De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 30 augustus pagina 1

30 augustus 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. ff*. 8189 Zaterdag 30 Angnstns A°. 1984 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Pry's per jaargang f 10. bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent ONNOODIG ALARM Als ee'n schip in nood door zijn seintoestel voor draadlooze telegrafie het alarmsignaal S.O.S. laat geven, moeten de stations, die het bereikt, alle ander telegrafisch verkeer voorloopig staken en behooren de zich in de nabijheid bevindende schepen, die het telegram hebben opgevangen, onmiddellijk koers te zetten naar het hulpvragende vaartuig. Zoo luidt het voorschrift van de internationale overeenkomst omtrent draadlooze telegrafie, en aan de naleving ervan hebben vele zeevarenden reeds hun behoud te danken. Maar in den laatsten tijd, nu het aantal schepen, die voorzien zijn van een installatie voor draadlooze telegrafie, zoozeer is toegenomen, schijnt er dikwijls misbruik te worden gemaakt van het alarmsignaal. Het komt niet alleen voor, dat S.O.S. wordt afgegeven bij ongevallen van geringe beteekenis, maar zelfs is dit gebeurd door een schip, dat alleen maar op deze wijze aan betrouwbare weer berichten wou komen ! Ja, toen aan boord van een Amerikaansch schip de marconist wat lang moest wachten, omdat het station waarvoor hij een telegram wilde afgeven, bezig was met het op nemen van telegrammen van andere schepen, gaf hij eenvoudig het alarmsignaal; onmiddellijk stopte ieder met seinen, waarvan de Amerikaan doodleuk gebruik maakte om voor zijn telegram den voorrang te krijgen ! Dit misbruiken van het signaal S.O.S. veroorzaakt onnoodig oponthoud in het draadloos telegrafisch verkeer, berokkent groot tijdverlies aan schepen, die een heel eind uit hun koers zijn gegaan om hulp te verleenen en brengt wat het ergste is teweeg, dat het signaal in discrediet geraakt: naar mate het meer zonder oorzaak blijkt te zijn gegeven, gaat men aarzelen het onmiddellijk op te volgen, tot onheil voor de schepen, die wer kelijk in nood verkeeren. Mede aan de bemoeiingen van onzen landgenoot Murk Lels aan wiens artikel in het tijdschrift Ons Element ik bovenstaande gegevens ontleen is het te danken, dat de Engelsche Board of Trade onlangs ernstig tegen dit misbruik heeft gewaarschuwd en dat tot de regeeringen der zeevarende naties het verzoek is gericht, de aandacht van de gezagvoerders op dit onderwerp te vestigen. Wanneer, gelijk men verwachten mag, ook: onze regeering aan dit verzoek voldaan en de gezagvoerders ter zee heeft aange maand, buiten noodzaak niet S.O.S. af te geven, zou het haar kunnen gebeuren, dat een vrijmondig zeeman antwoordde: accoord, mijne heeren ! maar geeft gij dan ook te land het voor beeld en slaat daar geen alarm, als er geen vuiltje aan de lucht is. Minister Ruys de Beerenbrouck zou daar niet van terug hebben. Hij heeft een paar weken geleden, in zijn rede op den Limburgschen Katholieken dag, hoog van den toren geblazen, zonder dat er ergens brand was uitgebroken. Nu schrikken de meeste Nederlanders niet zoo gauw meer, als er wordt geroepen, dat er gevaar dreigt van den kant van Bïlglë. Vijf jaar geleden was dat gevaar niet denkbeeldig. Vlak na den oorlog zette de Bels niet alleen een hooge borst, maar ook een grooten keel op en schreeuwde hij hard om Zeeuwsch-Vlaanderen en Limbourg cédé". Engeland heeft hem toen een toontje lager doen zingen. Maar de Belgische regeering bleef mokken; aan de onderhandelingen over het Wielingen-vraagstuk en de andere kwesties, die bij minnelijke schikking met Nedeiland zouden worden geregeld, maakte zij plotseling een einde. Al mocht ons land zich niet verheugen in de vriendelijke gezind heid van België's regeering, na 1919 was er weinig reden meer om te vreezen, dat zij haar annexatie-lust zou kunnen bevredigen. Het comitéde politique nationale" bleef de groote trom wel roeren,maar deze kermistent trok weinig publiek. De correcte gedragslijn van de Nederlandsche regeering en de meerderheid der Nederlandsche persorganen droeg er toe bij, ontspanning te brengen. Alleen sommige bladen, waarin de vrien den der Vlaamsche activisten en de vurige Nederlandsche nationa listen het woord konden voeren, deden hun best om ook van onzen kant het vuurtje brandend te houden. Maar zij riepen zoo dikwijls: de Belgische'wolf is in aantocht!", dat niemand meer acht sloeg op dezen alarmkreet. Vooral in den laatsten tijd, door de wending, die er in de inter nationale politiek kwam, scheen de weg geëffend tot een betere verstandhouding. Daarom wekte het te meer verbazing, toen minister Ruys plotseling de brandschel luidde. Want zelfs het groepje Belgische annexionisten had in de laatste maanden geen gerucht gemaakt. Vooral de omstandigheid, dat de heer Ruys zijn waarschuwende stem liet hooren vlak na de rede van Dr. Rutten, die o.a. zei: wil men Limburg behouden, dan zal een krachtige defensiepoli tiek noodig zijn", verhoogde de beteekenis van zijn woorden, Het is vrij overbodig, op die woorden nog eens in te gaan, omdat zij reeds weder zijn ingeslikt. Een officieuse verklaring heeft ons onderricht, dat zij alleen maar als historische herinne ring" bedoeld waren, m.a.w. dat de toestand van het oogenblik er niet de minste aanleiding toe gaf, Daarmede vervalt dus de veronderstelling, dat de minister het spook van het Belgische gevaar heeft willen oproepen om de Ne derlanders aan te sporen tot grooter offervaardigheid voor de verdediging van hun land een veronderstelling, die hem wet is waar weinig kieschkeurigheid zou toeschrijven ten opzichte van de middelen, waarmede hij dit doel zou willen bereiken, maar die hem aan den anderen kant de eer zou bewijzen, dat hij in de voetsporen van een Bismarck dacht te treden: die heeft wel met de oorlogssabel gerammeld, als er gevaar bestond, dat de Rijksdag zijne toestemming zou onthouden aan een vermeerdering der uitgaven voor het leger. Daarmede wordt het ook onnoodig, nog langer de vraag te stellen of er in den laatsten tijd dingen zijn gebeurd, verborgen gebleven aan de groote menigte, maar ter kennis gekomen van onzen minister-president, die het hem tot plicht maakten de reeds ingesluimerde vrees voor het Belgische annexionisme weder wakker te schudden. Maar zoo men dan de Maastrichtsche rede slechts als een hi storische herinnering" heeft te aanvaarden, kan toch de opmerking niet worden weerhouden, of het thans het oogenblik was, dit oud zeer open te krabben. Niet in de eerste plaats om den indruk die er in Nederland door moest worden gewekt ? ondanks alles, wat er in de pers over is geschreven, heeft men niet kunnen bemerken, dat ons volk er door is opgeschrikt maar omdat deze historische herinnering" kwalijk bevorderlijk kan wezen aan de besprekingen, die straks te Genève zullen worden gehouden. Het moet minister Ruys, toen hij te Maastricht het woord voerde, toch reeds bekend zijn geweest, dat minister van Karnebeek voornemens was naar Genève te gaan en dat hij van de aan wezigheid daar ter stede van zijn Belgischen collega voor buitenlandsche zaken gebruik dacht te maken om den spaak geloopen wagen der Nederlandsch-Belgische onderhandelingen weder aan het rollen te brengen. En gesteld zelfs dat hij hiervan nog niets wist, geloofde hij dan dat een weder oprakelen van de oude veete de betrekkingen tusschen de beide landen zou verbeteren? De Nederlandsche regeering heeft herhaaldelijk hare bereidheid te kennen gegeven om de onderhandelingen met Belgiëweder op te vatten; zij heeft voor haar politiek ten opzichte van Belgi algemeene instemming hier te lande gevonden, omdat men vertrouwt, zoowel dat zij ons goed recht daarbij zal handhaven, als dat zij het zal vermijden, onnoodig aanstoot te geven. Aan dit laatste vertrouwen schijnt de Maastrichtsche rede niet geheel te beantwoorden. KERNRAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl