De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 12

13 september 1924 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2465 l-"' k*De voorm. Mariakerk te Utrecht (rechts) uitwendig, van het Noordwesten. Naar een~teekening van Pieter Saeredam (De illustraties bij dit artikel zijn uit Vermeulen's Handboek tot de Geschiedenis der Bouwkunst (Uitgave Martinus Nijhoff) DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE BOUWKUNST Wie in dit land over Bouwkunst spreekt, voelt zich, waar het gaat om de algemeene belangstel ling, altijd min of meer een roepende in de woestijn; en nog steeds geldt de uitspraak van Dehio, dat Holland voor de meesten eerst en vooral het land is van de groote schilders der zeventiende eeuw. Zeer zeker valt een bepaalde picturale praedisWesttorens der St. Nicolaaskerk te Utre:ht van het Zuidwesten gezien. positie bij ons volk niet te ontkennen, maar hier tegenover raakte de waardeering voor de overige beeldende kunsten toch wel wat al te zeer in 't gedrang. Vooral de bouwkunst wordt door de meesten slechts beschouwd als een nuchter, zakelijk bedrijf voor enkele technisch geschoolde vaklieden. Telkens en telkens weer stuit men dan ook bij het publiek der leeken en niet bij leeken" alleen ! op een volslagen gebrek aatKbegrip, een bijna ontmoedigend gebrek aan waardeering der bouwkunst ." Met deze jamrre 'klacht opent Frans Vermeulen de Inleiding ttt z'jn ,,Handboek tot de Geschie denis der Nederlandsche Bouwkunst", van welk omvangrijk werk thans de beide eerste afle veringen verschenen zijn. We vermogen helaas niet te zeggen, dat de auteur met het uiten dezer jeremiade geheel ongelijk heeft. Doch onmiddellijk daarop rijst de vraag: aan wie de schuld? In hooge mate onbillijk zou het zijn, alleen het publiek daarvoor verantwoordelijk te stellen. Een groot gedeelte dier schuld toch zal wel aan de hoedanigheid der bouwkundige schep pingen zelf gegeven moeten worden. Want de vorige eeuw was het over 't algemeen met de Bouwkunst droevig gesteld. Doch niet zoodra nam 'n 50 jaar geleden de herleving een aanvang, of ook de publieke belangstelling begon langzamerhand weer op te leven. Niet zoodra -trachtte de Bouwkunst haar roeping als een der hoogste ontwikkelingsfactoren in het volle maatschappelijk leven wederom te vervullen, of ook de erkenning keerde terug, die logischer wijze niet uitblijven kon. Wel was de strijd der pionniers, die dit ge leidelijk herstel in aanzijn riepen, groot, de tegenkanting en verguizing niet gering; toch zouden we der waarheid te kort doen, met te beweren, dat het streven dezer voortrek kers bij de ontwikkeldste leden der samen leving geen waardeering ontmoette; zij vond zelfs ongeveinsde bewondering en sympathie. Eerst was het in ons land Cuypers die een machtigen kamp tegen de- verouderde, als ingeroeste opvattingen en denkbeelden te voe ren had; daarna waren het Berlage, de Bazel, Kromhout met eenige anderen; en nu in de laatste decennia waren het de Klerk met zijn verschillende kunstbroeders; doch ondanks de verwoede bestrijding van vele kanten door de beschermers der doode conventie gevoerd, kan niet worden gezegd, dat hun werk niet de eindelijke erkenning oogstte, die het zoo zeer verdiende. Waar is het echter, dat we nog lang niet zijn waar we wezen moeten. Want de weigenegen gevoelens van eene, zij het ook steeds wassende kleine schaar ontwikkelden is niet voldoende om de levende bouwkunst den invloed te doen herwinnen, waarop zij, als de meest maatschappelijke, de diepst in het algemeene leven ingrijpende kunst in alle opzichten aanspraak maken kan. De alge meene erkenning door alle deelen der samen leving dient wederom haar deel te worden. Is voor dit laatste natuurlijk rste noodzaak, dat het peil der bouwkunstige scheppingen steeds stijgend blijft, ook de degelijke, gewetensvolle voorlichting der massa kan evenmin worden ge mist. En deze nu laat in alle op zichten nog veel te wenschen over. Dat onze dag- en weekbladen en onze tijdschriften, deze gewich tige organen der hedendaagsche samenleving, hierbij hun roeping vervullen, zooals dat met rede zou mogen worden verwacht, dient ontkend. In hunne kunstrubrieken toch wordt nog een vél te geringe plaats aan de beschrijving en beoordeelin' der nieuwere scheppingen door be- voegden toegewezen. Ongetwijfeld is het te waar deeren, dat het algemeen ge woonte werd, aan de critiek over muziekuitvoeringen, schilderijen tentoonstellingen, tooneeluitvoeringen, enz. ernstig aandacht te schenken. Te vergeten schijnt men echter, dat deze slechts door een gedeelte van het publiek kunnen worden bezocht; terwijl de werken der bouwkunst voor een iederopenUjk te aanschouwen zijn, ja zich uit hun natuurlijken aard daartoe zelfs aan het algemeen als 't ware opdringen. Een slecht schilderij, een slecht beeldhouwwerk op een tentoonstelling, een minder ge slaagde muziekuitvoering of tooneelvoorstelling kan men vergeten ofnegeeren; een wanstaltig bouw werk daarentegen is voor langen tijd een algemeene hindernis, een voordurende doorn in het oog. De Bouwkunst is nu eenmaal de kunst die allerwege aan den weg timmert"; en daarom is het voor onze periodieken een hooge plicht, uit alle macht ertoe mede te werken, opdat de smaak van het publiek in dit opzicht niet verder bedorven of r Kerk en toren te Berlikum (Noordbrabant)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl