Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEK&LAD VOOR NEDERLAND
"No. 2463
LESLIE STEPHEN
II
Het was in het begin van de zestiger jaren dat
Leslie Stephen zich geleidelijk los maakte van de
kerkelijk universitaire banden die de zelfstandige
ontwikkeling van zijn geest hinderden. Van een
nieuw tijdvak voor Engeland mag men dan spreken
aan het einde der periode van Palmerston's regime.
Wat men de moderne vorming van het Engelsche
karakter kan noemen, dat krijgt dan zijn inslag.
Men zou meenen dat Carlyle er een grooten
invloed op had geoefend, zijn tijd echter was voor
bij. Leslie Stephen heeft den wijze van Chelsea"
van nabij gekend, hij heeft hem in zijn ouden dag
dikwijls opgezocht en nooit te klagen gehad over
minder vriendelijke ontvangst, integendeel den
grijsaard tegemoetkomend en zorgzaam voor
anderen gevonden; nu ja, Carlyle's groote vervloe
kingentegen den geestder eeuw.zijn beschuldigingen
van zwijnsmaterialisme liet hij langs zijn hoofd
heengaan, soms zich wel eens afvragend of hij
niet enkele varkensneigingen in eigen inborst aan
zijn vereerden vriend moest bekennen, maar zich
dan paaiend met den leefregel dat men iemand
boven de zeventig jaar niet meer tegensprak,
dat waren de voorwaarden waarop men met een
voorgaand geslacht verkeerde. En het zijn bewijzen
voor alleen losse aansluiting.
Neen, de man dien Stephen's tijdgenooten als
.hun meester erkenden, was John Stuart Mill.
Daarbij was geen sprake van gevoel, alleen van
klare overtuiging. Mill, de man van het
hartstochtIpoze denken, was de rechte leider voor de
kweeke-lingen van de Oxforder-universiteit, die zich niet
.door humbug lieten vangen. Mannen als Stephen
heeft het niet veel hartzeer gekost zich aan de
?oude ideeën te ontscheuren, ze hebben eigenlijk
-gedacht dat zij toen pas van hun geestelijk eigen
dom bezit namen. Mill's boeken, zijn Politie/cc
.Economie, zijn Logika, zijn verhandelingen over
de Vrijheid en over het Vertegenwoordigend stelsel
waren hun Bijbel.
Te dier tijd leefde Mill in afzondering, nauwelijks
?had hij eenige betrekkingen tot de politieke of
sociale wereld, hij stond daarbuiten en de menschen
hoorden alleen van hem als van een verren invloed.
Later pas kreeg hij een gedaante voor zijn
volge'lingen toen hij lid van het Parlement was. Geheel
?iets anders vertoonde zich dan zij zich hadden
voorgesteld: een broos mager mannetje, trillend
van zenuwachtigheid.
Het was eeri vloed van volmaakt gebouwde
zinnen die hij voortbracht met een radheid alleen
te verkl-aren door uit het hoofd leeren. Wanneer
^hij den draad van ?zijn redevoering kwijt was, dan
sloot hij een paar minuten de oogen en nam dan
zijn redevoering weer op. Hij miste het sprekers
talent, maar ging wel geheel op in wat hij zeide
.en was buitengewoon gevoelig voor de wijs waarop
zijn gehoor naar hem luisterde.
De leden van het Huis waren eerst verwonderd
wat zoo'n filosoof hun zou hebben te zeggen, en
toen ze het niet begrepen of toen het tegen hun
?opinies streed, begonnen zij hem met hun
opmer.kingen van hun spot te plagen, zoodra zij merkten
\ hoe gevoelig hij daarvoor was.Hij van zijn kant was
vniet karig om hun te laten zien, hoe zeer hij hen
'verachtte. En als het soms iemand was, waaraan
;hij zich had gehecht, dien hij niet geteld zag, dan
barstte hij uit intoom. In gewone omstandigheden
was hij de stille fanaticus. Het is gebleken uit de
dweepzieke vereering voor zijn vrouw.
? De Mill van de geschriften was een
onweer.spreekbare autoriteit. Lees Mill er over na,
.zeiden de vrienden onder elkander bij hun dis
puten. Daarmee was de discussie gesloten.
Over den godsdienst en theologische vraagstuk
ken liet de leider zich niet uit, maar het was niet
jntpeilijk te raden, hoe hij er over moest denken
,-wanneer men zijn Logika las.
" Men slikte de pillen, zoo werd de gewone uit
drukking voor het clericale bijwerk aan eenig ambt .
'verbonden, men kauwde ze niet, en te discreet
.?was iedereen om daarover in gezelschap te
infor, meeren. Leslie Stephen echter kon zich bij het
verzwijgen niet houden: ik heb reeds aangegeven
-dat hij een nieuwe loopbaan zocht.
Hij heeft eerst gedacht aan de politiek. De
. Universiteit met haar debatgezelschappen en
't is de tijd van de groote debatten bracht
daarop van zelf. Stephen ondernam in 1863
een reis naar Amerika van een drietal maanden.
Hij kwam in de Vereenigde Staten terwijl de groote
burgeroorlog tusschen Noord en Zuid daar aan
den gang was. Welk een gunstige tijd om zich
ervaring in politiek te verschaffen!
Ik geloof toch niet dat hij veel vrucht van zijn ?
tocht heeft gehad, daarenboven hij was te
kersyer.sch en zijn aard was meer beschouwend en
informeerend dan strijdbaar, met het doel zich een
overwicht te verzekeren. Hij heeft wel bij ver
kiezingen gesproken om een vriend bij te staan, hij
ziet zich in zijn Herinneringen nog voor een raam
tot een menigte oreeren, maar het zijn geen geluk
kige souvenirs en hij liet zich licht door tegenspre
kers in de war brengen. Eigenlijk was de pers het
eenige gebied waarop hij zich thuis gevoelde. Wij
danken daaraan een geanimeerde beschrijving van
de tijd- en weekschriften-beweging die zijn eigen
aardige kleur aan het nieuwe tijdvak heeft gegeven.
Want de bloeitijd van het groote scheppende
literarische werk uit de jaren van Koningin
Victoria scheen voorbij, al waren nog veel represen
tatieve namen overgebleven. Toen Leslie Stephen
in Londen kwam, 1865, waren Macaulay en
Thackeray reeds uit het veld verdwenen, Dickens,
Carlyle, Bulwer Kingsley, Oeorge Eliot legden
de hand aan hun latere werken, er waren nog
zangers en schrijvers als Browning, Ruskin en
Arnold, en er was een reserve voor de hand van de
tachtigers of negentigers zooals men hen in Enge
land noemt, maar er is geen sprake van een
lenteleven. Het proza zette zich in.
De periodieke pers, ook het dagblad, was res
pectabel geworden. Stephen maakt de opmerking
dat zelfs Macaulay, toen hij in 1843 zijn beroemde
revue-artikels in boekvorm ging uitgeven, het
noodig achtte een verontschuldiging te doen vooraf
gaan aan de publicatie, omdat men de periodieken
voor minderwaardig hield. Dat werd nu anders.
In Thackeray's Pendennis kan men nog de typen
van de oudere pers vinden, er was geen bijzondere
roem op te dragen. Tegen het jaar '60 keert de
stemming om.
De toon is toen aangegeven geworden door de
Saturday Review, die al van 1855 dagteekent.
De Saturday Review was geen mak blad, het
had zijn angel en wist er mee te prikken; op die
wijs toonde zij, even als de oude Reviews van het
begin der eeuw, dat er leven bij haar was. Zij had
twee mannen achter zich; de een was een voornaam
vermogend heer met invloed in de beste kringen
en een liefderijk hart; de ander was een uitgever
en een administrateur die de wereld en haar
menschen kende alsof hij ze had gemaakt, een die
door alle landen en beroepen was heengerold en,
zonder academische opvoeding, toch over alle
dingen een gezond oordeel bezat en de jonge en
oude lieden voor het blad bij elkaar wist te krijgen
die de wekelijksche artikelen met de noodige afwis
seling en het noodige zout verstonden te leveren.
Een keur van medewerkers was daar bijeen, de
latere markies van Salisbury, John Morley,
Freeman, de historicus, Mark Patison, de geleerde:
er is nauwlijks een beroemde naam te noemen die
niet aan den arbeid is gezet, en voor een aanzienlijk
honorarium, aan de Saturday Review. De leiding
was Torygezind, maar mits men heilige plekken
spaarde waar Engeland's insulariteit gevoelig is,
kon men alles zeggen en mocht zelfs door de regels
heen laten lezen. De Reviewers, in 't begin werden
zij de Saturday Reviters genoemd, vertegenwoor
digden de meening van de clubs in Londen, van de
regeeringskringen, en niet minder van de Universi
teiten en van de intellectueele wereld. De
Engelschen begonnen te spreken van Culture. Leslie
Stephen voelde zich zeer verhoogd toen hij in den
staf was opgenomen der Saturday Review, al was
zijn geweten niet altoos gerust.
Zijn eigen maandschrift kreeg hij in The Cornhill
Magazine (1871). Die had haar bloei gehad onder
Thackeray. Het was zonder ideeën van wereld
hervorming of van een verrassende ontdekking
van genieën dat Leslie Stephen zijn taak aanvaard
de, hij hoopte eenvoudig de revue voorttezetten
volgens de lijnen die de groote voorganger had
aangegeven en die bedoelden dat er een gezonde
lectuur zou wezen voor domineesdochters op het
platteland. Daarvoor heeft hij eenmaal zelfs een
gedicht van Mrs. Browning geweigerd, want het
handelde over een klasse van personen van wier
bestaan de domineesdochters onbewust moesten
blijven. Hij deed zijn vriend George Smith, den
uitgever van de Cornhill, daarmee een dienst.
Neen, hervorming beoogde zijn tijdschrift niet;
dat deed wel de FortnigMty Review die, in 1865
opgericht, weldra onder de redactie van John
Morlev een toon aangevende positie innam onder
de Engelsche tijdschriften en de onderteekenmg
invoerde van ieder artikel door zijn schrijver. Het
periodieke werk heeft eerst daardoor zijn waardig
heid en zijn zelfstandigheid veroverd, ledere
uiting was de daad van een persoon.
In zijn tijdschrift The Cornhill, heef t dus Stephen
zeker niet het beste van zijn kracht gegeven, hij
heeft het bewaard voor een andere onderneming
DE ALLERHOOGSTE
EISCHEN DIE WIJ
ONS STEEDS STEL
DEN, HEBBEN ONS
GEMAAKT TOT DE
GROOTSTE MEUBELFABRIEK
IN NEDERLAND
van zijn vriend George Smith, zijn Dictionnaire
van nationale biographie.
Het is een werk geweest van algemeen belang,
een monument voor de historie van het Engelsche
volk en zijn beschaving. Smith wist dat het kosten
met zich zou sleepen, die niet vergoed konden
worden; men moest het op zich nemen als vader
lander. Want er was geen sprake van dat men de
medewerkers bijeen zou krijgen, zoo de belooning
van hun werk karig was; er moest dus met ver
stand, economie en een vasten wil worden gearbeid.
Had de regeering het werk op touw gezet,
Stephen is er van overtuigd dat, in denzelfden tijd
als het nu is gereed gekomen in zijn geheel, zoover
als oorspronkelijk bedoeld, nog niet de helft vol
tooid zou geweest zijn. Maar het was een zaak
geworden waarbij de leiding zich aansprakelijk
had gesteld, jaarlijks vier zware 8°deelen te
leveren, zoodat het geëindigd zou zijn nog bij het
vermoedelijk leven van den uitgever, en hoe zwaar
het ook mocht zijn gevallen, de taak was strikt
volbracht; echter niet zonder dat de hulp van een
nieuwen uitgever, Sidney Lee was ingeroepen, die
over meer dan de helft directie en toezicht heeft
waargenomen. Leslie Stephen zelf was onder de
moeite geknakt. Er werd te veel van zijn ver
mogens geëischt.
Want al scheen het werk soms animeerend,
wanneer men biografische raadsels voor oogen
kreeg, om met hulp van alle gegevens uit te maken,
had men hen eenmaal uitgemaakt, dan voelde
men hoe weinig het er eigenlijk op aankwam of zij
onopgelost waren gebleven. Het ging daar zooals
bij veel literarisch werk van den tweeden of, laat
ons zeggen, van den derden rang, men vraagt zich
af: waarvoor dient het?
Is men tevreden met een uitzicht langs den
beganen grond van het leven, dan kiest men zeker
wel de beste partij met als Trollope maar altoos
door geregeld romans, in andere gevallen artikels,
te schrijven die zich in een zelfde omgeving houden
en voor een bepaalde klasse van menschen zijn
opgemaakt: men weet dan ten minste, waarvoor
men leeft, zoo lang men leeft.
En men moet niet jalocrsch worden van anderen
die beter succes en waarschijnlijk ook beter aanleg
hebben. Steken zij hun hoofd wat te veel in de
hoogte en worden zij bedorven door de vleierij van
anderen, hun grootschheid is toch op den keper
beschouwd vrij onschuldig. Neem Tennyson, die
wat al te ijdel was geworden, hoe was hij in zijn
hart toch een eenvoudig man, en wat kon Arnold,
soms gemaakt deftig, echt menschelijk spreken,
en hoe deed Browning, van nature heel gevoelig
en lichtgeraakt, zijn best om effen en gewoon te
blijven. Het leven van de letteren heeft in zijn
geheel een gunstigen invloed op de menschen. Laat
ons daar Amen op zeggen en afscheid nemen van
Leslie Stephen.
W. G. C. B Y v A N c K
Kersen
Pralines ?
Bijzonder.frissche
Aangename smaak [