De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 6 september pagina 15

6 september 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 DR. H. M. R. LEOPOLD. Uit de leerschool van de spade. Tweede deel. Met 64 illustraties. Zutphen, W. J. Thieme en Cie, 1924. De voortvarendheid van den uitgever stelde Dr. Leopold, zooals hij het zelf zegt in het voor bericht, eerder dan hij het verwachtte, in staat dit tweede deel van Uit de leerschool van de spade" te laten volgen op het eerste. Verwonder lijk is het intusschen geenszins, dat de uitgever dit tweede deel zoo spoedig mogelijk wenschte te laten verschijnen. Want de reeks van artikelen over onderwerpen uit de geschiedenis der Oudheid in min of meer verwijderd verband met opgra vingen, die Dr. Leopold in de Nieuwe Rotterdamsche Courant" laat verschijnen, is de aandacht blijven trekken. Blijkbaar voldoen deze artikels aan een behoefte, de behoefte, die van vele zijden gevoeld wordt, om in een nauwer contact te .komen met de klassieke Oudheid. Men verlangt mede te leven en mede te voelen met de menschen uit die lang vervlogen tijden, die toch nog altijd den nimbus hebben bewaard van het klassieke" tijdperk bij uitstek, als een tijd van hooger en "waardiger leven, als een voorbeeld en als een ideaal gevoeld door de lateren. Wellicht is het vooral de manier van vertellen, die het succes van deze artikels verklaart. Al moge immers de gemeenzame en soms wat laagbij-den-grondsche toon een oogenblik minder aangenaam aandoen, telkens wordt men toch weer gepakt door de levendige wijze van voor stellen en den opgewekten trant van verhalen en men gaat langzamerhand groote bewondering krijgen voor de vaardigheid van den schrijver om losweg, alsof hij improviseerde zonder eenige inspanning, ingewikkelde vraagstukken voor te dragen, die toch zoo moeilijk zijn uiteen te zetten en begrijpelijk te maken. Maar daarnaast moet men toch voorzeker zijn uitgebreide kennis, zijn groote belezenheid, zijn opgewekt enthousiasme, zijn diepe liefde voor de klassieke Oudheid, zijn belangstelling voor elk onderwerp dat hij aanvat, noemen als oorzaken voor de groote bekoring, die van deze artikels uitgaat, ook nu zij in een boek bijeen zijn ver zameld. Ditmaal wederom zijn de artikels herdrukt in de volgorde, waarin zij oorspronkelijk in de courant zijn verschenen. Toegevoegd is thans in dit tweede deel een inhoud, die zoowel het eerste als het tweede deel omvat, aanteekeningen bij de artikels van het tweede deel, lijsten der platen en afbeeldingen van beide deelen, en ver klaringen bij de platen van het laatste deel. Bovendien bevat het deel niet minder dan 64 platen en een aantal tekstafbeeldingen. De platen zijn niet genummerd. Dit is te betreuren, want veelal zijn er belangrijke voorwerpen op afge beeld, die anders alleen in moeilijk toegankelijke publicatie's zijn te vinden, en wellicht zou men soms naar de afbeeldingen in dit boek willen verwijzen; door het ontbreken van nummers wordt dit onnoodig moeilijk gemaakt. Van de belangrijke voorwerpen, die men op de platen vindt afgebeeld, noem ik hier alleen de portretbustes van Augustus en de portretbeelden van tijdgenooten van dezen Keizer uit Formia, de beelden van Diana uit Ostia en Aricia, de meu belen en sieraden uit het graf eener Etruscische vorstin te Caere, de fraaie voorwerpen uit Longobardische graven. Al te bekende dingen, als het graf van Theodorik te Ravenna, een vijver in de Villa d'Este, een waterval te Tivoli, het monu ment van Victor Emanuel te Rome, had men gaarne gemist en daarvoor voorwerpen uit de Oudheid in de plaats gekregen. Jammer is het ook, dat in den tekst, die thans door de afbeeldingen kan worden verklaard, niets Is veranderd (b.v. op blz. 31 had dit kunnen geschieden). De schrijver had door enkele verwij zingen voor zijn boek veel meer nut van de afbeel dingen kunnen hebben. Nu staan de afbeeldingen zonder verbinding naast den tekst en vele bijzon derheden, waarop de schrijver zijn lezers opmerk zaam had kunnen maken, zullen hun thans ontgaan. Een goede gelegenheid om de lezers ook een weinig beter te leeren kijken is op deze wijze verzuimd. Slechts een enkele maal (b.v. op blz. 263) heeft de schrijver een verandering in den tekst gebracht, waar een vroeger lezer hem op een ?onjuistheid had opmerkzaam gemaakt. Op andere plaatsen (b.v. op blz. 238 en 277) heeft hij dit nagelaten, maar alleen in de aanmerkingen achter in het boek de verbetering, die hem was voorgesteld, vermeld. Ook thans is de inhoud rijk en van groote ver scheidenheid. Vooral waren het opgravingen en nieuwe vondsten, die aanleiding waren tot de verschillende artikels, als over Veji (een voortref felijke inleiding tot de studie van de geschiedenis dezer stad of tot een bezoek aan het zoo merk waardige opgravingsterrein), over Ostia (als aan vulling van de belangrijke artikels in den eersten bundel), over grafvondsten uit den tijd der Longobarden, te Bologna en te Caere (met de beschou wing, die door de reeds genoemde afbeeldingen wordt verduidelijkt, over de sieraden eener Etruscische vorstin), over de tempels van Jupiter op het Capitool en van Augustus aan den voet van den Palatijn, over de nieuw ontdekte por tretten van Augustus en de tijdgenooten van dezen Keizer, over onlangs gevonden beelden van Diana. Daarnaast trekken vooral de artikels over tech nische dingen de aandacht, als over Heron van Alexandrië(van wien ons een werk over allerlei technische hulpmiddelen en tooverkunsten is bewaard), over waterleidingen en over de watcrverdeeling in de steden (waarbij niet alleen wordt gesproken over de waterleidingen der Romeinen bij Rome, in Zuid-Frankrijk en Spanje, maar ook over de waterleidingen uit den Hellenistischen tijd en over de leiding, die de tyran Polykrates op Samos heeft laten aanleggen), verder over tonnen en vaten, over brandweer en brandspuiten, over tijdmeters (met den karakteristieken titel: Van obelisk tot zakhorloge"). Bovendien zijn er nog tal van andere dingen, die ter sprake worden gebracht, als munten (waaraan een geheele reeks van artikelen is gewijd), edele metalen, tollen, hondsdolheid, doodenofters, zonnebaden, om alleen enkele onderwerpen op te sommen. Veelal vindt de schrijver gelegenheid om naar aanleiding van zijn onderwerpen uit te weiden over dingen, die daarmede in verband staan, b.v. als hij na het bespreken der te Formia gevonden beelden, van de ligging van die plaats en het leven aldaar in de Oudheid gaat verhalen, of wanneer hij zijn studie over de graven der Longobarden inleidt met een beschouwing over de invallen der barbaren in Italië. Groot is het aantal der artikels, die zijn geschre ven als referaat van kort geleden verschenen verhandelingen van anderen. Zulke artikels kunnen van groot belang zijn, omdat Dr. Leopold door zijn verblijf te Rome veel gemakkelijker dan de meeste andere geleerden in staat is om te overzien, wat op het gebied van zijn vak verschijnt. Anderen kunnen dat meestal eerst veel later en soms met groote moeite te weten komen. Wanneer Dr. Leopold over het waarlijk belangrijke op deze wijze geregeld wil blijven refereeren, dan zal dit voorzeker aan vele lezers van zijn studie's zeer welkom zijn. Het spreekt van zelf, dat er in dit rijke boek vele dingen zijn, waarover men het met den schrijver niet eens is, of waarbij hij zich vergist, b.v. wan neer hij zegt, dat in het moderne Griekenland al sedert een menschengeslacht alle edele metaal in den vorm van munten reeds lang uit de cir culatie is verdwenen (blz. 149) en daarbij vergeet de zilveren munten, die in Griekenland onder het eerste ministerie van Wenizelos in omloop waren, of wanneer hij zegt, dat Hetodottis schreef om streeks 450, of wanneer hij het bekende moppen boek" van Cobet op naam van Van Gelder stelt. Dit zijn intusschen slechts kleinigheden en niemand zal ook voorzeker den schrijver zijn boutade tegen de kunst van Houdon en Boucher euvel duiden. Van iemand die zooveel enthousiasme heeft voor de klassieke kunst, als Dr. Leopold toont te bezitten, behoeft men niet te eischen, dat hij met evenveel gevoel en begrip zal spreken over de zoo geheel andere kunst van het Frankrijk der achttiende eeuw. Maar ik betwijfel toch, of Dr. Leopold evenveel belangstelling heeft voor de kunsthistorie als voor archacologische kwestie's in engeren zin en voor de oudheidkundige vraag stukken, die hij bij voorkeur als onderwerp voor zijn studie's kiest. Die twijfel wordt vooral gaande gemaakt door eenige minder gelukkige uitdrukkingen, die de schrijver zeker vooral heeft gekozen, omdat hij zijn bedoeling zoo sprekend mogelijk wilde laten uitkomen, maar die toch een verkeerden indruk te weeg brengen. Ik bedoel uitdrukkingen als Myron's instantané's", waarvan Dr. Leopold spreekt in zijn studie over de portretbeelden uit Formia, en zijn beoordeeling van deze zoo hoogst merkwaardige figuren in het algemeen. Ook deze opmerking betreft slechts een onder deel. Uit het geheel spreekt een intieme kennis van de klassieken, die alleen door liefdevolle studie kan worden verkregen. Daarnaast treft voort durend de groote vertrouwdheid, die Dr. Leopold heeft met de landen, waar de klassieke volken leefden, en met de moderne toestanden in die landen. Telkens en telkens blijkt het bij het lezen van E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25"" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELE FOON 125 deze studie's van hoe veel belang die kennis is voor den classicus. Dr. Leopold heeft welhaast de helft van zijn leven in die landen doorgebracht en in verschillende hoedanigheden, als toerist, als journalist en als archaeoloog heeft hij er het leven kunnen bestudeeren. Dat is natuurlijk slechts voor weinigen weggelegd. Maar ook een oponthoud van eenige maanden, liefst een her haald verblijf.in het Zuiden van niet te korten tijd, is reeds in staat om een classicus althans eenigszins vertrouwd te maken met het leven in de landen, waarvan hij de geschiedenis en de beschaving bestudeert. Verschillende fondsen en vereenigingen bestaan er in ons land, als het Philologisch studiefonds" te Utrecht en de onlangs opgerichte Vereeniging tot bevordering der kennis van de antieke bescha ving" te 's-Gravenhage, die aan jonge geleerden zulk een verblijf mogelijk kunnen maken. Vonden zij meer steun, dan zouden zij hun taak nog kunnen uitbreiden. Meer docenten aan onze gym nasia en lycea zouden dan door een verblijf in het Zuiden hun blik kunnen verruimen en hun kennis verdiepen. Zonder twijfel zouden zij dan beter in staat zijn hun onderwijs te vervullen met het tintelende leven, dat de artikels van Dr. Leopold kenmerkt. A. W. B ij v A N c K PIETER RETIEF GAUCIIE. Die drie dogters. Pretoria en Kaapstad 1923. J. H. de Bussy en Holl.-Afr. Uitgevers Mij. v;h. J. Dusseau en Co. Dit Afrikaansche verhaal is niet bedoeld als een roman zonder meer. In het voorbericht vertelt de schrijver, dat een boek van zekeren Ogg, waarin die Afrikaner weer ten onregte swartgesmeer word", hem er toe gebracht heeft een verhaal te schrijven, waarin de Afrikaners on partijdig worden geteekend. De schrijver zegt verder ook, dat zijn boek tijdens het schrijven anders werd, dan aanvankelijk zijn bedoeling was, doordat de personen die in het boek voorkomen, hemzelf meesleepten. Mij oorspronklike plan dus om 'n Afrikaanse lewe, oor die algemeen geneem, d.i. tiepies te probeer voorstel, het ek daardeur toe ook verloor".... Dat de auteur tijdens het werken aan de/.eu kleinen roman toewijding, bezieling heeft gevoeld, kan de lezer ook zonder deze verklaring weten. Het blijkt uit den geest van zijn verhaal. Er is een wanne, innige gevoelstoon in. Te meer jammer is het, dat het scheppende vermogen van den schrij ver niet grooter is. Want nu is zijn boek een twee slachtig geheel geworden, een afwisseling van stukken beschrijving van Afrikaansch leven en stukken roman."ik kan de juistheid van die be schrijvingen niet beoordeelen, maar ze zijn levendig en aanschouwelijk, en maken een eenvoudig-eerlijken indruk. Het eigenlijke verhaal heeft met veel om 't lijf; de personen die er in voorkomen, ook de drie lieve dochters van Oom Dirk van Leliekrans, hebben te weinig persoonlijks om te kunnen boeien. Alle personen zijn te veel abstracties ge bleven, stutten, die de schrijver nu eenmaal noodig had om zijn getimmerte van Afrikaansch leven overeind te houden. De manier waarop Anton Ferreira zijn mede minnaar Jan Opperman in de wielen weet te rijden, is zoo'n naïef opgezette intrige, dat ik even ge dacht heb aan de kinderlijke verwikkeling in onze middeleeuwsche abele spelen. Als de schrijver hél jong is ik ken hem in 't geheel niet en weet dus ook zijn leeftijd niet dan is de mogelijkheid niet uitgestoten, dat hij nog eens met goed werk voor den dag komt. Gebrek aan hart heeft hij zeker niet; zou het daardoor komen, dat de fouten van zijn romannetje bijna sympathiek aandoen. H K R M A N M l D D E N D O R V

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl