De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 23 augustus pagina 7

23 augustus 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2462 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ffRAVENSWAAY D DIT FRIESCHE ? DDlYHEERENBAAI l 20cTS.rtHMALFCN5FAKJE Clichés Van Leer AMSTERDAM geheel Compleet '/IS P.K.. 4 pi. 15/20 P.K. 6 pi. 20/30 P.K., 6 pi. f 3500.?f 5200.?f 6200. J. LEONARD LANG, AMSTERDAM KOLIBRIVLINDER Wij hebben in onze border altijd eenige gewone Toode dag-koekoeksbloemen. Ze komen er van zelf in groote menigte. Wij kiezen de mooiste er uit, ' die met iorsche roodbruine stengels en prachtig gaaf zacht harig blad en die maken, zelfs lang voor ze bloeien, een zeer goed figuur tusschen al het dure koopgoed. 't Is alleen jammer, dat ik niet bijtijds de mannelijke van de vrouwelijke kan onderscheiden. De mannelijke namelijk bloeien het langst en het overvloedigst en zien altijd frisch, doordat de uitgebloeide bloemen dadelijk afvallen. Ik heb er al heel wat plezier van gehad en dit jaar al bijzonder veel, want er zijn weer vlinders en vele vlinders houden van de koekoeksbloemen, niet alleen de gewone witjes, maar kapellen van allerlei soort en ? niet het minst de diklijvige vlinders, die in het algemeen doorgaan onder den naam van nachtvlinders. Daaronder zijn er echter een groot aantal, die ook even goed bij dag vliegen, zelfs in den schelsten zonneschijn. Twee daarvan zijn onder alle vlinders de beste vrienden van de bloemen: het pistooltie of gammavlinder en de kolibrivlinder die ook meekrapvlinder heet. Het pistooltje wordt het meest gezien, een grijs vlindertje, dat met trillende vleugeltjes op de bloem neerkomt en ze zelfs nog in beweging houdt gedurende de oogenblikken, dat hij zich op de bloem neerzet om honig te zuigen. Ze bewegen zich dan wat minder snel en minder wijd, zoodat ge gelegenheid hebt, om het kromme zilvergrijze vlekje op de voorvleu gels te zien, waaraan het diertje zijn namen heeft te danken. De andere, de kolibrivlinder is heel wat indrukwekkender en een en al snelheid. Hij komt niet aanvliegen maar is opeens aan wezig, zweeft dan een oogenblik voor de bloem zonder haar aan te raken, dipt een lange zuigtong in den honig en staat het volgend oogenblik weer voor een andere bloem, rukt zich als het ware daarvan los om haast op hetzelfde oogenblik tien meter verderbij eenanderebloemengroephetzelfdespel te herhalen. Nog een paar seconden en het dier is uit den tuin verdwenen. De vlinder is nog al groot en kleurig en daardoor maakt zijn snelheid zoo'n sterken indruk, ofschoon die misschien nog wel overtroffen wordt door die van de liefdevlucht van sommige zweefvliegen. En denk nu eens, indien het dier zich reeds zoo snel beweegt, hoe snel gaan dan wel de spitsen van de trillende vleugeltjes, 't Is dan ook wel buitengewoon knap van mijn vriend Tymstra, dat hij zoo'n goede foto heeft kunnen maken van onzen kolibri vlinder, terwijl die honig puurt uit de bloemen van een stekeligen distelkop. Deze vlinder is name lijk niet erg kieschkeurig en bezoekt bloemen van allerlei soort, liefst natuurlijk die met diep liggende honig, want daar is altijd de meeste kans op goeden voorraad. Maar om nu nog eens op mijn koekoeksbloetnen terug te komen, die werden in de eerste dagen van Juli bezocht door een kolibrivlinder. De lange nagels van de kroonbladeren, bijeengehouden door de cilindervormige kelkbuis, vormen een honigbuis van voldoende diepte en zoo nauw, dat de fijne vlindertong er juist in kan. Die kolibrivlinder kwam tweemaal op een dag: 's morgens om elf uur en 's middags om drie uur vijf dagen achtereen en toen niet meer. De rest van den dag was hij elders bezig. Het dier bleek dus vaste gewoonten te bezitten en maakte hoogstwaarschijnlijk zijn vaste tournee door de tuinen van de buurt. Hij hield zich bij mij alleen aan die koekoeksbloemen en versmaadde de vroege Phloxen en mijn Zwitsersche Prachtanjer, waar ik zoo grootsch op ben en die er toch ook zoo verlokkelijk uitzien. Dat is nu het prettige van een tuin, je kunt den heelen dag en nacht op de daden van je planten en dieren letten en die krijgen daardoor veel meer beteekenis. Het blijkt dan, dat niet alleen die kolibrivlinder, maar nog tal van andere insecten een bepaalde dag-indeeling hebben, allemaal vaste klanten. Daarnaast vertoonen zich ook zwervelingen en avonturiers, maar die zijn er toch minder dan ge zoudt denken. Daar