De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 30 augustus pagina 17

30 augustus 1924 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2463 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 J. K. RENSBURG. Wereldbouw. Arnhem 1923. N. V. itg. Mij. van Loghum Slaterus en Visser. De geestelijke wereld, waaraan de dichter Rensburg bouwt, is een samenstel van geweldigfantastische spankracht. Het is bekend, dat de verbeelding van Rensburg staat voor niets, dat hij politiek, godsdienst, kunst en wetenschap aangrijpt en omvormt, en samensmelt tot een eenheid van duizelingwekkende sociologische structuur. Ik kan over de cosmische beteekenis van dit werk want met een minder predicaat dan cosmisch" durf ik het niet aan te duiden vol strekt geen oordeel uitspreken. Ik kan er niet bij. Maar ik meen tot op zekere hoogte te hebben geleerd, een goed vers te onderscheiden van een slecht. Ik laat daarom de verschillende inleidingen, waarin de dichter zijn asterale" theorieën uit eenzet, voor wat ze zijn. Overigens vindt men hier drie werken bijeengebracht, die tezamen den ontwikkelingsgang van den dichter aangeven tot aan zijn Faust-cyclus, waarvan het eerste gedeelte in 1914 verscheen. Het zijn de Japansche verzen", Lohengrin". en Sita". Men moet er zich inwerken. Ze eischen studie en inspanning. Dan moet men deze verzen hardop lezen, om ontroerd te ondergaan deze wonderlijke poëzie. Ik citeer uit de Japansche verzen" het vol gende sonnet, De Atlantiese Oceaan", en waar schuw even voor de eigenaardige spelling (want Rensburg, in alles origineel, houdt er ook een eigen spelling op na, nog veel anarchistischer dan die van Van Eeden): En als een vloot, die in een mist verschimt, Waast groen, door roerloos kristallijn omglampt Atlantis' Hoofdstad. Op haar pleinen glimt 't Zeesterren-firmament en flauw-blauw lampt Er boog aan boog van kwallen. Spichtig klimt De kreeft er trappen op; veelarmig klampt Zich d' inktvis om een zuil en dreigend grimt De muil van haje' uit hoeken, waar bekamd Met stelen, bruin, olijfgroen, knol aan knol Op algenstengels zwelt. Door 't golfgegrol, In noodweer rekt soms uit een wiegelkuil Van baren als van spooksels angstgehuil, Maar zont het zeeveld, dan wit wiekend spreid En zaajt de meew er slechts: Vergetelheid. Lohengrin, een cyclus van de rijzende zon, de witte roos en den heiligen graal" biedt eveneens menig sonnet, waarin prachtig-klankrijk de ver beelding van den dichter is vastgelegd. Maar buitengewoon mooi is Sita", een fantasie van de maan, van zeldzame visionnaire kracht. Om nog eens op de theorieën van Rensburg terug te komen: onder de lezers van de Groene zullen er zeker velen zijn, voor wie de dichter ze wel eens met zijn makkelijke, sympathieke manier van praten heeft uiteengezet. Maar ik vermoed, dat het ook velen gegaan zal zijn als mij: dat men op zeker oogenblik de vlucht van dezen koenen luchtschipper in de harmonieën van het asteralisme niet langer kan volgen. Het hoeft ons waar lijk niet te verhinderen, de schoonheid van Rensburg's poëzie te genieten ! MAODA FOPPE. 'f Geluk dat wacht. Amster dam, z.j. P. N. van Kampen en Zn. Wat moet men eigenlijk zeggen van een boek als dit.... Het beteekent niet heelemaal niets, om nu eens heel voorzichtig te zijn met het bepalen van de waarde. Het is volstrekt niet slecht in dien zin, dat men na de eerste twintig bladzijden verveeld ophoudt; het is leesbaar, ook doordat het met een zekere litteraire allure geschreven is. Waarmee toch weer niet gezegd is, dat de schrijfster er een oorspronkelijke manier van schrijven op na houdt. Het is allemaal onbewust natuurlijk navol ging van de stijlsoorten, die na '80 in de mode gekomen zijn, toen de excessen van het individua lisme begonnen te luwen. Want die wonen er nooit goed in. Gorter, van Deyssel, Ary Prins, van Looy krijgen nooit veel navolgers. De stijl van den mudernen roman is, als men den voorlooper Couperus uitzondert, begonnen met de schrijvende vrouwen : Top Naeff en anderen. Er zijn er zeer talentvolle bij, en ook meeloopsters. Tot deze schijnt Magda Foppe, na eenig belovend jeugdwerk, te behooren. Het klinkt wat hard, maar het verhaal van dit opofferende jonge meisje, dat bij familie van haar de huishouding helpt waarnemen, daar terecht komt te midden van een troepje drukke kinderen, kennis maakt met een oom, aan wien ze eerst een hekel heeft en waar ze natuurlijk ten slotte mee trouwt mijn hemel, dat is allemaal al zoo vaak verteld. En ja, het onderwerp bepaalt ten slotte de betee kenis niet van het boek, maar ook de manier, waarop het trage stroompje van de gebeurtenissen afloopt, is zoo weinig persoonlijk. We worden weer rhetorisch. Van Eden heeft er twintig jaar geleden al voor gewaarschuwd in zijn artikelen Over Woordkunst". Maar de tijden gaan hun gang. Een boek als dit is een typisch voorbeeld van moderne rhetorica; het is conventioneel naar den inhoud zoowel als naar den vorm. Toch is die vorm over 't algemeen keurig; enkele slordigheden daargelaten, als een /iao/geschoren glad gezicht (blz. 34), of ,,une gentille petite", zei ze met een glimlach in 't Fransch. Alsof ze 't met die woorden ook in 't Engelsch had kunnen zeggen ! Maar wie goed kijkt, ziet in den schrijftrant van dit boek een staalkaart van stijl-motieven sedert '80. We gaan achteruit. En inmiddels worden we over stroomd met vertalingen van boeken, die boeiender, knapper, merkwaardiger, enfin leesbaarder zijn, dan wat er aan oorspronkelijk werk op de leestafel komt. Dit is niet zoo heel erg, als we 't maar erkennen. De grootste fout van het geslacht van vóór '8) men spiegelt zich het best aan mis lukkingen is geweest, dat ze meenden, dat hun letterkunde een van de beste der wereld was. Teekening voor ,,de Amsterdammer" door S. Polak J. K- RENSBURG JOSEPII HEKÜSHEIMER. De drie zwarte Penny's. V'ert. uit het Eng. door Cl. Bienfait. Amsterdam z.j. Van Holkema en Warendorf. Een gegeven, dat over meer dan n menschengeslacht loopt hetzij het uitgewerkt is in een roman of in een tooneelstuk heeft altijd iets aantrekkelijks. Men voelt er iets in van het rhytme der komende en gaande tijden. Rhytme beweging door de regelmatige afwisseling van tegen stellingen, zoo, dat na verloop van tijd, hetzelfde terugkeert. Rhytmisch is de strijd, die in de menschenharten van geslacht op geslacht wordt uitge streden. Dat rhyttne is de stuwkracht van dezen eigenaardigen roman: drie leden uit een geslacht van industrieelen voeren dien smartelijker! strijd met het noodlot, dat een vrouw op hun weg brengt. Met den derden ..zwarten Penny" kringt het rhytme weer uit in de tijdelooze stilte van de eeuwigheid; het eindigt met de mijmering van een stervende, den laatste van zijn geslacht. Een boek van eenvoudigen, sterken opzet, en beheerschte behandeling; opgebouwd op de over tuiging en voortgekomen uit het levensinzicht van een ernstig mensch. De vertaling is zeer gotd. LUCIANUS. Bloemlezing uit de dialogen der goden, der dooden en de ware geschiedenissen. Vert. uit het rieksch door Dr. M. Th. Hillen. Zutphen z.j. W. J. Thieme en Cie. De begrippen van humor en satyre zijn niet in alle tijden en voor alle volken op dezelfde wijze omlijnd, en er zullen zeker lezers zijn, die in de dialogen van Lucianus niet dadelijk het waarlijkhumoristische element herkennen. Mij zelf ging het bij de lezing ook zoo. Men begrijpt wel, dat er iets grappigs wordt gezegd, maar de portee van wat er staat, dringt niet dadelijk tot je door. Directer spreken de wézenlijk-aardige Ware ge schiedenissen" aan, waarin de geschiedschrijving van Herodotus en anderen geparodieerd wordt. De fragmenten, vooral die van de Dialogen, zijn mis schien wat kort om een juist idee te geven van Lu cianus' geest en werk; overigens een boekje, dat belangrijk is voor de kennis van het karakter van den tijd, waarin het geschreven werd. Een korte inleiding gaat aan het werk vooraf. M. HERBERT. Idealisten. Vert. uit het Duitsch door Vincent Cleerdin. Amsterdam z.j. L. J. Veen. Dit boek heeft iets dufs. Het doet mij aan als de atmosfeer van een huis met slecht geluchte kamers. Het doet aan de midden-negentiend'eeuwsche familieromans denken; de verhouding tusschen de handelende personen komt neer op diezelfde onwezenlijke betrekking tusschen goed en kwaad, waarmee men in de romans van die dagen zoo makkelijk omsprong. De stijl is met die verouderde behandeling in overeenstemming. Reeds op blz. l wordt verteld, dat de stilte van het dal de maan scheen te aanbidden, terwijl de nacht, zachtstemmig, een eerelied zong". Jawel. Toch is het boek niet geheel zonder beteekenis. Waar over geestelijke waarden wordt gehandeld, bevat het hier en daar goede notities, die evenwel beter tot hun recht zouden komen, als de vertaler over het algemeen niet zulk zwaar-op-de-handsch, moeizaam en houterig Hollandsch had geleverd. Vincent Cleerdin heeft wel betere dingen ge daan, dan het, m.i. bovendien tamelijk overbodige, bewerken van dit boek. GABRIEL SCOTT. Het gulden evangelie. Vert. uit het Noorsch door D. Logeman?van der Willigen. Utrecht z.j. W. de Haan. Dit boek is min of meer een variatie op het bekende thema van Rousseau: Alles is goed, zooals het uit de handen van den Schepper komt, alles ontaardt onder de handen van den mensch." Het is uitgewerkt in den vorm van een legende. Onze lieve Heer en Sint-Pieter maken een reis naar de aarde; Petrus merkt tallooze misstanden op, die hij aanvankelijk wijt aan de door God ingestelde wereldorde, maar die bij nader inzicht blijken te berusten op het onverstand en den kwaden wil van de menschen. Diep gaat het verhaal niet en veel nieuws geeft het evenmin. De figuur van Sint-Pieter, die in dit boek half voor clown speelt, verleent er een zekere grove grappigheid aan. NINEMINNEMA. Het lijdende land. Zeist, z.j. J. T. Swartsenburg. Nine Minnema is een raar soort letterkundige. De hemel mag weten, wat zij met dit zonderlinge boek bedoelt; ik vrees maar al te zeer, dat de schrijfster het zelf ook niet goed weet.... Het wemelt in haar boek van menschen: deugdzame meisjes, die ten gevolge van de maatschappelijke misstanden haar eer kwijtraken; vurige revolutio nairen, waarbij n, die een broer van den keizer blijkt te zijn, en door dezen heel joviaal als mijn revolutionaire broeder" wordt aangesproken; een oude profeet, die als een soort Ahasverus door het boek heen wandelt, en midden in den nacht bij de keizerin op visite komt om haar te vertellen dat de belastingen te hoog zijn; een andere profeet, maar een onechte; een zenuwachtige keizerin en een heerschzuchtige keizer (op wien natuurlijk een aanslag wordt gepleegd); enfin een heele troep menschen komt er in voor, om de letterkundige eer van Nine Minnema hoog te houden. Zij schrijft natuurlijk ook zeer letterkundig; in plaats van: toen zonk ze vermoeid neer in het kussen", schrijft ze: toen vermoeid zonk ze neer in het kussen," en het aphorisme omdat de wegen van het noodlot onbegrijpelijk zijn," moest natuurlijk worden: omdat de wegen van het noodlot zijn onbegrijpelijk." Verder wordt het verhaal ver lucht door een onnoemelijk aantal letterkundige streepjes. De schrijfster kondigt aan, dat het boek het eerste deel is van een serie De kentering der tijden". Wie weet wat ons nog te wachten staat.... HERMAN MIDDENDORP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl