Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2463
Overtoom hoek Gerard Brandtstraat (kort voor de demping)
AMSTERDAMSCHE BIJZONDER
HEDEN X
DE OVERTOOM
De Overtoom is geen overtoom, d.w.z. een
overhaal, en is dat ook nooit geweest. Want de
eigenlijke overtoom lag aan de Kostverlorenvaart
aan het einde van wat men toen terecht de
Overtoomsche vaart noemde. Maar reeds toen die
vaart nog niet gedempt was, sprak men vari
den Overtoom, als men de vaart en ook de kaden
aan weerszijden bedoelde. Alleen heeft het eerste
gedeelte van de oostelijke kade in overeenstem
ming met de in 1867 aangelegde Vondelstraat,
eenigen tijd officieel Vondelkade geheeten. Die
naam is verdwenen, toen de Overtoom in 1904 is
gedempt. Dat was maar goed ook: want de naam
van den dichter werd er geenszins door geëerd.
Hoe is nu de Overtoom ontstaan? De Overtoom
of liever de Overtoomsche vaart vormde de ver
binding tusschen de Singelgracht en daardoor
het stedelijk waterstelsel ter eene en de wateren
van Rijnland ter andere zijde. De Kostverloren
vaart, waarin de Overtoom uitkwam, is
waarlijk niet van gisteren: zij werd reeds in
1413 gegraven. Intusschen zal daar vroe
ger reeds een wetering zijn geweest; immers
reeds in 1364 i? in een charter van hertog
Albrecht sprake van een overthoon" in
<lie buurt. Maar men begrijpt waartoe het
graven van zulk een nieuwe verbinding in
den ouden tijd van stedelijken naijver moest
leiden. Want de Amsterdammers moesten
om Haarlem en verder het binnenland van
Zuid-Holland te bereiken, van ouds varen
over het IJ en door het Spaarne; dat werd
ook hierom door den graaf zoo gewild,
omdat te Spaarndam een grafelijke tol werd
geheven, waarvan de opbrengst van groot
belang was voor de grafelijke schatkist.
De nieuwe Overtoomsche vaart bij Amster
dam dreigde dus Haarlem en ook de grafe
lijke schatkist te benadeelen. Vandaar dat
Haarlem in verzet kwam en een dam deed leggen in
de nieuwe vaart, zoodat het verkeer gestremd
was. Maar Amsterdam liet het er niet bij zitten:
de Amsterdammers brachten in praktijk wat
destijds stellig een geheel nieuwe uitvinding was:
zij maakten op den door Haarlem gelegden dam
een overhaal of overtoom, waardoor misschien
niet de grootste, maar zeker wel de meeste schepen,
binnenvaarders natuurlijk, over den dam konden
worden getrokken. Daardoor was de verbinding
weer hersteld, al liet zij praktisch uit den aard
der zaak wel wat te wenschen over.
Men kan zich voorstellen, dat Haarlem daarin
niet berustte. In 1432 bracht het de zaak van
den overtoom die dus omstreeks 1430 zal zijn
aangebracht voor den graaf zelf, destijds
Philips van Bourgondië. Ook in die dagen kon
een proces zeer Jang duren. Zelfs de krachtige
hand van den Bourgondiër kon hier niet spoedig
orde scheppen: ook hij kon niet verhinderen,
dat de Haarlemmers om de vaart te beletten
vóór den overtoom palen in de vaart sloegen,
dat de Amsterdammers die palen er weer uit
haalden, dat de Haarlemmers enz. Het verhaal
zou eentonig worden als dat der buffels van
Multatuli. Intusschen schijnt het aan Philips
te zijn gelukt ten slofte eenigen regel in de zaak
te brengen. Maar in den aanvang der zestiende
eeuw laait het geschil opnieuw op, zoodat zelfs
Keizer Karel V, die anders nog at andere dingen
aan zijn hoofd had, zich meer dan eens met het
burengeschil moest bemoeien. Zelfs is er een haast
salomonische uitspraak van den Keizer, dat in
het vervolg Haarlem het lichaam van den dam,
daarentegen Amsterdam en Leiden de werktuigen
van den Overtoom zouden onderhouden. Maar
natuurlijk ontstonden juist uit dit accoord weer
nieuwe moeilijkheden. Amsterdam klaagde, dat
Haarlem den dam willekeurigverhoogde; Haarlem
beweerde, dat Amsterdam door de werktuigen van
den overtoom den dam beschadigde. En tijdens den
opstand tegen Spanje, toen alle gezag tijdelijk te
loor ging, was het hek of liever de overtoom geheel
van den dam. Amsterdam stak eenvoudig den
dam door en maakte daardoor den overtoom
overbodig. Maar deze euveldaad werd natuurlijk
gestraft: toen Amsterdam in 1578 zich bij den
Prins en de Staten aansloot, moest het zich ook
weer in den herstelden ouden toestand voegen:
de dam werd weer aangebracht en de overtoom
hersteld.
Maar ook daarna kwamen nieuwe moeilijkheden
voor, die eerst in 1609 door een nieuw accoord
tusschen de steden uit den weg werden geruimd.
De dam bleef en dus ook de overtoom. Eenmaal
is er kans geweest, dat alles werd opgeruimd.
Dat was in 1650, toen Willem II Amsterdam
belegerde. De stad hadjalle inundatiën gesteld
en lag veilig in het behoudende element. De
Prins heeft toen overwogen den dam door te steken
en zoo het lastige water te doen afvloeien op
Amsterdam'zelf en op het IJ. Het werk is begonnen
maar weer gestaakt, toen Willem II binnen
weinige dagen zijn verdrag met Amsterdam
maakte. Ook nu bleef dus de overtoom. En",
zegt Domselaar terecht, had dit voortgang ge
nomen, voorzeker, dien dam zou'er tot zeer groot
nadeel van Haarlem en voordeel van Amsterdam
De Overtoom, stille zijde, omstreeks 1870
De overhaal aan den Overtoom, midden 17e eeuw.
Naar een ets van Reinier Zeeman
nooit weder in geraakt hebben."
De dam is er dus gebleven en de overtoom ook.
En al is de dam in later tijd vervangen door een
sluis, een kleine overtoom kan men daar thans
nog waarnemen. Wat de Overtoomsche vaart
zelf betreft, wij weten dat reeds van ouds hier
de weg liep naar Sloten. Wij hebben vroeger,
toen wij van den Heiligeweg spraken, er op ge
wezen, dat de weg van Amsterdam naar Sloten
liep van de Heiligewegspoort door de tegenwoor
dige Leidschestraat en langs den Overtoom.
Wij kunnen aannemen, dat langs dien weg een
sloot lag in dit waterrijke land. Die sloot zal een
voudig verbreed zijn? toen men een vaart tot
stand bracht tusschêh de Singelgracht bij de
Heiligewegspoort en den overtoom. Wanneer
dat is gebeurd, is niet zeker, wij zagen, dat reeds
in 1364 van een overtoom sprake was en dat
dus toen de vaart kan hebben bestaan. Zij heette
zeer terecht oorspronkelijk en nog in het begin
der zeventiende eeuw ,,Vaert na den Overtoom"
waaruit later minder logisch Overtoomsche Vaart"
ten slotte kortheidshalve, maar nog minder
logisch Overtoom" werd.
De Overtoomsche vaart begon dus oorspron
kelijk bij de Heiligewegspoort, d.w.z. bij het
Koningsplein. Toen na 1650 de groote uitleg
van Amsterdam werd voltooid, werd de tegenwoor
dige Leidschestraat aangelegd en werd ten westen
daarvan de Leidschegracht gegraven. Daardoor
werd de Vaert na den Overtoom" beperkt
tot wat wij hebben gekend als Overtoomsche
Vaart en nog kennen als Overtoom. Zij had bij
haar begin en bij haar einde al vrij spoedig be
bouwing. Dat bij den overtoom, waar natuurlijk
een druk verkeer was, een buurt ontstond van
herbergen, winkels en dergelijke inrichtingen,
spreekt van zelf. Enkele huizen uit het begin der
zeventiende eeuw staan daar nog als een herinne
ring aan het aloude verkeer daar ter plaatse;
daar stond het Hof van Holland als een befaamde
Overtoom bij de Pestbrug, gezien van den buitensinSel
(teekening van Abr. Rademaker)
herberg en meer andere.
Een eenigszins ander karakter had het noorde
lijk gedeelte van den Overtoom; meer
inovereenstemming met de nabijheid van de stad had het
een meer stedelijk aanzien. Hier vond men in
de eerste plaats allerlei industrieën, katoenspin
nerijen, glasblazerijen, een vingerhoedenfabriek,
pottenbakkerijen, dan de befaamde
Amstelporseleinfabriek, hoedenmakerijen, eindelijkeenige
kruitmolens. De laatste waren voor de buurt
een gevaarlijke belending; in 1758 vloog de
kruidmolen Sóllenburg door een zware ontploffing
in de lucht; al was de ramp ook niet zoo groot
als die van Leiden bijna vijftig jaren later, een ramp
was het toch. Evenmin tot opbeuring van deze
buurt diende het pesthuis, dat daar in de eerste
helft der zeventiende eeuw werd gesticht. Wanneer,
leert ons het volgende vers van Hooft:
Als het drie-kruysshig jaar naa zestien eeuwen
quam,
Wierd dit gesticht door 't drie-kruis-voerend
Amsterdam."
De scherpzinnige lezer zal het jaartal nu
wel weten te vinden. Het groote gebouw,
dat volgens Von Zesen von ferne eher
einem fürstlichen Schlosse als einem
Siechenhause ahnlich siehet", is in 1732 tot
den grond toe afgebrand. Het werd toen
ongeveer in den ouden stijl herbouwd en
staat er in al zijn stevigheid nog, thans in
gebruik als Tehuis voor dakloozen.
Maar er waren aan den Overtoom ook
aantrekkelijker etablissementen te vinden.
In de dagen van primitieve verkeers
middelen vond men in de onmiddellijke
nabijheid van onze steden allerlei gele
genheden van uitspanning en vermaak.
Aan den Overtoom waren zij in ruimen
overvloed te vinden. Wie herinnert zich
niet uit zijn jeugd het oude bakerrijmpje:
Schuitje varen,
Theetje drinken.
Bloemetjes plukken,
aan wij naar den Overtoom,
Drinken zoete melk met room,
Zoete melk met brokken,
Kindertjes mogen niet jokken,
dat met allerlei variaties aan duizenden kinderen
is voorgezongen.
Maar er was aan den Overtoom nog meer te
krijgen dan de in deze poëzie genoemde genie
tingen. Ons voorgeslacht was bijzonder verlekkerd
op visch en vooral aan den Overtoom werd er in
herbergen, theetuinen en andere ontspanningen
zeer veel visch gegeten. Nog in het begin der
achttiende eeuw schrijft Daniël Willink, de dichter
van den Amsterdamschen Buitensingel, van den
Overtoom, dat er veel neering en welvaart is
voornamelijk Zondags en op andere feestdagen,
nademaal zich veel Amsterdammers hier komen
verluchten, zo met rijden als varen en gaan,
om er een visjen te eeten, en andere uitspanningen
te nemen, waarom het hier vol herbergen is. Des
Begin van den Overtoom met nieuwe kantoorgebouw
der Gemeeiitetram (1924)