kracht
dadigst bevorderen. Met allerlei richtingen rekent
Internatus duchtig af: hij is een boetprediker en
zonder aanzien des persoons geeft hij ieder er
danig van langs; van de zoogenaamde ethische
staatkunde moet hij niets hebben; maar ook het
kapitalisme veegt hij stevig den mantel uit; de
communisten worden eveneens in een hoek gezet.
De schrijver weet alles nog al smakelijk op te
disschen en te kruiden met vermakelijke
anecdoten.
Het derde hoofdstuk heet: de strafrechtspleging
en de ontwikkeling van het rechtsbegrip. De
schrijver bepleit hier tal van heilzame hervormin
gen: betere inrichting der ellendige Indische ge
vangenissen, meer specialiseering in de behande
ling der verschillende soorten van misdadigers,
afzonderlijke regeling voor geesteszieke delin-,
quenten, verkorting der preventieve hechtenis,
practische opleiding der Indische juristen. Eigen
aardig dat de schrijver over de ontwikkeling van
het rechtsbegrip" eigenlijk geheel zwijgt. De ont
wikkeling van het begrip recht" bij de Indone
sische volken zou trouwens een heel wat diepere
beschouwing vcreischen dan in dit boekje gegeven
kon worden. Ten slotte mocht zulk een beschou
wing hier zeer wel achterwege blijven, maar het
blijft zonderling dat de titel van het hoofdstuk
dit onderwerp zoo weidsch aankondigt.
Het vierde hoofdstuk politie en militie
bevat weer vele plannen tot wijziging der organi
satie van deze beide instellingen. Mij treft echter
voortdurend de weinig wetenschappelijke wijze,
waarop de schrijver zijn begrippen vaststelt en
omschrijft.
De schrijver is tegen militie voor inlandsche
bevolkingsgroepen. Wellicht heeft hij gelijk, wel
licht ook niet; het is niet aan mij dit te bcoordeelen,
maar zeker heeft hij ongelijk goeden smaak en
taaigevoel te schenden door te schrijven, dat de
inlandsche bevolking er van (d,i. van de inlandsche
militie) een melkmiddel maakt voor politieke con
cessies", (blz. 164). De schrijver raadt den Euro
peaan af zoo happig" (sic) te zijn op de inlandsche
militie, daar zulks Indische nationale chantage"
in de hand werkt. Het is niet duidelijk wat de
schrijver met dergelijke uitdrukkingen meent; het
melkmiddel blijft volkomen duister; met de laatste
uitdrukking wordt waarschijnlijk bedoeld: bedrei
gingmet revolutie onder valsche nationale leuzen.
Als ge ooit in Indiëeen lange trein- of bootreis
gemaakt hebt, zult ge wellicht in de coupéof op
het dek een bejaard heer hebben aangetroffen,
die natuurlijk nadat ge u eerbiedig aan hem hadt
voorgesteld, een breed gesprek begon; uw reis
gezel liet u nimmer aan het woord, doch vervelend
was hij allerminst; integendeel, hij kwtte u den
tijd, want hij wist heel aardig over Indiëte ver
tellen; ook trof u al spoedig dat de goede man
raad wist tegen alle Indische kwalen van
maatschappel ijken, huiselijken en lichamelijken aard;
ondanks zijn kwistig gebruik van ambtelijke ter
men, was zijn taal niet altijd even gekuischt en
zijn beeldspraak veelal ontleend aan het natuur
lijk proces van paren, baren en zoogen. Een
bizondere voorliefde had hij voor krachttermen
en Latijnsche citaten, welke laatste echter door
de tropische zon een weinig verdroogd en
ineengeschrompeld waren. Hij oefende duchtig kritiek
op de regeering, vooral op die in Holland, al ver
klaarde hij overigens ook een trouw landsdienaar
te zijn en op vele jaren ambtelijke ervaring te
kunnen bogen. Aan het einde der reis deelde hij
u in vertrouwen mede, dat hij het heilig voor
nemen koesterde, de u ontvouwde denkbeelden
eens aan de wereld te openbaren in een boek.
Gij, ik en al onze kennissen hebben dien
spraakzamen heer ontmoet, want hij is een type, dat
sinds onheugelijke tijden in Indiëgevonden wordt.
Maar niet alle vertegenwoordigers van dit type
waartoe op een hooger plan ongetwijfeld ook
Multatuli behoorde geven uitvoering aan hun
heilig voornemen; wél echter Internatus: zijn boek
ligt hier vóór mij 1).
Wat wil Internatus ons daarin geven? Hoort
naar hetgeen hij in de inleiding zegt: in de vol
gende bladzijden zullen de beginselen bespreking
vinden, die den grondslag moeten vormen voor
de maatschappelijke opvoeding van de Indone
sische volken om tot het staatsgeheel te komen,
dat langs de natuurlijke lijnen der historie voor
hen is weggelegd en welke, naar mij voorkomt,
niet of niet voldoende worden ingezien door
dege
1) Bevrijding van Vreemde Suggestie of De
Opvoeding van Jonge Volken (Denkbeelden over
Sociale Paedagogie en Staatkundige Evolutie in
de Koloniale Politiek) door Internatus. Swets
& Zeitlinger, Amsterdam.
SCHEEPS- WINKEL-
KAMER
BETIMMERINGEN
Grootste Meubelfabriek van Nederland
3|Het vijfde en laatste hoofdstuk over De
intellectueele en moreele opvoeding van het volk",
schijnt mij het meest belangwekkend: hier ligt
dan ook eigenlijk het zwaartepunt van het heele
boek. Wij krijgen allereerst te hooren welke onder
wijshervormingen de schrijver wenschelijk acht.
Ontwikkeling acht hij het beste tegengif tegen
de steeds feller voortwoekerende misdadigheid,
hoewel hij aan eenzijdige schoolopleiding weinig
waarde hecht: Mie geestelijke en zedelijke krachten
moeten harmonisch ontwikkeld worden. De school
dient ook de kunstnijverheid te bevorderen en dit
onderwijs moet zich in iedere dessa aansluiten
aan het daar traditioneel uitgeoefende handwerk:
hier moet het krissensmeden.fginds het batikken,
elders het houtsnijden op school worden geleerd.
Aan de opleiding der inlanders wil schrijver ook
de bioscoop dienstbaar maken: er moet een dorps
bioscoop worden opgericht en'de Staat zal zelf
zorg moeten dragen voor filmfabricage; de films
moeten voorstellen fabels, parabelen en ver
halen met moreele strekking. De films moeten
begeleid worden door een gamelanorkest. Een
dalang" (wajang-explicateur) mag niet ont
breken. Er is iets in mij dat zich tegen dergelijke
verbioscoopte wajangvoorstellingen verzet.
Gelukkig erkent de schrijver zelf dat geen
westersche hand zoo profaan mag zijn de wajang
zelf aan te tasten". Hij vergeet echter, dat zulk
een bioscoop-wajang of wajang-bioscoop de echte
wajang weieens zou kunnen verdringen en op
die wijze den Javaan berooven van een zijner
edelste beschavingsgoederen.
Wij ontvangen ntinog tal van belangrijke wenken
op het gebied van wetgeving betreffende hygiëne,
opiumbestrijding, opvoeding van het verwaar
loosde kind, opleiding van onderwijzers en nog
meer, te veel om op te noemen.
Er staat ontzaglijk veel in dit boekje, zóó veel
dat de schrijver zelf al zijn onderwerpen slechts
even heeft kunnen aanstippen en tot de uitwerking
zijner denkbeelden niet is toegekomen. Juist
doordat de noodigc toelichting en uitwerking ont
breken krijgen sommige waarlijk oorspronkelijke
ideeën iets ijls en onwezenlijks. Onvergeeflijk
echter is de wijze waarop Internatus alle citaten
verhaspelt, gelijk mede zijn platte en onzinnige
beeldspraak. Boven hoofdstuk I heeft hij zonder
blikken of blozen het volgende citaat geplaatst:
Caveant Consules, Saguntum periiidit". Bedoeld
is natuurlijk het bekende woord ontleend aan
Livius XXI 7: Roma deliberante, Saguntum
perit. Elders (blz. 12) worden de legendarische
woorden van den uit Rome vluchtenden Petrus
(Quo vadis, Domine?) gelegd in den mond van . .
een inlandschen huisjongen, die zijn heer gekke
dingen ziet doen en dan bij zich zelf zegt: waar
gaat mijnheer nou heen?" Dit citaatgrapje is
ergerlijk door gebrek aan piëteit en domheid beide.
Trouwens er is bijna geen citaat in dit boekje of
het is hetzij verminkt, hetzij verkeerd gebruikt.
Tot slot wil ik u nog een paar staaltjes geven van
Internatus' beeldspraak: men zie niet te zeer in
de oostersche sirene (de schrijver bedoelt Indi
)een vrouw, die met gouden armen wenkt, om uit
haar boezem de gouden ducaten te persen, waarmee
later een villa in Wassenaar of Bloemendaal kan
worden gebouwd" (blz. 185). Ten einde aan
tetooncn hoe te krachtige bescherming van den
inlander leidt tot achteruitstelling van eigen ras,
laat Internatus op blz. 112 het volgende afdrukken:
onwillekeurig komt mij het beeld voor den geest
van de inlandsche moeder die haar driejarig kind
nog in de slendang draagt en van haar tepels (sic)
den inhoud doet weglurken (sic) die eigenlijk aan
zijn jongeren broer toekomt". Die jongere broer
is dan de Nederlander en het driejarig kind, de
inlander! Dit is het bittertafel-Nederlandsch der
Indische sociëteiten na het middernachtelijk uur.
Slotsom: het boekje van Internatus is niet een
onaardig boekje, dat behalve vele inderdaad
frissche en oorspronkelijke denkbeelden, tallooze
prachtige aanwinsten bevat voor het taalkundig
rariteiten-kabinet van Charivarius.
Mr. H. . KOSTER