De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 30 augustus pagina 4

30 augustus 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2463 Overtoom hoek Gerard Brandtstraat (kort voor de demping) AMSTERDAMSCHE BIJZONDER HEDEN X DE OVERTOOM De Overtoom is geen overtoom, d.w.z. een overhaal, en is dat ook nooit geweest. Want de eigenlijke overtoom lag aan de Kostverlorenvaart aan het einde van wat men toen terecht de Overtoomsche vaart noemde. Maar reeds toen die vaart nog niet gedempt was, sprak men vari den Overtoom, als men de vaart en ook de kaden aan weerszijden bedoelde. Alleen heeft het eerste gedeelte van de oostelijke kade in overeenstem ming met de in 1867 aangelegde Vondelstraat, eenigen tijd officieel Vondelkade geheeten. Die naam is verdwenen, toen de Overtoom in 1904 is gedempt. Dat was maar goed ook: want de naam van den dichter werd er geenszins door geëerd. Hoe is nu de Overtoom ontstaan? De Overtoom of liever de Overtoomsche vaart vormde de ver binding tusschen de Singelgracht en daardoor het stedelijk waterstelsel ter eene en de wateren van Rijnland ter andere zijde. De Kostverloren vaart, waarin de Overtoom uitkwam, is waarlijk niet van gisteren: zij werd reeds in 1413 gegraven. Intusschen zal daar vroe ger reeds een wetering zijn geweest; immers reeds in 1364 i? in een charter van hertog Albrecht sprake van een overthoon" in <lie buurt. Maar men begrijpt waartoe het graven van zulk een nieuwe verbinding in den ouden tijd van stedelijken naijver moest leiden. Want de Amsterdammers moesten om Haarlem en verder het binnenland van Zuid-Holland te bereiken, van ouds varen over het IJ en door het Spaarne; dat werd ook hierom door den graaf zoo gewild, omdat te Spaarndam een grafelijke tol werd geheven, waarvan de opbrengst van groot belang was voor de grafelijke schatkist. De nieuwe Overtoomsche vaart bij Amster dam dreigde dus Haarlem en ook de grafe lijke schatkist te benadeelen. Vandaar dat Haarlem in verzet kwam en een dam deed leggen in de nieuwe vaart, zoodat het verkeer gestremd was. Maar Amsterdam liet het er niet bij zitten: de Amsterdammers brachten in praktijk wat destijds stellig een geheel nieuwe uitvinding was: zij maakten op den door Haarlem gelegden dam een overhaal of overtoom, waardoor misschien niet de grootste, maar zeker wel de meeste schepen, binnenvaarders natuurlijk, over den dam konden worden getrokken. Daardoor was de verbinding weer hersteld, al liet zij praktisch uit den aard der zaak wel wat te wenschen over. Men kan zich voorstellen, dat Haarlem daarin niet berustte. In 1432 bracht het de zaak van den overtoom die dus omstreeks 1430 zal zijn aangebracht voor den graaf zelf, destijds Philips van Bourgondië. Ook in die dagen kon een proces zeer Jang duren. Zelfs de krachtige hand van den Bourgondiër kon hier niet spoedig orde scheppen: ook hij kon niet verhinderen, dat de Haarlemmers om de vaart te beletten vóór den overtoom palen in de vaart sloegen, dat de Amsterdammers die palen er weer uit haalden, dat de Haarlemmers enz. Het verhaal zou eentonig worden als dat der buffels van Multatuli. Intusschen schijnt het aan Philips te zijn gelukt ten slofte eenigen regel in de zaak te brengen. Maar in den aanvang der zestiende eeuw laait het geschil opnieuw op, zoodat zelfs Keizer Karel V, die anders nog at andere dingen aan zijn hoofd had, zich meer dan eens met het burengeschil moest bemoeien. Zelfs is er een haast salomonische uitspraak van den Keizer, dat in het vervolg Haarlem het lichaam van den dam, daarentegen Amsterdam en Leiden de werktuigen van den Overtoom zouden onderhouden. Maar natuurlijk ontstonden juist uit dit accoord weer nieuwe moeilijkheden. Amsterdam klaagde, dat Haarlem den dam willekeurigverhoogde; Haarlem beweerde, dat Amsterdam door de werktuigen van den overtoom den dam beschadigde. En tijdens den opstand tegen Spanje, toen alle gezag tijdelijk te loor ging, was het hek of liever de overtoom geheel van den dam. Amsterdam stak eenvoudig den dam door en maakte daardoor den overtoom overbodig. Maar deze euveldaad werd natuurlijk gestraft: toen Amsterdam in 1578 zich bij den Prins en de Staten aansloot, moest het zich ook weer in den herstelden ouden toestand voegen: de dam werd weer aangebracht en de overtoom hersteld. Maar ook daarna kwamen nieuwe moeilijkheden voor, die eerst in 1609 door een nieuw accoord tusschen de steden uit den weg werden geruimd. De dam bleef en dus ook de overtoom. Eenmaal is er kans geweest, dat alles werd opgeruimd. Dat was in 1650, toen Willem II Amsterdam belegerde. De stad hadjalle inundatiën gesteld en lag veilig in het behoudende element. De Prins heeft toen overwogen den dam door te steken en zoo het lastige water te doen afvloeien op Amsterdam'zelf en op het IJ. Het werk is begonnen maar weer gestaakt, toen Willem II binnen weinige dagen zijn verdrag met Amsterdam maakte. Ook nu bleef dus de overtoom. En", zegt Domselaar terecht, had dit voortgang ge nomen, voorzeker, dien dam zou'er tot zeer groot nadeel van Haarlem en voordeel van Amsterdam De Overtoom, stille zijde, omstreeks 1870 De overhaal aan den Overtoom, midden 17e eeuw. Naar een ets van Reinier Zeeman nooit weder in geraakt hebben." De dam is er dus gebleven en de overtoom ook. En al is de dam in later tijd vervangen door een sluis, een kleine overtoom kan men daar thans nog waarnemen. Wat de Overtoomsche vaart zelf betreft, wij weten dat reeds van ouds hier de weg liep naar Sloten. Wij hebben vroeger, toen wij van den Heiligeweg spraken, er op ge wezen, dat de weg van Amsterdam naar Sloten liep van de Heiligewegspoort door de tegenwoor dige Leidschestraat en langs den Overtoom. Wij kunnen aannemen, dat langs dien weg een sloot lag in dit waterrijke land. Die sloot zal een voudig verbreed zijn? toen men een vaart tot stand bracht tusschêh de Singelgracht bij de Heiligewegspoort en den overtoom. Wanneer dat is gebeurd, is niet zeker, wij zagen, dat reeds in 1364 van een overtoom sprake was en dat dus toen de vaart kan hebben bestaan. Zij heette zeer terecht oorspronkelijk en nog in het begin der zeventiende eeuw ,,Vaert na den Overtoom" waaruit later minder logisch Overtoomsche Vaart" ten slotte kortheidshalve, maar nog minder logisch Overtoom" werd. De Overtoomsche vaart begon dus oorspron kelijk bij de Heiligewegspoort, d.w.z. bij het Koningsplein. Toen na 1650 de groote uitleg van Amsterdam werd voltooid, werd de tegenwoor dige Leidschestraat aangelegd en werd ten westen daarvan de Leidschegracht gegraven. Daardoor werd de Vaert na den Overtoom" beperkt tot wat wij hebben gekend als Overtoomsche Vaart en nog kennen als Overtoom. Zij had bij haar begin en bij haar einde al vrij spoedig be bouwing. Dat bij den overtoom, waar natuurlijk een druk verkeer was, een buurt ontstond van herbergen, winkels en dergelijke inrichtingen, spreekt van zelf. Enkele huizen uit het begin der zeventiende eeuw staan daar nog als een herinne ring aan het aloude verkeer daar ter plaatse; daar stond het Hof van Holland als een befaamde Overtoom bij de Pestbrug, gezien van den buitensinSel (teekening van Abr. Rademaker) herberg en meer andere. Een eenigszins ander karakter had het noorde lijk gedeelte van den Overtoom; meer inovereenstemming met de nabijheid van de stad had het een meer stedelijk aanzien. Hier vond men in de eerste plaats allerlei industrieën, katoenspin nerijen, glasblazerijen, een vingerhoedenfabriek, pottenbakkerijen, dan de befaamde Amstelporseleinfabriek, hoedenmakerijen, eindelijkeenige kruitmolens. De laatste waren voor de buurt een gevaarlijke belending; in 1758 vloog de kruidmolen Sóllenburg door een zware ontploffing in de lucht; al was de ramp ook niet zoo groot als die van Leiden bijna vijftig jaren later, een ramp was het toch. Evenmin tot opbeuring van deze buurt diende het pesthuis, dat daar in de eerste helft der zeventiende eeuw werd gesticht. Wanneer, leert ons het volgende vers van Hooft: Als het drie-kruysshig jaar naa zestien eeuwen quam, Wierd dit gesticht door 't drie-kruis-voerend Amsterdam." De scherpzinnige lezer zal het jaartal nu wel weten te vinden. Het groote gebouw, dat volgens Von Zesen von ferne eher einem fürstlichen Schlosse als einem Siechenhause ahnlich siehet", is in 1732 tot den grond toe afgebrand. Het werd toen ongeveer in den ouden stijl herbouwd en staat er in al zijn stevigheid nog, thans in gebruik als Tehuis voor dakloozen. Maar er waren aan den Overtoom ook aantrekkelijker etablissementen te vinden. In de dagen van primitieve verkeers middelen vond men in de onmiddellijke nabijheid van onze steden allerlei gele genheden van uitspanning en vermaak. Aan den Overtoom waren zij in ruimen overvloed te vinden. Wie herinnert zich niet uit zijn jeugd het oude bakerrijmpje: Schuitje varen, Theetje drinken. Bloemetjes plukken, aan wij naar den Overtoom, Drinken zoete melk met room, Zoete melk met brokken, Kindertjes mogen niet jokken, dat met allerlei variaties aan duizenden kinderen is voorgezongen. Maar er was aan den Overtoom nog meer te krijgen dan de in deze poëzie genoemde genie tingen. Ons voorgeslacht was bijzonder verlekkerd op visch en vooral aan den Overtoom werd er in herbergen, theetuinen en andere ontspanningen zeer veel visch gegeten. Nog in het begin der achttiende eeuw schrijft Daniël Willink, de dichter van den Amsterdamschen Buitensingel, van den Overtoom, dat er veel neering en welvaart is voornamelijk Zondags en op andere feestdagen, nademaal zich veel Amsterdammers hier komen verluchten, zo met rijden als varen en gaan, om er een visjen te eeten, en andere uitspanningen te nemen, waarom het hier vol herbergen is. Des Begin van den Overtoom met nieuwe kantoorgebouw der Gemeeiitetram (1924)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl