De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 19

13 september 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 2465 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Financiën en Economie Op den Economischen Uitkijk In afwachting Ten vervolge" schreef ik, in No. 2447 der Groene, boven een artikeltje, waarin ik een voort zetting gaf van het geschiedverhaal der herziening van onze sociale verzekering. Ik herinnerde daarbij aan de feiten sedert 1922: hoe minister Aalberse toen aan"-gebleven was,, omdat hij de Verze keringswetgeving wilde hervormen, hoewel de lijnen, waarlangs dit geschieden zou, hem niet voor den geest stonden; de nota-Oroeneveld, aan de bekende artikelen in de N. Rotterdammer Crt. ontleend, ging voor advies naar den Hoogen Raad van Arbeid en de Minister verklaarde, dat hij, met dat advies voor oogen, de basis voor den opbouw der verzekering zou vaststellen. Het was Juni 1923, toen de Minister in de Kamer dit zeide; bedoeld advies kwam G Augustus d.a.v. in. Maar het werd April 1924, eerde Minister aan de Kamer kon mededeelen, welke de hoofdpunten waren, die althans zooverre waren uitgewerkt", dat zij als meer vaststaande" te beschouwen waren. Over die hoofdpunten merkte ik in mijn artikeltje ten vervolge . ." een en ander op. Een enkele opmerking zou ik nu nog daaraan willen toevoegen. In de Nota van Mr. Groeneveld was eene regeling van ongevallen- en van ziekteverzekering voorge steld, waarbij als overheidsorganen alleen de Raden van Arbeid zouden optreden. In dat stelsel kan de Rijksverzekeringsbank geheel worden gemist" zoo werd nadrukkelijk gezegd. Over die nota had de Hooge Raad van Arbeid in zijn advies zich uit te spreken. Dit college deed dat, door als het gevoelen der meerderheid uit te spreken, dat bij de uitvoering der wettelijke regeling de voor naamste plaats moest worden toegekend aan uit het particulier initiatief voortgekomen organen; de overheid" moest slechts aanvullend optreden; voor behoud van de Rijksverzekeringsbank als overheids-orgaan werd daarbij niet gepleit. Men kon dus niet anders denken, dan dat de Minister die den grondslag voor den opbouw vond in de notaOroeneveld, bezien in het (zeer diffuse !) licht, dat de Hooge Raad van Arbeid daarover had doen schijnen, ook in zijn stelsel aan de Rijksverzeke ringsbank geen plaats toekende. Intusschen, men zal zich herinneren (ik vestigde daarop hier te zijner tijd de aandacht mijner lezers), dat Mr. Groeneveld op zijn aanvankelijk inzicht terugkwam en oor deelde, dat de Rijksverzekeringsbank toch beter als overheids-orgaan gehandhaafd bleef. En ziet ! in de op 8 April 1.1. ontvouwde hoofdpunten duikt inderdaad de Rijksverzekeringsbank als overheids-orgaan weer op ! Terecht, dunkt mij. Doch hoe men hierover denke, het geval teekent wel scherp de onvastheid in de door den Minister voor zijn groot hervormingswerk getrokken lijnen. Gelijk ik in een vorig nummer reeds mededeelde, is dan nu door den Minister openbaar gemaakt een (voor-)ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet, hetwelk overeenstemt met de te dien opzichte op 8 April 1.1. ontwikkelde hoofdpunten. De Minister zal dus hiermee zijne belofte gestand doen, afge legd toen hij over het uitstel der invoering van ziekteverzekering werd geïnterpelleerd: wanneer de heeren in September op het Binnenhof terug komen, zullen zij, hoop ik, een ontwerp ziektewet ter behandeling gereed vinden. Dit voor-ontwerp is, gelijk thans te doen ge bruikelijk is, door den Minister aanhangig ge maakt bij den Hoogen Raad van Arbeid; de voorzitter van dien Raad (N.B. de Minister