De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 15

13 september 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2465 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 ONZE SCHILDERS VIII Teekening voor de 'Amsterdammer" door P. P. Koster KAREL VAN DE WOESTIJNE, Zon in den rug. Boosten en Stols, Maastricht, 1924. KAREL BROECKAERT, Den jongen Tobias met inleiding en aanteekeningen van Dr. A. Jacob, De Sikkel, Antwerpen, 1924. Dr. JAN DE VRIES, Hendrik Ibsen, Boosten en Stols,.Maastricht, 1924. Karel van de Woestijne is een zeer bijzondere, aparte dichter in onze moderne kunst. Hoe hoog rijst hij uit boven zijn heerlijke Vlaamsche cultuur, waarin hij toch vastgeworteld is, wijd uitslaande ?zijn takken in de ruime hooge lucht van het denken en voelen aller tijden. Hij is vooral in dit boek niet, als de meeste onzer noorderlingen,dichter van stemmingen, van eigen lyrische ontboezemingen. Hij is de verbeelder van schoone epische visioenen in statelijken klank, in rijke weelde van vormen en kleuren. Hij wendt zich af van het kille, gure heden, de wereld van verpletting en vervlakking, van proleterige gelijkvormigheid, keert zich naar de eeuwige, eenige zon van het verleden, de fleurige, milde, weldadige wereld der antieke verbeelding en breed schilderend geeft hij zijn eigen visies van de oude droomen van schoonheid, van Helena, Herakles en de kentauren, Penthesileia. Dit is geen boek, waarvan ik in weinige regels een beeld geven kan; het is een rijke schat van schoonheid, waar men zelf diep in moet leven in stille eenzaamheid van zomerbosch of -duin. Zijn Helena-droom is fijn en schitterend, Helena in haar geboorte, als kind, als vrouw, vrouw, liggend dien eersten nacht naast Menelaos die ,,haar bij worstelen won," Menelaos, die, van eten moe en al te rijk-geslorpte wijnen zat, aan hare zijde blonk van zweet en van het blazen der gezwollen snorkens-wang. Dan rijst haar droom: En zie, toen zag ze, (en onbevreemde vreugd werd haar een vroom-gekoesterd eigendom) toen zag ze 't gulden licht dat de ure dekt, ten zomer, van de rust na dage-taak: de lange en gulden ure dat de zon verwijlt en draalt alvoor ze zinken zal; toen zag ze, bleek aan 't gulden uur, een man teeder naast haar staan en met zoeten schroom, geneigd van hoofd en aarzlend van gebaar staren haar aan. en in stil ontroerend droom-visioen ziet ze nu heel het leven van Paris en Troye's ondergang. Al die zangen zijn van zeldzame schoonheid. En welk een machtige, grootsche Herakles-figuur schiep hij in Het gelag van Pholos, welk een grandioze tafereelen zonder iets theatraals. Hoe gaarne zou ik nog veel citeeren om u te lokken in dezen tempel van gouden droomen en daden. Van de Woestijne's werk is van een heerlijke, rijpe zinnelijkheid, van een edel, fier realisme, van voorname kleurenpracht, van breede, zware, soms sombere plastiek, waarin toch fijne, teere teekening, vurige goudglimmingen, zilveren licht flitsen. Broeckaert kennen we reeds, den schrijver van spectatoriaal werk uit de jaren om 1800, uit de Borgers in den estaminé, vroeger door Dr. Jacob voor de Seven Sinjoren bezorgd, uit die jaren, ?waarin Frankrijk zijn sterk anti-christelijk gezag in Vlaanderen vestigde. Tegen de Fransche nieu wigheden was een sterk verzet bij de clericalen te Gent, maar anti-clericalen, die dweepten met de Ideeënvan verlichting en vooruitgang van de 18de eeuw sloten zich daarbij aan en tot dit anti-clericale deel van het anti-Fransche verzet behoorde Broeckaert. Hij is door Voltaire enRousseau ge vormd, wil de macht der geestelijkheid vernietigen, strijdt tegen bijgeloof, streeft naar een vrijzinnige Vlaamsche bourgeoisie. Daartoe heeft hij het type Oysken geschapen, ?de verpersoonlijking van het behoud van het oude katholieke geloof, van de intacte almacht der geestelijkheid, den man der oude tradities en vooroordeelen. Hij laat hem debateeren met anderen en de lezer mag er dan het zijne van denken. In deze nieuwe uitgave keert Qysken in volle fleur terug en we vinden tegenover hem zijn zoon, die geproefd heeft van de nieuwe ideeën, Voltaire kent, en in de geestige, huiselijke twisten, die hij verwekt, zoo'n beetje de Uilenspiegel-type weet te doen herleven. Twee andere borgers, Bittertnan en Deugdelijk Herte staan hem daarbij ter zijde. Dien Tobias is nog zoo gek niet; als zijn vader stom verbaasd hem afvraagt, of hij dan niet evenals WILLY SLUITER Izaak zich gehoorzaam naar den offersteen zou laten brengen, antwoordt hij: Och neen ik, Vader ! dadegij Abram heetege en ik Isack, en dade gij mij zeyde: Mijn kind, gij zijt nuy struys en kloeck genoeg, neemt die mutsaerts op uyw schouders en klaevert'er me den berg op, ze zullen dienen om uij te verbranden aes ik uij de kele zal afgesneën hen, volgens het gebod des Heeren 'k zoêkik zeggen: Hola Vader! 't moe dade eerst naerzien, 'k en hek kik God dat niet hooren zeggen. Ge keunt gij mij daer van wijs maeken dade wilt; zoo en gaet den vlieger niet op; ge moet mij eerst uyw last in 't geschrifte toogen, want me staen in een land van regten, waer den Vader den Zeune niet en mag vermoorden, 't en waere dat hij mis schien koest dan blijken, dat zijn bevel waerlyk uyt den Hemel gekomen nes." Gysken: ,,Kind, kind, wie leerd uy al diewederspanninge dingen; hedde gij van mij of van uyw Moeder ze leven zulke lessen g'had? aesge uyw Ouwers niet en wilt gehoorzaemen, ge zultze dan nog minder willen bijstaen." En ook Duydelijk Herte zegt soms bijzonder rake dingen: ,,K geloof 't ook Bitterman dat de Philosophie den Godsdienst niet zal omwerpen, zoo lang het den willen van de Chef der Famillien is, van den zelven te rnainteneren; de schijven van Grootvaeder en Grootmoeder bij den Catechismus gelijd, zullen altijd zwaerder wegen als alle de argumenten die Voltaire, Helvetius, Raynal, Diderot en andere, in de Balance zullen konnen werpen." 't Is werkelijk een gezellig genoegen zich in deze leutige, smeuige conversaties eenigen tijd te ver meien en Dr. Jaccb heeft door tal van aanteekenin gen gezorgd, dat we vele toespelingen en duistere plaatsen kunnen verstaan. Ook dit is een uitgave van de verdienstelijke Seven Sinjoren, die reeds menig lang vergeten interessant stuk werk naar voren haalden. De basis, waarop de studie van Dr. de Vries gebouwd is, is deze: ,,De mensch als voortdurend veranderlijke eenheid, waaruit de kunst emaneert: dat is de grondslag van elke moderne literairhistorische behandeling. Dit geldt voor Ibsen in nog hooger mate, dan bij eenen anderen dichter, omdat alleen zoo het wezenlijke van zijn kunst te benaderen is. Een zuiver aesthetische beschouwing zou ten opzichte van hem onbillijk zijn: de kunst idealen van onzen tijd zijn een andere dan de zijne en bovendien zouden wij gevaar loopen den rijk dom en de kracht zijner ideeën te onderschatten." Er ligt eenig bezwaar in dit systeem voor een volkomen zuivere waardeering in het algemeen, en de motiveering tegen de zuiver aesthetische be schouwing is moeilijk vol te houden. Zoo wordt alle aesthetische beschouwing van werk dat meer dan een paar jaar oud is een onbillijkheid. Ik zie niet in, waarom Ibsen's werk niet ook ,,/.uiver aesthetisch" zou mogen beschouwd worden. Her kan er wel tegen. In ieder geval Dr. de Vries zegt, ook in zijn laatste hoofdstuk, betrekkelijk weinig over den dramatischen bouw, de dramatische schoonheid bij Ibsen; hij handelt vooral over de ideeën en dat is zijn recht; wij zijn er hem dank baar voor. Hij geeft menig nieuw gezichtspunt; hij laat ons het werk voortdurend zien in verband met Ibsen's leven, persoonlijkheid en levenservaringen, met allerlei feiten uit zijn tijd, met politieke en religieuze ideeën en gebeurtenissen. Natuurlijk over zoo'n boek was veel te praten. Daar is b.v. Brand. De auteur maakt zich m.i. te gemakkelijk af van de beschouwingen over de beteekenis van het slot. \Yat hij ervan zegt is niet volkomen helder, l let zou ook wel wenschelijk zijn den lezer in te lichten over de zeer verschillende manieren, waarop men dit slot heeft geïnterpre teerd en over de stilzwijgendheid die Ibsen zelf steeds tegenover al die interpretaties heeft be waard. Dit alles vindt men klaar uiteengezet o.a. in de belangrijke studie van Dr. Fetter over Ibsen (p. 81 vlg.), waar de drie mogelijkheden: lo Ibsen veroordeelt zijn held; 2o hij veroordeelt zijn held gedeeltelijk; 3o hij is het volkomen eens met Brand, nader worden overzien. Dr. de Vries doet niet veel meer dan over de eerste zienswijze decreteeren: ,,Natuurlijk niet, want dan zou de machtige werking van dit drama door dit einde geheel worden vernietigd." Toch geloof ik, dat er voor die eerste zienswijze wel wat te zeggen zou zijn; maar om dit nader aan te toonen zou ik eenige kolommen van De Amsterdammer tot mijn beschikking moeten hebben. Met dat al is het werk van Dr. de Vries een frisch, leerzaam boek. Het eischt van den lezer meestal, dat hij tamelijk goed het oeuvre van Ibsen kent en helder voor den geest heeft staan, maar dat is geen bezwaar. In den goeden ouden tijd eindigde een boekaankondiging meestal met de meedeeling, dat de uitgever voor een passend kleedje had gezorgd en dat het boek met fiksche letter gedrukt was. Ik wil het erop wagen de Maastrichtsche firma hier toch even een compliment te maken voor den uiterlijken vorm van haar nieuwe serie werken» J. PRINSEN J.Lz N. Leekenspiegel K. O. te L. Kunt u mij ook inlichtingen geven omtrent de opleiding tot apotheker en apothekersassistenl? De opleiding voor apotheker is een universitaire. De eischen daarvoor zijn: eindexamen H.B.S. 5-jarige cursus of Gymnasium; daarna een studie van 5 a 6 jaren aan een universiteit. De Hoogeronderwijswetbevat hieroverdevoigende bepalingen : ,,Hij, die met goed gevolg het doctoraal examen in plantkunde en dierkunde heeft afgelegd met hoofdvak pharmacie, erlangt de hoedanigheid van apotheker na aflegging van het apothekersexamen. Dit examen omvat: 1. practische kennis der artsenijbereidkunst. 2. praktische kennis der schei kunde en plantkunde. Het apothekersexamen wordt gesplitst in een scheikundig en plantkundig gedeelte en een pharmaceutisch gedeelte. Voor toelating tot het tweede gedeelte wordt de ver klaring gevorderd van een binnen het Rijk bevoegd apotheker, dat de candidaat gedurende ten minste n jaar de uitoefening van de artsenijbereidkunst heeft gevolgd onder de leiding van zulk een be voegde. Bijaldien de candidaat in het bezit is van een diploma als apothekersassistent, kan hij vol staan met de verklaring van een binnen hef Rijk bevoegd apotheker, dat hij de uitoefening van de artsenijbereidkunst onder de leiding van zulk een bevoegde gevolgd heeft gedurende zes maanden, nadat hij met goed gevolg het examen van apo thekersassistent heeft afgelegd". Voor de oplei ding tot apothekersassistent is noodig het bezit van een diploma H.B.S. met 3-jarigen cursus of daarmee gelijkgestelde ontwikkeling. Verder is noodig een minstens twee-jarige werkzaamheid in een apotheek en het volgen van cursus- of privaatlessen ter verkrijging van de noodige bekendheid met de Latijnsche taal, voor zoover die noodig is voor het lezen en verstaan van recepten; natuur en scheikundige kennis, enz. VANDEWgK EtffcMiJVIBl^^^^M^liVi^Mv^HiVHiBMi^jNMfKBM^K Verschenen 2e bnndel van PROZA DOOR LOUIS COUPERUS Prijs per bundel ing. f 5.?, gebonden f 6.25, in leer f 12.50 UITGAVE VAN: VANHOLKEMA & WARENDORF AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl