Historisch Archief 1877-1940
No. 2463
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
J. K. RENSBURG. Wereldbouw. Arnhem 1923.
N. V. itg. Mij. van Loghum Slaterus en
Visser.
De geestelijke wereld, waaraan de dichter
Rensburg bouwt, is een samenstel van
geweldigfantastische spankracht. Het is bekend, dat de
verbeelding van Rensburg staat voor niets, dat
hij politiek, godsdienst, kunst en wetenschap
aangrijpt en omvormt, en samensmelt tot een
eenheid van duizelingwekkende sociologische
structuur.
Ik kan over de cosmische beteekenis van dit
werk want met een minder predicaat dan
cosmisch" durf ik het niet aan te duiden vol
strekt geen oordeel uitspreken. Ik kan er niet bij.
Maar ik meen tot op zekere hoogte te hebben
geleerd, een goed vers te onderscheiden van een
slecht. Ik laat daarom de verschillende inleidingen,
waarin de dichter zijn asterale" theorieën uit
eenzet, voor wat ze zijn. Overigens vindt men
hier drie werken bijeengebracht, die tezamen den
ontwikkelingsgang van den dichter aangeven tot
aan zijn Faust-cyclus, waarvan het eerste gedeelte
in 1914 verscheen. Het zijn de Japansche verzen",
Lohengrin". en Sita".
Men moet er zich inwerken. Ze eischen studie en
inspanning. Dan moet men deze verzen hardop
lezen, om ontroerd te ondergaan deze wonderlijke
poëzie.
Ik citeer uit de Japansche verzen" het vol
gende sonnet, De Atlantiese Oceaan", en waar
schuw even voor de eigenaardige spelling (want
Rensburg, in alles origineel, houdt er ook een eigen
spelling op na, nog veel anarchistischer dan die
van Van Eeden):
En als een vloot, die in een mist verschimt,
Waast groen, door roerloos kristallijn omglampt
Atlantis' Hoofdstad. Op haar pleinen glimt
't Zeesterren-firmament en flauw-blauw lampt
Er boog aan boog van kwallen. Spichtig klimt
De kreeft er trappen op; veelarmig klampt
Zich d' inktvis om een zuil en dreigend grimt
De muil van haje' uit hoeken, waar bekamd
Met stelen, bruin, olijfgroen, knol aan knol
Op algenstengels zwelt. Door 't golfgegrol,
In noodweer rekt soms uit een wiegelkuil
Van baren als van spooksels angstgehuil,
Maar zont het zeeveld, dan wit wiekend spreid
En zaajt de meew er slechts: Vergetelheid.
Lohengrin, een cyclus van de rijzende zon,
de witte roos en den heiligen graal" biedt eveneens
menig sonnet, waarin prachtig-klankrijk de ver
beelding van den dichter is vastgelegd. Maar
buitengewoon mooi is Sita", een fantasie van
de maan, van zeldzame visionnaire kracht.
Om nog eens op de theorieën van Rensburg
terug te komen: onder de lezers van de Groene
zullen er zeker velen zijn, voor wie de dichter ze
wel eens met zijn makkelijke, sympathieke manier
van praten heeft uiteengezet. Maar ik vermoed,
dat het ook velen gegaan zal zijn als mij: dat men
op zeker oogenblik de vlucht van dezen koenen
luchtschipper in de harmonieën van het
asteralisme niet langer kan volgen. Het hoeft ons waar
lijk niet te verhinderen, de schoonheid van
Rensburg's poëzie te genieten !
MAODA FOPPE. 'f Geluk dat wacht. Amster
dam, z.j. P. N. van Kampen en Zn.
Wat moet men eigenlijk zeggen van een boek
als dit.... Het beteekent niet heelemaal niets, om
nu eens heel voorzichtig te zijn met het bepalen van
de waarde. Het is volstrekt niet slecht in dien zin,
dat men na de eerste twintig bladzijden verveeld
ophoudt; het is leesbaar, ook doordat het met een
zekere litteraire allure geschreven is. Waarmee
toch weer niet gezegd is, dat de schrijfster er een
oorspronkelijke manier van schrijven op na houdt.
Het is allemaal onbewust natuurlijk navol
ging van de stijlsoorten, die na '80 in de mode
gekomen zijn, toen de excessen van het individua
lisme begonnen te luwen. Want die wonen er nooit
goed in. Gorter, van Deyssel, Ary Prins, van Looy
krijgen nooit veel navolgers. De stijl van den
mudernen roman is, als men den voorlooper Couperus
uitzondert, begonnen met de schrijvende vrouwen :
Top Naeff en anderen. Er zijn er zeer talentvolle
bij, en ook meeloopsters. Tot deze schijnt Magda
Foppe, na eenig belovend jeugdwerk, te behooren.
Het klinkt wat hard, maar het verhaal van dit
opofferende jonge meisje, dat bij familie van haar
de huishouding helpt waarnemen, daar terecht
komt te midden van een troepje drukke kinderen,
kennis maakt met een oom, aan wien ze eerst een
hekel heeft en waar ze natuurlijk ten slotte mee
trouwt mijn hemel, dat is allemaal al zoo vaak
verteld.
En ja, het onderwerp bepaalt ten slotte de betee
kenis niet van het boek, maar ook de manier,
waarop het trage stroompje van de gebeurtenissen
afloopt, is zoo weinig persoonlijk. We worden
weer rhetorisch. Van Eden heeft er twintig jaar
geleden al voor gewaarschuwd in zijn artikelen
Over Woordkunst". Maar de tijden gaan hun
gang. Een boek als dit is een typisch voorbeeld
van moderne rhetorica; het is conventioneel naar
den inhoud zoowel als naar den vorm. Toch is die
vorm over 't algemeen keurig; enkele slordigheden
daargelaten, als een /iao/geschoren glad gezicht
(blz. 34), of ,,une gentille petite", zei ze met een
glimlach in 't Fransch. Alsof ze 't met die woorden
ook in 't Engelsch had kunnen zeggen ! Maar wie
goed kijkt, ziet in den schrijftrant van dit boek een
staalkaart van stijl-motieven sedert '80.
We gaan achteruit. En inmiddels worden we over
stroomd met vertalingen van boeken, die boeiender,
knapper, merkwaardiger, enfin leesbaarder zijn,
dan wat er aan oorspronkelijk werk op de leestafel
komt. Dit is niet zoo heel erg, als we 't maar
erkennen. De grootste fout van het geslacht van
vóór '8) men spiegelt zich het best aan mis
lukkingen is geweest, dat ze meenden, dat hun
letterkunde een van de beste der wereld was.
Teekening voor ,,de Amsterdammer" door S. Polak
J. K- RENSBURG
JOSEPII HEKÜSHEIMER. De drie zwarte
Penny's. V'ert. uit het Eng. door Cl. Bienfait.
Amsterdam z.j. Van Holkema en Warendorf.
Een gegeven, dat over meer dan n
menschengeslacht loopt hetzij het uitgewerkt is in een
roman of in een tooneelstuk heeft altijd iets
aantrekkelijks. Men voelt er iets in van het
rhytme der komende en gaande tijden. Rhytme
beweging door de regelmatige afwisseling van tegen
stellingen, zoo, dat na verloop van tijd, hetzelfde
terugkeert. Rhytmisch is de strijd, die in de
menschenharten van geslacht op geslacht wordt uitge
streden. Dat rhyttne is de stuwkracht van dezen
eigenaardigen roman: drie leden uit een geslacht
van industrieelen voeren dien smartelijker! strijd
met het noodlot, dat een vrouw op hun weg brengt.
Met den derden ..zwarten Penny" kringt het
rhytme weer uit in de tijdelooze stilte van de
eeuwigheid; het eindigt met de mijmering van
een stervende, den laatste van zijn geslacht.
Een boek van eenvoudigen, sterken opzet, en
beheerschte behandeling; opgebouwd op de over
tuiging en voortgekomen uit het levensinzicht
van een ernstig mensch.
De vertaling is zeer gotd.
LUCIANUS. Bloemlezing uit de dialogen der
goden, der dooden en de ware geschiedenissen.
Vert. uit het rieksch door Dr. M. Th. Hillen.
Zutphen z.j. W. J. Thieme en Cie.
De begrippen van humor en satyre zijn niet in
alle tijden en voor alle volken op dezelfde wijze
omlijnd, en er zullen zeker lezers zijn, die in de
dialogen van Lucianus niet dadelijk het
waarlijkhumoristische element herkennen. Mij zelf ging
het bij de lezing ook zoo. Men begrijpt wel, dat er
iets grappigs wordt gezegd, maar de portee van
wat er staat, dringt niet dadelijk tot je door.
Directer spreken de wézenlijk-aardige Ware ge
schiedenissen" aan, waarin de geschiedschrijving
van Herodotus en anderen geparodieerd wordt. De
fragmenten, vooral die van de Dialogen, zijn mis
schien wat kort om een juist idee te geven van Lu
cianus' geest en werk; overigens een boekje, dat
belangrijk is voor de kennis van het karakter van
den tijd, waarin het geschreven werd.
Een korte inleiding gaat aan het werk vooraf.
M. HERBERT. Idealisten. Vert. uit het
Duitsch door Vincent Cleerdin. Amsterdam
z.j. L. J. Veen.
Dit boek heeft iets dufs. Het doet mij aan als
de atmosfeer van een huis met slecht geluchte
kamers. Het doet aan de
midden-negentiend'eeuwsche familieromans denken; de verhouding
tusschen de handelende personen komt neer op
diezelfde onwezenlijke betrekking tusschen goed
en kwaad, waarmee men in de romans van die
dagen zoo makkelijk omsprong. De stijl is met die
verouderde behandeling in overeenstemming. Reeds
op blz. l wordt verteld, dat de stilte van het dal de
maan scheen te aanbidden, terwijl de nacht,
zachtstemmig, een eerelied zong". Jawel. Toch
is het boek niet geheel zonder beteekenis. Waar
over geestelijke waarden wordt gehandeld, bevat
het hier en daar goede notities, die evenwel beter
tot hun recht zouden komen, als de vertaler
over het algemeen niet zulk zwaar-op-de-handsch,
moeizaam en houterig Hollandsch had geleverd.
Vincent Cleerdin heeft wel betere dingen ge
daan, dan het, m.i. bovendien tamelijk overbodige,
bewerken van dit boek.
GABRIEL SCOTT. Het gulden evangelie.
Vert. uit het Noorsch door D. Logeman?van
der Willigen. Utrecht z.j. W. de Haan.
Dit boek is min of meer een variatie op het
bekende thema van Rousseau: Alles is goed,
zooals het uit de handen van den Schepper komt,
alles ontaardt onder de handen van den mensch."
Het is uitgewerkt in den vorm van een legende.
Onze lieve Heer en Sint-Pieter maken een reis
naar de aarde; Petrus merkt tallooze misstanden
op, die hij aanvankelijk wijt aan de door God
ingestelde wereldorde, maar die bij nader inzicht
blijken te berusten op het onverstand en den
kwaden wil van de menschen. Diep gaat het
verhaal niet en veel nieuws geeft het evenmin.
De figuur van Sint-Pieter, die in dit boek half
voor clown speelt, verleent er een zekere grove
grappigheid aan.
NINEMINNEMA. Het lijdende land. Zeist, z.j.
J. T. Swartsenburg.
Nine Minnema is een raar soort letterkundige.
De hemel mag weten, wat zij met dit zonderlinge
boek bedoelt; ik vrees maar al te zeer, dat de
schrijfster het zelf ook niet goed weet.... Het
wemelt in haar boek van menschen: deugdzame
meisjes, die ten gevolge van de maatschappelijke
misstanden haar eer kwijtraken; vurige revolutio
nairen, waarbij n, die een broer van den keizer
blijkt te zijn, en door dezen heel joviaal als mijn
revolutionaire broeder" wordt aangesproken; een
oude profeet, die als een soort Ahasverus door het
boek heen wandelt, en midden in den nacht bij de
keizerin op visite komt om haar te vertellen dat de
belastingen te hoog zijn; een andere profeet, maar
een onechte; een zenuwachtige keizerin en een
heerschzuchtige keizer (op wien natuurlijk een
aanslag wordt gepleegd); enfin een heele troep
menschen komt er in voor, om de letterkundige
eer van Nine Minnema hoog te houden. Zij schrijft
natuurlijk ook zeer letterkundig; in plaats van:
toen zonk ze vermoeid neer in het kussen",
schrijft ze: toen vermoeid zonk ze neer in het
kussen," en het aphorisme omdat de wegen van
het noodlot onbegrijpelijk zijn," moest natuurlijk
worden: omdat de wegen van het noodlot zijn
onbegrijpelijk." Verder wordt het verhaal ver
lucht door een onnoemelijk aantal letterkundige
streepjes.
De schrijfster kondigt aan, dat het boek het
eerste deel is van een serie De kentering der
tijden". Wie weet wat ons nog te wachten staat....
HERMAN MIDDENDORP