zelf!) heeft omtrent deze proeve van wetgeving het praeadvies gevraagd van Commissie XI", welke half Juli 1.1. tot gedachtenwisseling en vast stelling van haar oordeel heeft vergaderd. De Raad (in pleno) zal half September bijeenkomen, om dat praeadvies te behandelen. Zoo staat op 't oogenblik het werk der herziening van onze sociale verzekering er voor. En wij leven dus in afwachting van de verdere voltooiing. Maar, in afwachting daarvan stellen wij ons de vraag, of hetgeen tot nu op den weg dier vol tooiing reeds is bereikt, grond geeft tot de onder stelling dat, binnen den daartoe gestelden tijd, die voltooiing een voldongen feit zal zijn. Onder den daartoe gestelden tijd" is dan te verstaan het tijdperk, dat met den zomer van 1925 zal zijn afgesloten. Het volgend jaar immers zijn er de algemeene verkiezingen; over den uitslag daarvan valt natuurlijk niets te zeggen, maar juist daarom valt er ook niet op te rekenen, dat na den stembusstrijd dit Ministerie zal aanblijven of, zoo dit al gebeuren mocht, Mr. Aalberse, die in 1922 reeds had willen heengaan, opnieuw tot blijven zich zal laten vinden. In dezen zelfden gedachtengang zeide Mr. Aalberse dan ook op 19 Juni 1923 in de Tweede Kamer, hoe hij zich had voorgesteld de reorganisatie der sociale verzekering te behandelen. Het eerS-e jaar had ik be stemd voor de principieele voorberei ding, het tweede jaar voor de practische uitvoering aan het Departement en het derde jaar voor de behandeling in deze Kamer". Nu weet ik natuur lijk niet, als staande buiten de cuisine", hoever reeds de .,practische uitvoe ring aan het Depar tement", d. w. z. de belichaming der thans vastgestelde reorganisatie -denk beelden in ontwer pen, is gevorderd. Houvast voor eene gissing daaromtrent heeft men alleen in deze twee feiten : 1. dat de Minister niet vcór 8 April 1.1. de eenigermate uitge werkte hoofdpun ten" kon mededee len; 2. dat het De partement tot nu toe nog niets anders heeft afgeleverd dan een voor-ontwerp ziekte- en ongeval lenverzekering. Mij dunkt, de waarne ming van deze twee feiten stemt niet erg hoopvol ten aanzien der spoedige, depar tementale afdoening van het geheel, noch ook ten opzichte van de kans, dat in het derde jaar, bestemd voor de behandeling in de Tweede (en in de Eerste !) Ka mer, het geheel der voor de reorganisatie te- wachten wetsvoordrachten in parlementairen zin zijn beslag zal kunnen krijgen. Twijfel daaromtrent wordt ook gevoed door de kennisneming der Nota van Toelichting" tot het ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet 1925", hetwelk dan nu bij den Hoogen Raad van Arbeid aanhangig is. Dat ontwerp toch is beperkt tot datgene, wat noodig is om te komen tot de invoering eener ziekte- en wijziging der ongevallenverzekering. Er worden daarom" zoo lezen wij in de Nota ,,thans geen voorstellen gedaan met betrekking tot de Overheidsorganen, tot de wijziging der Invaliditeitswet en ant'cre onderwerpen", welke de Minister had aangegeven als behoorend tot zijn reorganisatie-plan (het op geheel andere leest schoeien van de medische diensten; de versobering van de inrichting der Rijksverzekeringsbank en der Raden van Arbeid; de instelling van een Rijksverzekeringsraad). Uiteraard" zoo ver volgt de nota heeft deze gedragslijn dit bezwaar, dat indien het thans aangeboden wets ontwerp door de Staten-Generaal in wezen wordt aanvaard, spoedig daarop in deze aldus tot stand gekomen wet wederom wijzigingen zullen moeten w'orden aangebracht in verband met de verdere wetsvoorstellen, welke ondergeteekende voor de doorvoering van zijn herzieningsarbeid zal hebben te doen. De voor dit wetsontwerp gekozen vorm zal echter, naar ondergeteekende vertrouwt, de oplossing van dat bezwaar vergemakkelijken, omdat de nieuwe rechtsstof als nieuwe Hoofdstuk ken zouden kunnen worden ingelascht". Wanneer men dit met aandacht leest, dan ziet men daaruit, wat trouwens de inhoud der wetsvoordracht bevestigt, dat die wetsvoordracht niet in zichzelf volledig is, d.w.z. zij geeft wel de in richting van ziekte- en ongevallenverzekering en regelt wel de toelating enz. van bedrijfsvereenigingen, maar.. . er staan ons nog verdere wetsvoor stellen te wachten en de daarin te verwerker. nieuwe rechtsstof zal aan dit ontwerp worden toe gevoegd. Nu zal wel niemand willen beweren, dat dit een fraaie methode van wetgeving is. De Minister hoopt, dat de Tweede Kamer het, nu voor ons liggend, straks bij haar in te dienen, ontwerp al vast ,,in wezen" zal aanvaarden. Uitgevoerd wor den, inwerkingtreden kan het na die aanvaarding, nog niet, want er moeten later nog eenige hoofd stukken worden ingelascht. Maar als de Kamer inmiddels nu maar dit werk afdoet, dan is dat ten DIERSTUDIE: STEENUIL Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen DE MILITAIRE SCHERMMEESTER minste in kruiken en kannen en is iwn ten minste daarmee een eind opgeschoten; de rest komt dan later wel terecht. Zoo eigenlijk is, wat huiselijker uitgedrukt, de gedachtengang der Nota . . ja maar, zoo zou men toch willen vragen, hoc stelt de Minister zich practisch dit alles voor, indien hij meent nog te kunnen vasthouden aan zijn denkbeeld, dat hij de geheele reorganisatie zal tot stand brengen, d.w.z., dat de totale rechtsstof' vóór het (in een verkiezingsjaar altijd vroegtijdig) uiteengaan der Kamers in beide colleges zal zijn afgehandeld? Voor die parlemen taire'behandeling had hij het (straks aanvangende) derde jaar bestemd. Maar beteekende dit dan niet, dat bij den aanvang van dat zittingsjaar ook de geheele rechtsstof .in verschillende wetsontwerpen verwerkt, gereed zon zijn en bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt? Doch daarvan zijn we nog 'n tamelijk eind af. Nadat nu medio September de Hooge Raad van Arbeid zijn advies over dit eene, door het Departement afgeleverde ontwerp, zal hebben vastgesteld, zal dan de/.e wetsvoordracht stel begin of half October de Tweede Kamer bereiken, met het verzoek haar alvast in wezen" te aanvaarden. Wanneer zal de rest volgen? I£n wanneer zal de Tweede Kamer en na haar nog de Eerste, den tijd vinden, om, na de aanvaarding in wezen van dit onderdeel der generale herziening ook de andere onderdeelen te behandelen? Ik be geef mij nu niet in beschouwingen over de specu latieve vraag, of alle groepen ter rechterzijde haast zullen willen maken met de aanvaarding van eene ziektewet, die we! zeer belangrijk afwijkt van de sedert 1913 in het Staatsblad verschenen lex-Talma, maar ik stel de quaestie louter uit een oogpunt van practische, parlementaire tijdrekenkunde. Doch indien Minister Aalberse er niet in slaagt. datgene te bereiken, waarvoor hij in 1922 tot aanblijven als minister zich vinden liet, hoe groot zal dan de mislukking zijn ! En waaraan anders zal die dan zijn te wijten, dan dat hij een uiterst zwaar werk wilde tot stand brengen, maar niet wist luie. niet had zijn eigen lijn, zijn eigen vaststaande denkbeelden? Hij zeilde op het kom pas van het plan, later der nota van Mr.Groeneveld, vroeg daarover advies en wikte en woog en ont wierp een onderdeel en stelde het overige iu uit zicht . . Wat niet de wei* is, waarlangs men komt tot een doel als dit !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl