Historisch Archief 1877-1940
No. 2465
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
ONZE SCHILDERS
VIII
Teekening voor de 'Amsterdammer"
door P. P. Koster
KAREL VAN DE WOESTIJNE, Zon in den rug.
Boosten en Stols, Maastricht, 1924.
KAREL BROECKAERT, Den jongen Tobias met
inleiding en aanteekeningen van Dr. A.
Jacob, De Sikkel, Antwerpen, 1924.
Dr. JAN DE VRIES, Hendrik Ibsen, Boosten en
Stols,.Maastricht, 1924.
Karel van de Woestijne is een zeer bijzondere,
aparte dichter in onze moderne kunst. Hoe hoog
rijst hij uit boven zijn heerlijke Vlaamsche cultuur,
waarin hij toch vastgeworteld is, wijd uitslaande
?zijn takken in de ruime hooge lucht van het denken
en voelen aller tijden. Hij is vooral in dit boek
niet, als de meeste onzer noorderlingen,dichter van
stemmingen, van eigen lyrische ontboezemingen.
Hij is de verbeelder van schoone epische visioenen
in statelijken klank, in rijke weelde van vormen en
kleuren. Hij wendt zich af van het kille, gure
heden, de wereld van verpletting en vervlakking,
van proleterige gelijkvormigheid, keert zich naar
de eeuwige, eenige zon van het verleden, de fleurige,
milde, weldadige wereld der antieke verbeelding
en breed schilderend geeft hij zijn eigen visies
van de oude droomen van schoonheid, van Helena,
Herakles en de kentauren, Penthesileia.
Dit is geen boek, waarvan ik in weinige regels
een beeld geven kan; het is een rijke schat van
schoonheid, waar men zelf diep in moet leven in
stille eenzaamheid van zomerbosch of -duin. Zijn
Helena-droom is fijn en schitterend, Helena in
haar geboorte, als kind, als vrouw, vrouw, liggend
dien eersten nacht naast Menelaos die ,,haar bij
worstelen won," Menelaos, die,
van eten moe
en al te rijk-geslorpte wijnen zat,
aan hare zijde blonk van zweet en van
het blazen der gezwollen snorkens-wang.
Dan rijst haar droom:
En zie, toen zag ze, (en onbevreemde vreugd
werd haar een vroom-gekoesterd eigendom)
toen zag ze 't gulden licht dat de ure dekt,
ten zomer, van de rust na dage-taak:
de lange en gulden ure dat de zon
verwijlt en draalt alvoor ze zinken zal;
toen zag ze, bleek aan 't gulden uur, een man
teeder naast haar staan en met zoeten schroom,
geneigd van hoofd en aarzlend van gebaar
staren haar aan.
en in stil ontroerend droom-visioen ziet ze nu heel
het leven van Paris en Troye's ondergang. Al die
zangen zijn van zeldzame schoonheid. En welk een
machtige, grootsche Herakles-figuur schiep hij in
Het gelag van Pholos, welk een grandioze
tafereelen zonder iets theatraals. Hoe gaarne zou ik
nog veel citeeren om u te lokken in dezen tempel
van gouden droomen en daden.
Van de Woestijne's werk is van een heerlijke,
rijpe zinnelijkheid, van een edel, fier realisme, van
voorname kleurenpracht, van breede, zware, soms
sombere plastiek, waarin toch fijne, teere
teekening, vurige goudglimmingen, zilveren licht
flitsen.
Broeckaert kennen we reeds, den schrijver van
spectatoriaal werk uit de jaren om 1800, uit de
Borgers in den estaminé, vroeger door Dr. Jacob
voor de Seven Sinjoren bezorgd, uit die jaren,
?waarin Frankrijk zijn sterk anti-christelijk gezag
in Vlaanderen vestigde. Tegen de Fransche nieu
wigheden was een sterk verzet bij de clericalen te
Gent, maar anti-clericalen, die dweepten met de
Ideeënvan verlichting en vooruitgang van de 18de
eeuw sloten zich daarbij aan en tot dit anti-clericale
deel van het anti-Fransche verzet behoorde
Broeckaert. Hij is door Voltaire enRousseau ge
vormd, wil de macht der geestelijkheid vernietigen,
strijdt tegen bijgeloof, streeft naar een vrijzinnige
Vlaamsche bourgeoisie.
Daartoe heeft hij het type Oysken geschapen,
?de verpersoonlijking van het behoud van het oude
katholieke geloof, van de intacte almacht der
geestelijkheid, den man der oude tradities en
vooroordeelen. Hij laat hem debateeren met anderen
en de lezer mag er dan het zijne van denken.
In deze nieuwe uitgave keert Qysken in volle
fleur terug en we vinden tegenover hem zijn zoon,
die geproefd heeft van de nieuwe ideeën, Voltaire
kent, en in de geestige, huiselijke twisten, die hij
verwekt, zoo'n beetje de Uilenspiegel-type weet te
doen herleven. Twee andere borgers, Bittertnan en
Deugdelijk Herte staan hem daarbij ter zijde.
Dien Tobias is nog zoo gek niet; als zijn vader
stom verbaasd hem afvraagt, of hij dan niet evenals
WILLY SLUITER
Izaak zich gehoorzaam naar den offersteen zou
laten brengen, antwoordt hij: Och neen ik, Vader !
dadegij Abram heetege en ik Isack, en dade gij mij
zeyde: Mijn kind, gij zijt nuy struys en kloeck
genoeg, neemt die mutsaerts op uyw schouders en
klaevert'er me den berg op, ze zullen dienen om uij
te verbranden aes ik uij de kele zal afgesneën
hen, volgens het gebod des Heeren 'k zoêkik
zeggen: Hola Vader! 't moe dade eerst naerzien,
'k en hek kik God dat niet hooren zeggen. Ge
keunt gij mij daer van wijs maeken dade wilt;
zoo en gaet den vlieger niet op; ge moet mij eerst
uyw last in 't geschrifte toogen, want me staen in
een land van regten, waer den Vader den Zeune
niet en mag vermoorden, 't en waere dat hij mis
schien koest dan blijken, dat zijn bevel waerlyk
uyt den Hemel gekomen nes."
Gysken: ,,Kind, kind, wie leerd uy al
diewederspanninge dingen; hedde gij van mij of van uyw
Moeder ze leven zulke lessen g'had? aesge
uyw Ouwers niet en wilt gehoorzaemen, ge zultze
dan nog minder willen bijstaen."
En ook Duydelijk Herte zegt soms bijzonder
rake dingen:
,,K geloof 't ook Bitterman dat de Philosophie
den Godsdienst niet zal omwerpen, zoo lang het
den willen van de Chef der Famillien is, van den
zelven te rnainteneren; de schijven van
Grootvaeder en Grootmoeder bij den Catechismus
gelijd, zullen altijd zwaerder wegen als alle de
argumenten die Voltaire, Helvetius, Raynal,
Diderot en andere, in de Balance zullen konnen
werpen."
't Is werkelijk een gezellig genoegen zich in deze
leutige, smeuige conversaties eenigen tijd te ver
meien en Dr. Jaccb heeft door tal van aanteekenin
gen gezorgd, dat we vele toespelingen en duistere
plaatsen kunnen verstaan. Ook dit is een uitgave
van de verdienstelijke Seven Sinjoren, die reeds
menig lang vergeten interessant stuk werk naar
voren haalden.
De basis, waarop de studie van Dr. de Vries
gebouwd is, is deze: ,,De mensch als voortdurend
veranderlijke eenheid, waaruit de kunst emaneert:
dat is de grondslag van elke moderne
literairhistorische behandeling. Dit geldt voor Ibsen in
nog hooger mate, dan bij eenen anderen dichter,
omdat alleen zoo het wezenlijke van zijn kunst te
benaderen is. Een zuiver aesthetische beschouwing
zou ten opzichte van hem onbillijk zijn: de kunst
idealen van onzen tijd zijn een andere dan de zijne
en bovendien zouden wij gevaar loopen den rijk
dom en de kracht zijner ideeën te onderschatten."
Er ligt eenig bezwaar in dit systeem voor een
volkomen zuivere waardeering in het algemeen, en
de motiveering tegen de zuiver aesthetische be
schouwing is moeilijk vol te houden. Zoo wordt alle
aesthetische beschouwing van werk dat meer dan
een paar jaar oud is een onbillijkheid. Ik zie
niet in, waarom Ibsen's werk niet ook ,,/.uiver
aesthetisch" zou mogen beschouwd worden. Her
kan er wel tegen. In ieder geval Dr. de Vries zegt,
ook in zijn laatste hoofdstuk, betrekkelijk weinig
over den dramatischen bouw, de dramatische
schoonheid bij Ibsen; hij handelt vooral over de
ideeën en dat is zijn recht; wij zijn er hem dank
baar voor. Hij geeft menig nieuw gezichtspunt; hij
laat ons het werk voortdurend zien in verband met
Ibsen's leven, persoonlijkheid en levenservaringen,
met allerlei feiten uit zijn tijd, met politieke en
religieuze ideeën en gebeurtenissen.
Natuurlijk over zoo'n boek was veel te praten.
Daar is b.v. Brand. De auteur maakt zich m.i. te
gemakkelijk af van de beschouwingen over de
beteekenis van het slot. \Yat hij ervan zegt is niet
volkomen helder, l let zou ook wel wenschelijk zijn
den lezer in te lichten over de zeer verschillende
manieren, waarop men dit slot heeft geïnterpre
teerd en over de stilzwijgendheid die Ibsen zelf
steeds tegenover al die interpretaties heeft be
waard. Dit alles vindt men klaar uiteengezet
o.a. in de belangrijke studie van Dr. Fetter over
Ibsen (p. 81 vlg.), waar de drie mogelijkheden:
lo Ibsen veroordeelt zijn held; 2o hij veroordeelt
zijn held gedeeltelijk; 3o hij is het volkomen eens
met Brand, nader worden overzien. Dr. de Vries
doet niet veel meer dan over de eerste zienswijze
decreteeren: ,,Natuurlijk niet, want dan zou de
machtige werking van dit drama door dit einde
geheel worden vernietigd." Toch geloof ik, dat er
voor die eerste zienswijze wel wat te zeggen zou
zijn; maar om dit nader aan te toonen zou ik
eenige kolommen van De Amsterdammer tot mijn
beschikking moeten hebben.
Met dat al is het werk van Dr. de Vries een
frisch, leerzaam boek. Het eischt van den lezer
meestal, dat hij tamelijk goed het oeuvre van Ibsen
kent en helder voor den geest heeft staan, maar
dat is geen bezwaar.
In den goeden ouden tijd eindigde een
boekaankondiging meestal met de meedeeling, dat de
uitgever voor een passend kleedje had gezorgd
en dat het boek met fiksche letter gedrukt was.
Ik wil het erop wagen de Maastrichtsche firma hier
toch even een compliment te maken voor den
uiterlijken vorm van haar nieuwe serie werken»
J. PRINSEN J.Lz N.
Leekenspiegel
K. O. te L. Kunt u mij ook inlichtingen geven
omtrent de opleiding tot apotheker en
apothekersassistenl?
De opleiding voor apotheker is een universitaire.
De eischen daarvoor zijn: eindexamen H.B.S.
5-jarige cursus of Gymnasium; daarna een studie
van 5 a 6 jaren aan een universiteit. De
Hoogeronderwijswetbevat hieroverdevoigende bepalingen :
,,Hij, die met goed gevolg het doctoraal examen
in plantkunde en dierkunde heeft afgelegd met
hoofdvak pharmacie, erlangt de hoedanigheid van
apotheker na aflegging van het apothekersexamen.
Dit examen omvat: 1. practische kennis der
artsenijbereidkunst. 2. praktische kennis der schei
kunde en plantkunde. Het apothekersexamen
wordt gesplitst in een scheikundig en plantkundig
gedeelte en een pharmaceutisch gedeelte. Voor
toelating tot het tweede gedeelte wordt de ver
klaring gevorderd van een binnen het Rijk bevoegd
apotheker, dat de candidaat gedurende ten minste
n jaar de uitoefening van de artsenijbereidkunst
heeft gevolgd onder de leiding van zulk een be
voegde. Bijaldien de candidaat in het bezit is van
een diploma als apothekersassistent, kan hij vol
staan met de verklaring van een binnen hef Rijk
bevoegd apotheker, dat hij de uitoefening van de
artsenijbereidkunst onder de leiding van zulk een
bevoegde gevolgd heeft gedurende zes maanden,
nadat hij met goed gevolg het examen van apo
thekersassistent heeft afgelegd". Voor de oplei
ding tot apothekersassistent is noodig het bezit
van een diploma H.B.S. met 3-jarigen cursus of
daarmee gelijkgestelde ontwikkeling. Verder is
noodig een minstens twee-jarige werkzaamheid in
een apotheek en het volgen van cursus- of
privaatlessen ter verkrijging van de noodige bekendheid
met de Latijnsche taal, voor zoover die noodig is
voor het lezen en verstaan van recepten; natuur
en scheikundige kennis, enz.
VANDEWgK
EtffcMiJVIBl^^^^M^liVi^Mv^HiVHiBMi^jNMfKBM^K
Verschenen 2e bnndel van
PROZA
DOOR
LOUIS COUPERUS
Prijs per bundel ing. f 5.?,
gebonden f 6.25, in leer f 12.50
UITGAVE VAN:
VANHOLKEMA & WARENDORF
AMSTERDAM