De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 30 augustus pagina 9

30 augustus 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

;No. 2463 DE AMSTE-RDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND SOBERHEID EN ZINRIJKHEID IN BOUWKUNST T^eke,nr,g voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen Er heerscht hier in Holland en ook in enkele andere landen tegenwoordig een taamlijk sterke strooming, die alle sier bij bouwwerken overbodig acht en deze daarom, als uit den booze, wil doen vervallen. Daar deze beweging in haar bekrompenheid en eenzijdigheid zichzelf veroor deelt, zal ze wel niet van langen duur zijn. Zij draagt den dood in eigen schoenen. Toch schuilt er op den bodem van den gedachte gang, die deze strooming te voorschijn riep, iets werklijk goeds en edels, waardoor het dient betreurd te worden, dat het grondbeginsel ervan door kort zichtige en daardoor in uitersten vervallende doordrijvers in discrediet gebracht wordt. Boven dien geldt het hier zooals men dat noemt hetopentrappen van een reeds wijd geopende deur; want nog nimmer was er een tijdperk, waarin de maatschappelijke toestanden zóó tot versobering" dwongen als het huidige. Naar algemeen beweerd wordt, ontbreekt het in dezen berooiden tijd aan de middelen om 't overgroote deel der bouw werken door beeldhouwwerken of schilderingen te sieren. In elk geval heeft men het er niet voor over. Hoe er nu bovendien z.g. artisten gevonden worden, die het totaal weglaten ervan nog propageeren kunnen, is een raadsel. Deze menschen schijnen niet te begrijpen, dat zij daarmede den natuurlijken groei van de zusterkunsten der Bouw kunst trachten te belemmeren, en dat de slag diep zij dezen kunsten daarmede willen toedienen, als' die van 'n boemerang tot hen zelf weerkeert. Hoe koud, hoe kil, hoe troostloos toch is het werk, dat aan dergelijke puristen-ideeën het aanzijn dankt. Maar afgescheiden van het eenzijdig streven dezer overdrijvers moet het een gelukkig ver schijnsel worden geacht, dat men er zich wederom volkomen van bewust wordt, dat de innerlijke waarde der Bouwkunst allereerst op het volmaakte evenwicht in de verhoudingen der deelen, welke gezamenlijk het geheel vormen, berust. Zonder adel in de verhoudingen is ware bouwkunst on bestaanbaar. Bouwkunst is vóór alles de kunst van het even wicht, de kunst der juiste 'schikking der onderdeelen tot een onverbreeklijk geheel. Ter verkrijging van een klaar inzicht in de wezenlijke waarde van kunstwerken kan niet beter worden gedaan, dan hun bouw bij dien van den mensch-zelf te vergelijken. Wanneer toch wordt een mensch schoon ge noemd? Niet in de meerdere of mindere mate zijner opgesierdheid is dit gelegen. Het schuilt in het onzegbare, niet te omschrijven evenwicht van zijn bouw. Opsmuk, sieraden, schaden zelfs het slecht ge vormde individu, daar hierdoor zijn gebreken des te sterker op den voorgrond treden. Zij maken hem zelfs tot een caricatuur. En is het nu niet merkwaardig, dat juist de leelijkste menschen het verzotst op sieraden en op smuk zijn? Zij denken namelijk daarmede hun onvolkomenheden te verbergen; maar precies het tegenovergestelde is het gevolg ervan. Hoe een voudiger een on-schoon mensch zich kleedt, hoe minder hij zal opvallen of afstooten. De reden daar van is zeer begrijpelijk en hierin gelegen: dat, wat ook aan het evenwicht zijner samenstelling ontbreken mag, hij door eenvoudig te zijn in elk geval toch zijn natuurlijkheid bewaart. Ja, leelijke maar natuurlijke menschen kunnen ons op den duur zelfs oneindig sympathieker dan oppervlakkig-mooie worden; hetgeen hierdoor veroorzaakt wordt, dat we eindelijk door den ruigen bolster vermogen heen te zien en hun innerlijke waarde leeren kennen. De mooiste vogels zingen niet. Dat 's waar. Maar wat men soms helaas ook ziet, Veel mooie menschen deugen niet. Dat 's naar. dichtte Jan Salie. En wat hij hier van vele vogels en menschen constateert, geldt dikwijls ook voor kunstwerken. Schijn bedriegt.. Van hoeveel op het eerste gezicht ruige of grove scheppingen gaat op den duur niet een onzegbare bekoring uit. Ook de allereenvoudigste, van alle sier ontdane bouwwerken zijn vaak in staat, ons door hun sobere maar waarachtige verhoudingen diep te treffen. Doch hiermede wil geenszins gezegd zijn, dat alle tooi daardoor uit den booze is. Integendeel ! Hoe verrukkelijk tooit niet een fonkelend juweel den schoenen vrouwenhals, een band heur haar, 'n SERGE JAROFF DIRIGENT VAN HET DON-KOZAKKENKCOR enkele camee het welgemaakte kleed. Het is juist een teeken van hoogere beschaving, dat opschik verafschuwd, doch daarentegen eenvoudige, wel gekozen sier bijzonder gewaardeerd wordt. Weinig, maar dat weinige dient superieur te zijn; ziedaar het devies der ontwikkeldsten der samenleving. De oude, gecompliceerde, onpraktische, opge sierde kleedijen van onderscheiden vroegere tijd perken smaken" ons niet meea Ondanks het geërfd ontzag en de bewondering die we in onze jeugd er voor gevoelden, staat hunne pompeusheid ons thans tegen. We glimlachen nu om die vroegere gevoelens, welke voornaamheid en waardigheid in uiterlijke praal zochten. Als maskerade-, als vastelavondpakken doen deze gezochte kleeder drachten ons aan. Niet zonder oorzaak is het, dat we hoog respect gevoelen, n sympathie, voor de verruklijke sober heid der Orieksche kleedijen, en dat de beste tegenwoordige op deze klassieke voorbeelden zijn geïnspireerd. Dit toch toont geestelijke verwant schap, ondanks de groote uiterlijke verschillen. Ook mogen we hier er terloops op wijzen, hoe de grootste kunstenaars uit de meest pompeuse tijden zich sober kleedden. Hoe kostelijk eenvoudig maalden de meesters van de schilderkunst zich zelf op den achtergrond hunner vorstelijke praaldoeken; en evenals dezen waren ook geleerden en wijsgeeren in die tijden sober gekleed. Voor de juiste waardeering der scheppingen van Bouwkunst dient erop te worden gewezen, dat sier voor de doode materie zooveel noodzaaklijker dan voor het levend, zich bewegend, ademend wezen is; want zij toch schept het leven, blaast adem in de stof. Zelfs de Grieken in al hun eenvoud sierden de edelste deelen hunner onsterflijke bouwwerken, als de kapiteelen, de frontons, de kroonlijsten, de ingangen hunner tempels; evenals de vloeren, wanden, zolderingen in het inwendige ervan. Hun schoonste beelden echter waren geheel zonder tooi; deze torschen als hoogste sieraad hun goddelijken bouw alleen. Wie uit het laatste echter een wapen tegen den noodzaak van tooi in Bouw kunst zou willen smeden, zou zich daarmede ver loren moeite geven. Want deze beelden (sier in zichzelf) vormden juist de schoonste sieraden der bouwwerken. Zij waren er als geestlijk-onafscheidelijk mee verbonden.... Zoo ook de beste bouwkunstscheppingen van dezen tijd: Sier is voor voorname bouwwerken on-misbaar, daar zij leven, geest, gedachte brengt in de anor ganische stof. Doch, zooals ik zei, sober dient zij te wezen en aangebracht op de juiste, de voor naamste, meest marquante plaatsen. En juist déze opvatting van hetgeen sierkunst in werklijkheid behoort te zijn, bewijst, dat we wederom een schoonen tijd tegemoet gaan. Want voor half werk, voor maak-werk, voor klatergoud als in het afgeloopen tijdperk zal geen plaats meer wezen. Weg met alle geestelooze namaak en gevoellooze naaperij ! Alleen voor heerlijke, fijne, diepe dingen, zoo naar vorm als inhoud, staat de toekomst open. En vooral ook de zin-rijkheid" in sierkunst zal weer herleven. Reeds ontwaren we daar weer de eerste schuchtere pogingen van. De beeldwerken en schilderingen zullen niet alleen schoon worden; doch zij zullen daarenboven wederom iets te zeggen hebben. Een der hoofdoorzaken waardoor de sierkunst zoo in discrediet geraakte, dunkt ons de omstandig heid, dat zij in de laatste eeuwen, over 't algemeen genomen, niet veel meer te vertellen had. Zij verloor namelijk langzamerhand haar zinrijk, haar symbolisch karakter; zij verviel tot nietszeggend ornament. En dit moest wel tot haar tijdelijkeinzinking voeren. In de groote tijdperken der bouwkunst was het juist het zinnebeeldige, dat haar de voornaamste beteekenis verleende; en dit zelfs afgescheiden van de schoonheid ervan. Zelfs de meest primitieve voorstelling had vroeger haar reden van bestaan, doordat zij als symbolisch of verklarend element in het bouwwerk onmisbaar was. Geloof, hoop, liefde, Godsbetrouwen, het heenwijzen naar het eeuwig leven, de verheerlijking van het goede, de bestraffing van het kwaad; en niet deze geestelijke zaken alleen, doch ook de meest alledaagsche gebeurtenissen en ondervindingen werden in den zinrijken tooi der bouwwerken ver beeld. Ja, het geheele leven in zijn oneindige ver scheidenheid weerspiegelde zich erin: ernst en humor, droefenis en vreugde, tot zelfs de uit bundigste jool en guitigheid. Hoe zien we tot in de verhevenste cathedralen die zuivere tempels van God?den speelschen humor allerwege cm den hoek loeren Duivels en saters; kromgeborenen en bultenaars, grapjassen, potsenbakkers, narren en harlekijnen, over alle monumenten zijn ze verstrooid in tallooze stoeten; allerwege kruipen zij tegen de muren, omvatten zij flanken, tinnen en transen; zoowel in 't volle daglicht als in de duisternis vertoonen zij zich; zij schuilen tot in de donkerste inwendige hoeken, en beloeren u als geheimzinnige spinnen uit hun duistere webben. En het zijn niet uitsluitend de beelden die spreken; ook de eenvoudigste ornamenten voeren hun simpele taal. De roos, de lelie, de passiebloem, alle zeggen zij iets en drukken een aandoenlijk gevoel uit. Ziehier dan de roeping der moderne sierkunst. Zij dient ons wederom tot het zinrijke van iederen tooi te voeren; doch dan op een hooger plan, een plan onzer voortgeschreden ontwikkeling gelijk waardig. Reeds nu zien we beeldwerken, schilderingen, glasramen, voorwerpen van edelsmeedkunst, weef sels en ceramiek geboren worden, die naar ziel en lichaam iets te zeggen hebben; en voor welk levend werk het den bouwmeester een verheuging is, er plaats in zijn bouwwerken aan te verleenen. Reeds nu vermogen we ons te verdiepen in nkeie kostbare dingen, door de beste tegenwoordige werkers voortgebracht. Het intens verlangen tot soberheid en superiori teit vormt een der hoopvolste verschijnselen van dezen tijd; doch het verlangen naar het beteekenisvolle, het inhoudrijke, dient even diep te worden. Hoe naief, hoe kinderlijk nog zijn de onderwerpen der meeste hedendaagsche kunstwerken ! Lijkt het niet meestal als koos men maar lukraak een of anderen titel, omdat 't kind toch 'n naam moet hebben. Een bouwwerk zonder tooi is als een plant zonder bloem. Maar een tooi zonder beteekenis is als een bloem zonder geur. Een dergelijke plant kan schoon zijn, edel gebouwd. Toch ontbreekt haar de vol komenheid harer voltooiing, welke tevens de kiem der mooglijkheid van de voortzetting van haar bestaan in zich sluit. Wie zich van de juistheid hiervan bewust is, zal van den tooi der bouwkunst nimmer als van iets overbodigs spreken. H. J. M. WALENKAMP C z. SPREEKZAAL In het hoofdartikel van Zaterdag j.l. staat een citaat van Neptunus, waarin wordt gezegd, dat bij de redevoeringen der mobilisatie herdenking de koopvaardijvloot en de visschersvloot niet her dacht zouden zijn. Ik kan dit wat Rotterdam be treft positief tegenspreken. In den Doeletuin alhier heeft Ds. Van der Voort van Zijp met veel erkentelijkheid gesproken van de helden van onze koopvaardij- en visschersvloot." Hoogachtend V E R 11 E Y

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl