De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 23

13 september 1924 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND verlies van haar, het vervliegen van hun toekomst droom. Om dat alles reisde de kapitein La Bataille naar een van zijn jongere collega's in een ander garnizoen. Die jongere collega had de kas van een regiment onder zijn berusting. De kapitein sprak lang met hem. Hij schilderde zijn wanhopigen toestand in korte, afgebroken zinnen; hij legde al het gewicht van hun oude vriendschap in de weegschaal; hij herinnerde den jongere aan het feit, dat hij eens zijn leven had gered. Toen bad hij om zijn eigen leven en om dat van de vrouw, die hij liefhad. Zijn staalblauwe oogen schitterden met een vreemden gloed, zooals wanneer op een stalen loop het zonlicht ketst. Zij fascineerden, zij deden de rest. De ander gaf hulpeloos, verlamd, buiten zich zelve, de tienduizenden uit de kas van het regiment. Met dat geld betaalde de kapitein La Bataille zooveel van zijn schulden, dat de Chineezen met een kort uitstel genoegen namen. Met de rest zette hij zich aan een speeltafel, waar fortuinen te winnen en te verliezen waren, bezield met den onwrikbaren wil om de eer van zijn wapenbroeder en zijn eigen gemoedsrust terug te verdienen. Hij verloor. Hij verloor tot den laatsten cent het geld, dat hem niet toebehoorde. Toen hij 's avonds op zijn kamers terugkeerde, vond hij een telegram. Het was van den ander, die hem geholpen had, die voor hem had gestolen. Een noodkreet, vol vertwijfeling in de korte afge broken zinnen, die voor zijn oogen dansten. Zaterdag moest het geld er zijn, het ontbrekende geld uit de kas van het regiment. Dien dag zou de kas worden gecontroleerd. Voor Zaterdag de resti tutie, of anders voor hem, den dader, de schande en de straf! Versuft, wezenloos, steunend als een gewond man, strompelde de kapitein naar buiten, het noodlottige papier tot een prop geknepen in zijn hand. Zwaar viel hij neer in een stoel in zijn donkere voorgalerij. Buiten was de maannacht. Onwezenlijk waren alle dingen. Het vreemde licht droop van den hemel De kapitein rilde ondanks de drukkende warmte van den nacht, die zijn gloeiend hoofd geen ver koeling bracht. Het eeuwige concert van de krekels, dat nooit ophield en overal was, benauwde hem. Het vreemde licht benauwde hem. Hij zag spookbeelden tusschen de palmen en heesters van zijn tuin. Hij rukte zijn uniformkraag open, legde zijn hoofd op het marmeren blad van de tafel en sloot de oogen om alleen te zijn met zijn gedachten. Die joegen door zijn hersens als de paarden in een carroussel. Die joegen om n middelpunt, dat langzamerhand vasten vorm kreeg in zijn brein, totdat hij, zonder te weten hoe, er zich eensklaps klaar en duidelijk van bewust was. De ander was voor hem een dief geworden, hij zou stelen om 't weer goed te maken. Neen, die ander mocht en zou nimmer voor hem boeten, om zijnentwil ten ondergaan. Het plan teekende zich al duidelijker af in zijn geest. Hij had nog drie dagen voor dat het geld zijn moest in de kas van dien ander. Overmorgen was betaaldag bij zijn eigen regiment, morgen zou er in zijn eigen regimentskas een halve ton liggen, misschien een ton. Er kon geen sprake van zijn, dat hij den beheer der zou kunnen omkoopen, neen, hij zelf zou moeten binnensluipen als een gewone dief, de geldkist openen, stelen en vluchten. De kapitein huiverde van afkeer bij den loop van zijn eigen gedachten. Maar toen kreeg onbewust onder het verwijlen bij het zoo fantastische plan zijn condottieri-natuur de overhand. Als hij het eens waagde. Alles op n kaart. Hij had zoo dikwijls op n kaart gezet, en gewonnen ! Zijn avonturiersbloed joeg sneller, hij had zich opgericht in de duisternis, zijn oogen staarden in de verte, zijn slapen klopte. Als hij de dingen op hun beloop liet, was hij verloren, als hij waagde, was hij mis schien rijk met n greep! In zijn verdwaasden gedachtengang sloop nu ook de wrok binnen, die hij allang gekoesterd had tegen al diegenen, die boven hem waren, die hem hadden tegenge werkt ondanks zijn verdiensten, die gezorgd hadden dat hij ondanks al zijn heldendaden kapitein was gebleven en blijven zou, die hem getreiterd hadden en gezegd, dat hij gek was. De desperado in hem ontwaakte, hij zou ze laten zien waartoe hij in staat was, hij zou ze toonen dat hij gek was. Hij stelde zich hun dwaze gezichten voor, wanneer ontdekt zou worden, dat hij de dader was, hij stelde zich die gezichten zoo duidelijk voor, dat hij er plotseling hardop om moest lachen. Maar hij kromp ineen bij het geluid van zijn eigen stem. Hij vloog zijri kamer binnen en grendelde de deur, vol vrees dat iemand of iets daarbuiten zijn gedachten had geraden. Entoen verdiepte hij zich in berekeningen, haastig neergeworpen op een stuk papier, het plan van den diefstal, de onmiddellijke restitutie van het daarginds ontbrekende geld, zijn eigen vlucht met de rest, een haven, een schip, een andere naam, een vreemd land, een nieuw leven en als alles veilig bleef, de brief naar haar, om over te komen bij hem in zijn schuilplaats om samen te vergeten. Als onmogelijkheden wierp hij dat alles op het papier, maar bij elk detail dat zwart op wit voor zijn oogen kwam, groeide zijn neiging tot de daad. En de nacht verstreek, terwijl hij met zich zelve vocht. De witte garnizoensbureaux lagen in den schel len zonnebrand. De inlandsche schildwacht hing sloom over zijn geweer naar den weg te kijken, waarop niets gebeurde. In de koelte van de poort dommelden twee sergeants. Op het binnenplein liepen eenige officieren heen en weer in druk gesprek. In een wolk van stof rolde een auto aan voor de poort. De schildwacht, die ondanks zijn slaperig heid in den wagen een meerdere had ontdekt, presenteerde automatisch het geweer en verzonk daarna terstond weer in zijn vorige lusteloosheid. Een officier in de uniform van luitenant-kwartiermeester, de kepi diep in het hoofd gedrukt, de oogen en het bovenste deel van het gezicht bedekt door een reusachtigen stofbril met blauwe glazen, liep vlug langs hem heen, groette vluchtig de ser geants, die van hun stoelen waren opgestaan en aarzelde even alvorens het binnenplein over te steken. Maar die aarzeling duurde niet langer dan enkele seconden. Toen stak hij met fermen pas het pleintje over, groette met een handgebaar zijne collega's die vijftig passen verder in hun gesprek verdiept even het hoofd ophieven, en verdween achter de deur van het regimentsbureau. Daar zat een inlandsche sergeant-schrijver achter een lessenaar te dommelen. De man schrok bij het onverwachte bezoek, en stamelde eenige verontschuldigingen. Maar met een handgebaar legde de officier hem het zwijgen op, en stapte naar een secrétaire, die in een hoek van het vertrek stond. Voor die secrétaire stond een stoel en daarop zette de kapitein La Bataille zich eenige seconden neer met den rug naar den inlandschen segeant. Zijn hart klopte alsof het bersten zou. Hij schoof den blauwen bril op zijn voorhoofd, maar het was alsof er een sluier hing voor zijn oogen. Zijn handen beefden. Maar terstond daarop had hij zijn koel bloedigheid althans gedeeltelijk herwonnen. Hij haalde een bos sleutels te voorschijn en paste er een op het slot van de secrétaire. De tweede poging lukte. Daar stond in den linkerhoek, zooals hij verwacht had, de geldkist van het gewone formaat. Ook nu paste de door hem meegebrachte sleutel. Het was waarlijk belachelijk hoe alles hern meeliep. Maar nu vlug. Hij votlde de stekende oogen van den man, die getuige was, in zijn rug. Met een ruk tilde hij het deksel op, greep met volle hand, zonder zich van den inhoud te vergewissel. Maar de kist was leeg, en terwijl de kapitein wankelde onder den slag, hoorde hij in het naastgelegen vertrek plotseling stemmen en naderende voet stappen. Neg eens bukte hij zich over het kistje, op den bodem lag onder een couvert een bankbiljet van duizend gulden. De kapitein hoorde de voet stappen nog nader komen en zonder te weten wat hij deed, verfrommelde hij het biljet in zijn hand en verborg het in zijn borstzak. Toen sloot hij het kistje en de secrétaire, en zonder op den man, die hem nieuwsgierig aanstaarde, te letten, waggelde hij naar de deur als een dronken man. In een ondeelbaar oogenblik was alles door zijn brein geflitst, en had hij de ramp, die hem als de laatste had getroffen, in haar vollen omvang be grepen. Hij had alles nauwkeurig berekend, al zijn veronderstellingen waren juist geweest, het was alles precies gegaan, zooals hij had gedacht, slechts met het noodlot had hij niet gerekend. Dat wat anders nooit gebeurde, was gebeurd. De datum van uitbetaling was een dag vervroegd en de kas was leeg. De kapitein La Bataille was zonder hinder het plein weer overgestoken. Een van de sergeants onder de poort had hem ditmaal onderzoekend aangekeken, maar hij had er zich niet door van de wijs laten brengen, en hij was in de auto gestapt en weggereden, uiterlijk weer geheel kalm en koel. In zijn binnenste echter stormde het, en terwijl hij den wagen in dolle vaart voortjoeg over de wegen, gingen duizend gedachten door zijn hoofd en maakten wanhoop en razernij zich van hem meester, om hun prooi niet meer los te laten. Het was niet de angst voor de onvermijdelijke ontdek king, die hem voortdreef, het was niet de versla genheid over het lot van hem, die hij met zich in het ongeluk zou storten, niet de kommer over zijn verwoest leven; dat alles wat daar straks nog zoo zwaar had gewogen, bestond niet meer. Alleen slechts de wanhoop van den speler, die voor het allerlaatst op rood heeft gezet en zwart heeft ge trokken; de razernij van den speler, die voelt dat de kans voorgoed is gekeerd en niet meer zal terugkomen, dat alleen vervulde zijn brein. Zoo kwam hij thuis. De auto liet hij onbewaakt IN DE POSTZEGELS 't Is in Pulchri, in ons Haagje, Nu een . . zegels-paradijs: Exemplaartjes ziet men hangen Van een Rockefeller-prijs. Ziet dat zegeltje van M'anus; Ziet me die Mauritius", Dertig duizend goede popjes, Blaas maar even in de bus. Ziet dat wonderschoons van Waller, Wetenschappelijk, volmaakt . . Alles heeft hij uitgeplozen, Wat ons eigen zegel raakt . . Voor millioenen kostbaarheden Hangen er zoo naast elkaar, Merkt het spieden, snorren, turen Van den ras-verzamelaar. Hoort hem spreken over ,,tanding" ,,Opdruk", plaatfout" en gebruikt", Sommigen doen of ze weten Hoe de zegel smaakt en ruikt. Eerst vond men dat ruilen, plakken Voor een H.B.S.-er knap, Tegenwoordig is dat alles Kennis, kunde, wetenschap. J. H. S P E E N n o F i-PAST STALEN RAMEN^TOE VAN DE < KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT SPECIALITEIT: VERZINKTE STALEN. RAM EN. langs den weg staan, en zonder om te zien liep hij naar zijn slaapkamer en grendelde de deur. Toen wierp hij zich geheel gekleed op zijn bed, en een po:js bleef hij met wijdgeopende oogen, onbewust van tijd en plaats, strak voor zich uit staren. Langzamerhand overviel hem een onuitsprekelijke moeheid, een doffe berusting kwam over hem. Eindelijk stond hij met moeite op en keek in den spiegel. Hij zag een doodsbleek gelaat met holle oogen, het gelaat van een oud man, grijs reeds aan de slapen. Zijn oog viel op de uniformjas, die een deel van zijn vermomming was geweest. Schielijk trok hij de jas uit, en verwisselde hem voor een van zijn eigen tunieken. Daarna ordende hij eenige papieren, verscheurde eenige brieven. Zijn bewe gingen hadden iets onzekers, maar ook iets plechtijgs. Hij voelde zich levend dood. Hij regelde zijn eigen begrafemis. Hij sloot de blinden en het zon licht buiten. Toen zocht hij zijn pistolen. Hij vond zijn dienstrevolver, en hij betastte het wapen be hoedzaam. Hij onderzocht de lading en keek in den donkeren loop zonder te huiveren. Toen trad hij opnieuw voor den spiegel met het wapen in de hand. Zijn blik gleed over de gestalte die zich in het glas weerspiegelde.Op de uniformjas,die hij gedach teloos had aangetrokken, glinsterden zijn eereteekens. Als bij een ingeving trok hij de jas uit en greep opnieuw het wapen. En toen zijn beeld in den spiegel in de oogen blikkend, rechtop, zooals hij vroeger zoo dikwijls den dood in het aange zicht had gezien, langzaam en bedachtzaam rich tend, joeg de kapitein La Bataille zich den kogel door het hoofd. FONBERS-BIJWIELEN De naam ZFOUSTG-IEIRS op een rijwiel Is een waarborg voor KWALITEIT Mod. H.H. in uitr. 4 F. 110. in uitr. l F. 97. FILIALEN El ABENTSCHAPPEN IN ALLE PLAATSEN GEVESTIGD

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl