Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2463
De voorwaarden tot hernieuwing der
Dramatische Kunst, door HENRIETTE
ROLAND HOLST?VAN DER SCHALK. W. L.
en J. Brusse's Uitgevers Mij.
Kennelijk schreef de groote, door den tijd
genoot niet in haar middellijke waarde te schatten
idealiste, die de dichteres Henriëtte Roland Holst
is, dit werk te harer verpoozing. Het bood haar
een weg het zoo hartstochtelijk door haar beminde
leven" voor nmaal te beschouwen op een
afstand, saamgevat binnen het kader van een
neven-belangstelling, in den spiegel van het
drama" door de eeuwen heen. Had een even
machtige liefde voor dit drama voor de dra
matische kunst als zoodanig haar bezield,
het tooneel zou zich gelukkig mogen prijzen met
dit hooggestemd en fraai-geschreven boek, met
een vriendin van dit gehalte.... Want het zijn
deze vrienden" die het, te midden van veel
inderdaad luidruchtige" en, laten we erkennen,
funeste belangstelling", maar al te zeer ontbeert.
Doch om zulk een boek te schrijven, dat, tegen
den achtergrond der maatschappelijke evoluties
de dramatische kunst boven de aardsche stroomin
gen uitheft in haar eigen bovenwerkelij k licht,
had mevrouw Roland Holst het levend tooneel
van haar tijd nader moeten staan, haar hart
wijder open moeten stellen voor de verschijn
selen. Niet slechts voor de groote, de monu
mentale", maar ook voor de kleine, schijnbaar
nietige, voor den stillen groei en bloei. Dan zou
het haar bij de beoordeeling dezer, door den
tijdgeest meest benadeelde kunst, gegaan zijn als
de moeder ten opzichte van haar misdeeld kind:
zij zou er meer liefs aan hebben ontdekt dan de
oppervlakkige beschouwer. Ook aan het Tooneel
onzer dagen, dat hoezeer het in verval geraakt
moge zijn buiten het tendentieus verband,
gelukkig nog menigmaal in staat blijkt de harten
te verwarmen en den geest te verheffen, al zal
deze ontroering vaak op ander plan liggen,
en minder collectief om zich heen grijpen, dan
mevr. R.?H., van haar standpunt terecht, zou
wenschen.
Waar thans het tooneel voor haar middel bleef,
wijl het haar als doel voor haar arbeid niet vol
doende inspireerde, daar volgt hieruit vanzelf,
dat het licht harer illusies bijna geheel naar den
kant der maatschappij moest vallen, naar de
maatschappij der toekomst, zooals mevrouw
R.?H. zich haar droomt, en geldt het pleit voor
mijn gevoelen meer het hoogere volksfeest
het feest der gemeenschap in grooten stijl dan
wel de dramatische kunst als creatieve macht,
onderworpen aan een bepaald meesterschap.
Wij weten trouwens hoe mevr. R.?H. indertijd
de opvoering van haar, lyrisch ontroerend, drama
tisch zwak, tooneelwerk De Opstandelingen"
uitsluitend toevertrouwde aan geestverwante
dilettanten, met voorbijgaan van het gegroepeerd
en geoefend talent; en uit een aanhaling van
Copeau, al neemt zij die gelukkig niet naar den
hachelijken letter, blijkt hoe nog altijd de begaafd
heid voor deze kunst in haar gedachten een onder
geschikte plaats inneemt.
Misschien is de eenige weg deze, het theater
te verlaten, om op straat, om overal waar wij een
kring vinden van gelijkwillende, eensgezinde
menschen, voor hen datgene te vertoonen, wat hen
het meeste ter harte gaat." (!)
En naar deze opvatting is het ten slotte ook
verklaarbaar, dat zij de, met de beste bedoelingen
mislukte revolutie-drama's van Romain Rolland
(van Büchner's Danton rept zij niet) prijst, op
grond van sympathieën neven den schouwburg.
Evenwel, het is van haar standpunt, dat wij
dit boek hebben te beschouwen en de uitgever zal
met het ons ter bespreking" te zenden wel niet
verwacht hebben, dat wij onze opvattingen zullen
stellen tegenover de levensbelijdenis van Hen
riëtte Roland Holst, die wij als kunstenares slechts
erkentelijk hebben te zijn voor wat zij ons in eiken
vorm schenkt. Moge iets van wat ik, zoekende,
zelf vond, aan rijkdom voor gemoed en geest"
aldus besluit zij de voorrede van dit, leven en
kunst tot n dichterlijk ideaal opvoerend boek
al was het niet altijd het gezochte, zich in
mijn werk hebben verdicht en daaruit overstralen
tot anderen." En van harte kunnen wij daarop
bevestigend antwoorden, al mocht, hetgeen zij
van den eigen overvloed afstond, ook voor ons
niet steeds het voor het wei-zijn der dramatische
kunst gezochte" zijn.
. De aankondiging een uitteraard vluchtige
samengreep van den rijken, doorwerkten inhoud
en een enkele kantteekening mogen hiervan
getuigen. Het boek is verdeeld in drie hoofdstuk
ken, waarvan het eerste, onderverdeeld in 1.
De oorsprong van het spel bij de dieren en den mensch.
2. De oorsprong der kunst in de menschelijke ge
meenschappen. 3. De ekonomisch sociale
ontw.ikkeling en de sakrale riten, in het bijzonder bekoort
door de dichterlijke zienswijze. Met hoeveel liefde
wijst schrijfster terug naar de spel-aandrift bij
de dieren, den koorzang der vogels, den wedijver,
den 'ust tot experimenteeren, waarbij zich het
welgevallen van den primitieven mensch in de
eerste plaats aan het rhytme, aan het
gelijk-opstrevende, welluidende, aansluit. De mensch, die
naast de gebarentaal, het oorspronkelijke middel tot
verstandhouding, nog dien grooten voorsprong
verkreeg.dat hij in staat was de dingen te benoemen".
Uitzonderlijk begaafd stond hij met zijn
soortgegenooten tegenover de geweldige natuur, ver
standhouding ging over in gemeenschappelijk
denken, in zinnen en beelden met den geest
(symbolisch denken), in geordend, welgevallig
denken (sympathieke magie) in de hoop door de
toovermacht van sympathieke daden (aanvankelijk
door den dans, later door het gebed, het offer) de
elementen te beheerschen. Aldus zien wij uit den
ritueelen dans het drama, uit den koorzang de
tragedie zich ontwikkelen. Nietszche, doch niet
minder Freud en Jung, want onmiskenbaar is het
sexueele instinct in alle dingen van waarde"
roept schr. hier tot getuigen. Van den beginne af
toont zij aan hoe de opvatting van het menschelijk
bestaan geen andere kon zijn dan die van een
heldhaftig avontuur", waartoe men zich gezamen
lijk, schouder aan schouder, aangordde.
Dit eerste beroep op de menschelijke heldhaf
tigheid (vrees, moed, geestdrift, vereering) als
stimulanten tot kunstproductie, bereidt den lezer
vóór op het begrip heldenvereering", waarvan
het werk in alle perioden doortrokken zal blijken.
Biedt hoofdstuk II: De Grieksche tragedie en het
Japansche nd-spel, het heroisch tijdperk" dus,
voor deze gevoelens het hoogtepunt, tot in haar
laatste conclusies zullen we mevr. R.?H. ook voor
de toekomst aan deze illusie zien vasthouden, in den
idealen volksleider" (symbool eener ideale
gemeenschap) vindt zij ook voor het wordend
drama' haar held.
Na een uitvoerige beschrijving van het Japan
sche nö-spel (minder grootsch, doch meer verfijnd
dan de Orieksche tragedie) volgt, op ons meer
vertrouwdterrein,,,Hetmiddeleeuwschvolkstooneel"
onmiddellijk aan de katholieke liturgie ontsproten,
doch ook buiten de kerk gebleven: uiting eener
algemeene levensbeschouwing. Daarop: Het ro
mantisch drama der Engelsche Renaissance". De
algemeene levensfeer verandert, de persoonlijk
heid verheft zich in haar allengs bewuste samen
gesteldheid boven het gemeen, de bindende kerk
verliest haar glans tegenover de pracht van het
bewogen leven. Evenals voor eenige jaren Augusta
de Wit met haar boeiende Shakespeare-voordrach
ten, biedt ook Mevr. R.?H. hier een kostbaar
gobelin van het hoogtij der Elisabeth-periode, de
figuur van Shakespeare als middelpunt, tegen den
bloeienden achtergrond van zijn tijd. Intusschen
blijkt het romantisch tooneel der Renaissance
schr. bepaalt zich hoofdzakelijk tot Engeland
de laatste uiting geweest der dramatische kunst
als volkskunst, als getuigenis van de ziel eener
gemeenschap. Hier, en in het algemeen, hadden
wij wel graag wat meer aandacht aan Nederland
gewijd, aan Vondel die het behoort tot de
tooneelwinst" der laatste jaren als onvergelijke
lijke lyricus bewijzen zou heel wat meer dramati
sche kracht te bezitten dan men toenmaals ge
loofde.
In het derde hoofdstuk Het verval van het
drama", voert Mevr. R. H. ons naar Frankrijk,
met zijn pseudo-klassiek drama (Corneille, Racine),
met Molière wiens fijne geest weliswaar geen uit
gesproken volkskunst produceerde, maar die toch
stelling nam tegen de heerschende klasse, met
eindelijk, de opkomst van den derden stand,
Beaumarchais, den eersten revolutionair. . .
Vervolgens naar Duitschland, het land waar,,van
den aanvang van het burgerliik-kapitalistisch tijd
perk met hartstochtelijken ernst naar vernieuwing
van het drama werd gestreefd." Met AndréJolles
wijst schr. op de beteekenis van Schiller's Wilhelm
Teil" als voorbode van het Duitsche volksdrama",
schoon het zijn roeping tot dusver niet heeft
vervuld. Het verwondert ons, dat zij in een verder
stadium Hölderlin" niet noemt.
Zoo naderen wij Het naturalisme", als een
scherp afgescheiden en helaas ook door mevr.
R. H. ganschelijk in den verdoemhoek gedrukte
kunst, die niet anders heeft gedaan dan ,^de vlak
heid en de grauwheid van het leven verheerlijken".
Nimmer werd zij opgeheven tot de sfeer van het
algemeene, eeuwige ontijdelijke." Och, wie zal het
zoo precies zeggen? Eén gebaar op het tooneel
kan die opheffing" bewerkstelligen. Hoeveel
jaren lijfde men Tolstoï's De Macht der
Finsternis" niet abusievelijk bij het naturalisme" in !
't Zou mij niets verwonderen als Op hoop van
zegen" binnenkort ook nog eens promotie maakte
naar de mystiek."
Recht tegenover het naturalistisch drama stelt
schr. dan het fantastisch-mystisch symbolisme,
waarbij zij, terloops, Strindberg noemt. Is
Strindberg, heb ik mij afgevraagd, voor deze humaniste
slechts dit? Strindberg, die het groote mede-lijden,
de kiem van alle communisme, in de dramatische
kunst bracht, en een drama schiep Droomspel",
gedrenkt in het bloed der menschheid!
Het laat zich hooren, dat na het poëtisch weten
schappelijk eerste gedeelte van haar werk, bij het
latere gedeelte, waar schr. ingrijpt in de
tooneelpraktijk van dezen tijd, het eene gelijk" zich
scherper naast het andere stelt. In het hoofdstuk
Kapitalisme en tooneel", waarbij ieder, die den
dagelijkschen achteruitgang onzer beschaving met
ontsteltenis waarneemt, zich, wat de
grondgevoelens betreft, aan haar zijde schaart, beschuldigt
zij ook het tooneel van winstbejag, zonder daarbij,
wat ons land betreft, aan te teekenen hoeveel
bewonderenswaardig idealisme nochtans het hoofd
tracht te bieden aan deze, uit den chaos dezer
tijden geboren en door de sociale nivelleering aan
gewakkerde, bedrijfsconcurrentie. Van onze
tooneelleiders is er geen een rijk geworden, en zelfs bij
verlies draagt ons tooneel aan de gemeenschap"
zijn belastingpenningen af. Op een andere plaats
in dit hoofdstuk, waar mevr. R. H. zich, naar de
orde van den dag, kostbare tegen de mon
teering" kant, zonder zich rekenschap te geven
dat op het tooneel de eene illusie" niet minder
kost dan de andere, zou ik wel willen wijzen op het
gevaar dat er ligt in principiëele onttakeling van
de kunstenaars-fantasie, die verder reikt dan de
verbeelding der menigte bij machte is, indien wij
niet begrepen, dat hier natuurlijk alleen wordt
geageerd tegen smakelooze overlading en gepleit
voor synthese. Doch ook in dit verband moeten
wij het dan betreuren, dat in dit Nederlandsen boek
over dramatische kunst, zoo weinig eer bewezen
wordt aan de tooneelkunst in Nederland, in haar
beste uitingen een voorbeeld, zou ik zeggen, van
schoone, ingetogen interpretatie van het stoffelijke
op het tooneel. De illustraties achterin het werk,
thans weinig belangwekkend, zouden daarbij
gewonnen hebben voor den Hollandschen lezer.
En op ongeveer gelijke gronden spijt het mij ook
in dit boek den naam van Max Reinhardt genoemd
te zien uitsluitend als synoniem eener verachte
imperialistische cultuur." Dit bewijst alweder hoe
weinig in het algemeen de waarde van een reëel,
machtig-gebleken talent, te midden der hoog
dravende impotentie veler moderne
tooneelhervormers, wordt geteld, en zou een onrecht zijn
jegens deze groote tooneelfiguur, indien niet tevens
bleek, dat mevr. R. H. haar algeheele veroordeeling
niet op eigen waarneming bazeert, doch op
antilectuur, zooals er tegen elke uit-stekende persoon
lijkheid, aan de hand van sommige uiterlijke ver
schijnselen, pleegt te worden geschreven. Had zij
zich zelve in Reinhardt's arbeid kunnen verdiepen,
zij zou o.a. hebben moeten erkennen, dat de, door
haar van waarde geprezen, Duitsche Vrije volks
theaters" alle hun sappen trekken uit wat diens per
soonlijke visionnaire begaafdheid, na Brahm en
Stanislawsky, op het tooneel van Europa vermocht
te scheppen en te vestigen.
Met het vierde hoofdstuk: De sociale revolutie
en de hernieuwing van het tooneel", waarin schr.
veel wetenswaardigs vertelt omtrent het
tooneelstreven in Rusland, komen we op een terrein dat
wij de propagandiste geheel moeten laten. Op
deze plaats is haar het tooneel nog slechts strijd
perk voor de goede zaak. In haar Algemeene
konklusies" spreekt zij de hoop uit, dat eenmaal
als de tijden vervuld zijn," uit de sociale groep,
die haar lief is (het strijdbaar proletariaat) de
hoog-begaafde individu uit de massa naar
voren zal treden, in wien men den Dichter van
het nieuwe drama zal begroeten. Aan geen
Mussolini kan haar geestdrift ook op dit gebied
gelooven. ,,De proletarische revolutie opent het
eenige uitzicht op herleving van het drama als
een der hoogste sociaal-aesthetische en
sociaalreligieuse uitingen van den mensch."
Doch den eisch, dien mevr. R.H. den uitverkorene
stelt, onderschrijven wij van harte:
,,De schoonheid der oude, sociale zoowel als
natuurlijke, gebondenheid n die der nieuwe
persoonlijke bewustwording, dat is de schoonheid
van het verleden en van de toekomst der mensch
heid."
Van deze schoonheid" zal zijn werk dan het
kristal moeten zijn.
TOP NAEFF