verschrijf ik me weer, want hoogstwaar schijnlijk was mijn kolibrivlinder met al zijn routine toch ook een zwerveling, wat uit het volgende blijken zal. Natuurlijk was ik er erg op KOLIBRIVL.INDER HONINGZUIGEND UIT DIST^LBUOEMEN (loto G. Tymstra.) gesteld, o'm het heele levensbedrijf vann die vlinder in mijn tuin te zien te krijgen, maar dat geluk is mij niet beschoren geworden. Hoe vlijtig ik ook op het kleefkruid en de walstroo in mijn onkruidhoekje zocht, van eieren of rupsen was niets te bespeuren. Die heb ik anders vroeger al dikwijls genoeg gezien zoowel op het gewone witte walstroo op den onvolprezen Zuiderzeedijk bij Amsterdam, als op het gele walstroo van onze duinen. De rups wordt een pink lang en is grijsgroen, vaak bruinachtig, met zwarte ademhalingsopeningen en daarboven en er onder met een witte of gelige lengtestreep. De grondkleur is aardig af gewisseld met talrijke dwarsrijen van lichte stippels. Aan het eind van het lichaam steekt een kleine doorn" omhoog, niet zoo indrukwekkend als bij de grootere pijlstaarten, zooals ligusterpijlstaart of windepijIstaart. Misschien zijn er nu nog wel van die rupsen te vinden, ofschoon de meesten zich al wel verpopt zullen hebben, in den grond aan of dicht onder de oppervlakte. Uit die pop pen komen in September en October nog nieuwe vlinders. Soms zijn die zeer talrijk. In een Amsterdarnsch tuintje heb ik in September wel eens vijf van die kolibrivlinders tegelijk gezien. Men kan ze zelfs nog wel eens in 't laatst van October waarnemen en er zijn gevallen bekend, dat ze in November of December gezien zijn. Wij zouden het er dus voor kunnen houden, dat deze kolibri vlinder bij ons overwintert, even goed als de citroenvlinder, de kleine vos en zoo vele anderen. Voor zoover ik weet, is het bewijs daarvoor nog niet geleverd. Citroenvlindertjes en kleine vossen heb ik den heelen winter door op hun schuilplaatsen kunnen waarnemen, zoowel binnen huis als buiten, een rustende kolibrivlinder nooit. Wij vermoeden, dat geen van de vele kolibri vlinders, die wij in den herfst te zien krijgen, den winter overleeft. Hieruit volgt noodzakelijk, dat ieder jaar een nieuwe bezending van de dieren uit den vreemde tot ons moet komen. In de landen rondom de Middellandsche zee komen ieder jaar twee opeenvolgende legsels tot ont wikkeling en de dieren blijven er actief zelfs gedurende den winter en nu trekken van daar groote troepen naar het Noorden en Westen. Er bestaat een vlindertrek evengoed als een vogeltrek, alleen weten we van de lotgevallen van die trekvlinders nog minder dan van de trek vogels. Het eene jaar zijn er veel, het andere jaar weinig. Dikwijls trekken verschillende soorten van insecten gemeenschappelijk, zeer dikwijls ook reizen vlinders, in 't bijzonder de pistooltjes, in gezelschap van de vogels. Er bestaat echter een groot onderscheid. Bij de vogels zien we een voorjaarstrek en een herfsttrek in tegengestelde richtingen en met verschillende beteekenis: de voor jaarstrek naar het broedgebied, de najaarstrek naar het winterkwartier. De trek der insecten gaat slechts in n richting: weg van de geboorteplaats. Het is een echte emigratie. Daar in den nazomer het aantal der insecten het grootst is, hebben we in dien tijd ook de beste kans, om iets van den insectentrek te zien te krijgen. Dezer dagen hebt ge nog wel gelegenheid om een abnor maal groot aantal gewone witjes te zien of misschien glazenmakers, niet in n groote bende, maar in afzonderlijketroepjes. Het valt echter dadelijk in 't oog, dat al die troepjes toch denzelfden kant uit vlie gen, in ons land meest van zuid naar noord, of zuidwest naar noordoost en 't eind van het liedje is, dat het meerendeel der reizigers omkomt in de Noord zee. Van den voorjaarstrek der insecten, den trek die ons de posthoorntjes brengt en misschien ook de kolibrivlinders, weten wij niet veel. Dat moet in April, Mei en Juni gebeuren, maar in dien drukken tijd ontsnapt het verschijnsel licht aan onze aan dacht, temeer daar ons land ligt aan het einde van den weg en daar zijn de gelederen gedund en de troepen verstrooid. Toch moeten wij er eens op letten. JAC. P. T n i j s s E iiiiiiiiiiMMiiitMiMMiiiiiiiiiiiiiMiiimiiNiiimiiiiiiiiiiiim iniimiiiiiiiiiiiiiinii BEZOEKT ! DE UITGESTREKTE l l KWEEKERIJEN VAN | IjMOERHEIM" l DEDEMSVAART f ZATERD. NAM. EN ZONDAG GESLOTEN iilliiiilliiilliii ;i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl