Historisch Archief 1877-1940
No. 2464
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
SPOOKHUIZEN
Toen de re'dactie van dit weekblad mij
uitnoodigde, iets te zeggen over het nieuwe boek
van Camille Flammarion: De Spookhuizen,
dat in geautoriseerde vertaling is verschenen
bij de N. V. Uitgevers-Maatsch. en Boekh. v/h
P. M. Wink, Zaltbommel 1924, zal zij eer aan
een bespreking dan aan een beoordeeling hebben
gedacht. Immers betreft het hier een stof, die
voor een groot deel op natuurkundig en natuur
historisch terrein ligt en onvoldoende opleiding
pp dit gebied onthoudt mij de bevoegdheid de
inzichten van den schrijver betreffende de occulte
verschijnselen te bestrijden.
De schrijver beroept zich op de empirie en wil
volgens een streng-wetenschappelijke methode te
werk gaan. Hij begint met het verzamelen van
gegevens en toetst deze op hun betrouwbaarheid.
Na aldus gekomen te zijn tot het vaststellen van
raadselachtige verschijnselen, gaat hij hun oorzaak
na. Hierbij komt hij tot de slotsom, dat er in de
natuur een tot nog toe niet geheel onthuld vijfde
element" werkzaam is, dat hij het psychische
element" noemt, en ook als universeel dyna
misme" omschrijft.
Aan de vakmannen op het terrein der energieën
en electronen overlatende, in hoever zijn be
weringen wetenschappelijk juist gefundeerd zijn,
moet ik mij bepalen tot opmerkingen, die ik,
met het oog op bovengenoemde
onmachtsverklaring, slechts onder zeer ruim voorbehoud den
lezer meen te mogen aanbieden.
De tachtigjarige grijsaard, die niet slechts als
sterrekundige maar ook als onderzoeker van
occulte verschijnselen zich een Europeeschen
naam heeft verworven, heeft zich niet tevreden
willen stellen met de oplossing van het raadsel
van den dood; na zijn omvangrijk geschrift
hierover heeft hij de spookhuizen onderhanden
genomen, die, naar hij meedeelt, reeds veertig
jaren lang zijn geest hebben beziggehouden. En,
blijk van onuitputtelijke levenskracht!, thans
stelt hij den lezer nog weer een nieuw werk in
het vooruitzicht; de beurt is nu aan de spoken,
die hij, als een herboren Balthasar Bekker, ,,in
het licht van de wetenschappelijke waarneming"
wil gaan bekijken.
Voor zijn pleizier behoeft men een boek als
dit niet te lezen. De aard van de stof leent zich
tot het vooruitzicht op sensationeel en luguber
genot, maar de compositie van het geschrift,
waarin deze op zichzelf onderhoudende stof is
verwerkt, maakt de lectuur uiterst langwijlig.
Niet alleen de uitvoerige documentatie, die
misschien als bewijsmateriaal noodzakelijk is,
maar in beknopter samenvatting allicht over
tuigender zou werken, vermoeit, maar ook de
veelvuldige en uitgebreide aanhalingen, die het
betoog onderbreken zonder het aan te vullen,
houden den lezer op en stemmen hem kregel.
Misschien zal de occultist, voor wien de banale
en zinlooze bezigheden, waarmee geesten en
andere onzichtbare wezens" zich plegen te
vermeien, belangrijk schijnen te zijn, over deze
bezwaren heenstappen. Maar iemand die op dit
gebied geen meerdere ervaring bezit dan die,
waaraan ik mijn bijdrage Hoe spookhistories
ontstaan" in het nummer van 25 Augustus van
het vorige jaar heb ontleend, en wien het steeds
spijt, dat men spookverschijnselen, die den toets
der echtheid" kunnen doorstaan, nooit dichter
bij huis kan vinden dan in een kasteel ergens
in Spanje of op een fantastische villa in een
Portugeesche of bigot-Italiaansche omgeving, kan
maar matig onder den indruk komen van deze
lange relazen omtrent het slaan met deuren,
onderste boven werpen van bedden, verplaatsen
van meubelen en andere handelingen verricht
door onzichtbare wezens met een klaarblijkelijk
laagstaande mentaliteit".
Natuurlijk doet dit niets af aan de onweer
sprekelijke waarheid, dat wij nog zoo ontzettend
weinig weten van de psychische wereld". Maar
het mysterie van de hen, die twintig dagen op
eieren zit te broeden en aldus met haar instinct"
bewijst, dat er geest in de natuur zit" staat
mijns inziens toch op een principieel ander en
volstrekt hooger peil dan die onbekende geest",
wiens geestelooze kwajongensstreken de occultist
met het wereldbewustzijn in verband brengen
wil. De bewondering voor het onverklaarbare
geheimenis, dat zich openbaart in de eeuwig
durende vernieuwing van milliarden levende
wezens" is de diametrale tegenstelling van de
ontsteltenis, die de fantastische manifestaties"
der occulte grappenmakers verwekken.
Ik spreek niet tegen, dat er spookhuizen
bestaan. Graag wil ik op gezag van den
eigenaar van een Normandisch kasteel, die er
op gesteld is, dat zijn naam niet bekend
wordt, aannemen, dat op Vrijdag 24 December
1875 des morgens om twaalf uur het bed van
mijnheer den abbéondersteboven geworpen en
de tafel er onder geschoven is geweest en dat
's avonds om zes uur de tafel midden op het
bed stond. Ook trek ik niet in twijfel, dat de oude
mevrouw Faure op Donderdag 30 Mei 1896 haar
bed allén heeft zien bewegen, noch dat de keuken
meid van den schrijver, naar zijn verklaring
immers een bezadigd meisje", op 27 April 1918
te Cherbourg op de logeerkamer van mej. Renaudot
achter het nachtkastje geluiden heeft gehoord
alsof iemand over het hout krabde." Maar mijn
onvoldoende natuurkundige opleiding staat mij
misschien in den weg, wanneer men van mij eischt,
deze schokkende gebeurtenissen te aanvaarden als
bewijs, dat het Heelal een dynamisme is" en «
vermoedelijk van electrischen aard."
Universeele ziel, dierlijke electriciteit, magne
tisch fluidum, od," aldus Camille Flammarion, zijn
alle verschillende namen voor hetzelfde bewegings
principe, waarin de psychische en de physische
wereld elkaar ontmoeten tot een heelal, dat in
telligenties van allerlei rang omvat, een Kosmos,
die in zijn geheel nog niet doorvorscht is. De vaak
zoo banale, onsamenhangende manifestaties in de
spookhuizen evenals bij de spiritistische proef
nemingen, waarin de auto-suggestie der mediums
buitengesloten kan worden brengen er ons toe
de waarde van de krachten en intelligenties die
ze teweegbrengen te beredeneeren en langs
anderen weg terug te komen op de oude verge
lijkingen van het menschelijk wezen met een
insect. Zouden de uren, dagen, weken, misschien
zelfs de maanden en jaren, die op den dood volgen,
niet de daden omvatten van menschelijke
chrysaliden en geenszins de daden van zielen, die
geheel los van de stof zijn? De geesten van allerlei
rang, die onafgebroken uit de stoffelijke wereld
van het leven overgaan naar de onzichtbare
wereld, vertegenwoordigen zeer uiteenloopende
intellectueele waarden. Hoeveel blijven er in
aardsche sfeer? Hoevelen reïncarneeren zich en
wanneer? Voor de duizendste maal willen we
herhalen, dat het innerlijke wezen van de mensche
lijke ziel, gedurende .het leven zoowel als in den
dood, ons nog geheel onbekend is."
Onmachtsverklaring dus zelfs ook hier, bij
dezen scherpzinnigen waarnemer en geduldigen
onderzoeker. Wat mij betreft, het is mij een ver
ademing, dat zijn vraag omtrent, de menschelijke
chrysaliden slechts een veronderstelling betreft.
Zoolang geen proefondervindelijke zekerheid mij
bindt, heb ik het recht mij te verzetten tegen de
gedachte, dat al die vereerde en eerbiedwaardige
afgestorvenen, van wie velen met bovenaardschen
vrede op het gelaat zijn ontslapen, gedoemd
zouden zijn, onmiddellijk na hun indrukwekkenden
dood als cocon voor clown te spelen, en rammelen
de met nachtkastjes oude dames en keukenmeiden
te verschrikken of slotheeren kippevel te bezorgen.
Het vooruitzicht op de ouderwetsche hel met
haar onverzadelijk vuur is mij draaglijker dan
de toekomst, die de moderne occultisten zich
voor de dooden denken. Gruwelijker foltering dan
het eeuwige branden is het onwaardig bedrijf
dezer tot kwajongens gedegradeerde zielen.
Flammarion brengt de spookverschijningen in
nauw verband met den dood. Maar er bestaat toch
in zooverre verschil tusschen het moderne
occultisme en de ouderwetsche opvatting omtrent
spookhistories, dat eerstgenoemde uitzonderingen
aanneemt, waarbij geen geesten van afgestorvenen
in de zaak zijn betrokken.
Er is", zegt Flammarion, een buitengewone
verscheidenheid in de spookverschijnselcn; zij
hebben uiteenloopende oorzaken en zijn niet alle
op dezelfde wijze te verklaren. Sommige zijn toe
te schrijven aan zielen van overledenen, andere
aan onzichtbare wezens, wier aard ons onbekend
blijft, andere aan menschelijke organismen, die
onbewust handelen. Deze laatste oorzaak komt
zeer veelvuldig voor en men is er dikwijls toe
gekomen alle gevallen aan deze eene, ontoe
reikende oorzaak toe te schrijven, omdat er bijna
altoos een jonge man of een jong meisje betrokken
is bij het voortbrengen van deze verschijnselen,
omdat het onzichtbare daartoe behoefte heeft
aan een kracht van het menschelijk organisme."
Wanneer ik den schrijver goed begrijp, is het
middel, waarvan deze afgestorvenen onzichtbare
wezens" of onbewuste menschelijke organismen
zich bij hun schrik aanjagende streken bedienen
een soort intra-atoomsche energie", die hij
vergelijkt met de werking der electriciteit. Ook
de bliksem doet soms raar en is grillig als een
kwajongen; wanneer de schrijver hiervan een
paar voorbeelden vertelt, moet ik denken aan
de hoozen, die in mijn kindertijd de rol van
dergelijke fantomatische grappenmakers speelden.
Toch lijkt mij, wanneer de radio-activiteit van
het gestorvene, onzichtbare en onbewuste ware
bewezen, n vraag onopgehelderd. Waar blijft
de intelligentie, die wij tijdens het leven, de
zichtbaarheid en het bewustzijn als de kern der
menschelijke persoonlijkheid hebben leeren waar
deeren ?
Ik kan me voorstellen, dat de arme afgestorvene
geen andere middelen ter beschikking heeft om
VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS
zich kenbaar te maken dan een zekere explosieve
kracht, maar waarom wendt hij deze niet doel
matiger aan? Als een der velen uit de wolk van
getuigen haalt Flammarion in zijn boek Jean
Jaurès aan, die ook geschreven heeft over het
onbekende ik in den mensch, dat rechtstreeks
kan inwerken op de materie, door een krachtigen
wil een vreemd lichaam kan opheffen alsof het
zijn eigen lichaam was, met den blik door de
ondoorschijnendheid van een afsluiting heen
kan boren en op afstand door de ruimte heen
de onuitgesproken gedachte van een ander ik
kan opvangen."
Jean Jaurès is bij het uitbreken van den wereld
oorlog onder sensationeele omstandigheden ver
moord. Waarom behelst het boek van Flammarion
niet het relaas, hoe de geest van f Jaurès bijv.
den onverlaat, die een oorlogsverklaring teekende,
de vulpen uit de hand wierp of in verbinding met
een heirleger van geesten ging spoken in de loop
graven, tot van weerskanten de legers van schrik
op de vlucht waren geslagen?
Ook dit uitvoerig document omtrent spook
verschijningen bevat wederom geen enkel gegeven,
waarbij een afgestorvene of ander onzichtbaar
wezen" zijn eigenaardig vermogen om in de
aardsche verhoudingen in te grijpen, voor nuttige.
idealistische of verstandige doeleinden gebruikt.
Worden wij, zoo wij na den dood voortleven,
derhalve noodwendig tot eeuwige kinderachtig
heid gedoemd?
Flammarion, die zelf ook herhaaldelijk de
grofheid", banaliteit" en absurditeit" van de
manifestaties" erkent, staat bij dezen
kenmerkenden aard van de spookverschijnselen niet op
zettelijk stil; slechts zeer terloops gaat
hij er aan voorbij. Dit nu dunkt mij steeds weer
het allermerkwaardigste van dergelijke voor het
occultisme pleitende geschriften.
Zeer zeker, om bepaalde verschijnselen te
aanvaarden, behoeven wij ze niet vooraf goed te
keuren. Ook al zijn ze doorloopend zot, onzinnig.
smakeloos, grof, zoo wetenschappelijk onder
zoek proefondervindelijk uitmaakt, dat ze zóó
en niet anders zijn, hebben wij te zwijgen. Maar
zal de vorscher bij deze verbazingwekkende uit
komst, dat een ziel, zoodra zij het lichaam heeft
afgestroopt, tot het peil der infantiliteit
terugzinkt, niet onmiddellijk zich gedreven voelen tot
een nieuw onderzoek naar het wezen en de oorzaak
van deze oogenschijnlijke absurditeit?
Dat onze dooden zich kunnen manifesteeren,
is niet het belangrijkst noch het verbazingwek
kendst; verbazingwekkend en van belang is,
dat zij zich manifesteeren als steenen gooiende
en ruitentikkende kwajongens. Flammarion zin
speelt er slechts even in het voorbijgaan op, dat
de manifestaties van de rumoermakende geesten'"
ons er toe brengen het bestaan aan te nemen van
een occulte bedoeling en een occulten wil in deze
manifestaties." Het verwondert mij, dat het bij
deze terloopsche zinspeling blijft. Van meer
beteekenis dan het thans in 't vooruitzicht gestelde
boek over de spoken zou mij lijken een door
wrochte studie over het occulte doel.
Haarlem.
H. G. CANNEGIETER
FOHeEBS-BIJWIELEN
De naam
op een rijwiel is een waarborg voor
KWALITEIT
Mod. H.H. in uitr. 4 F. 110.?j
in uitr. l F. 97.?!
FILIALEN El AGENTSCHAPPEN IN ALLE PLAATSEN GEVESTIGD