De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 3

13 september 1924 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2465 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek HET NIEUWE NEDERLANDSCHE W\PEN ONTWORPEN DOOR HET RIJKSRECLAMEBUREAU HET PEIL EN DE VR/JHEID VAN HET ONDERWIJS De staatscomrnissie-Lorentz is in haar onlangs gepubliceerde rapport het is in dit weekblad niet onopgemerkt gebleven tot de conclusie gekomen, dat het Nederlandsche Hooger Onderwijs moeilijk op minder kostbare wijze gegeven zal kunnen worden, en in zijn organisatie vrijwel aan alle te stellen eischen voldoet. Het is voor het Lager Onderwijs om van te watertanden \ Dit baart, voortdurend en in steeds stijgende mate, zorg aan ieder, die zich met de publieke zaak bezig houdt, wegens de uiterst kostbare wijze, waarop het is ingericht, terwijl het niet een daaraan geëvenredigd nuttig effect oplevert. Er is geen staatscommissie noodig om dit te constateeren, maar niettemin zou een zoodanige commissie wel uitermate nuttig werk kunnen verrichten met het instellen van een nauwgezet, objectief onderzoek naar de toestanden op het gebied van het lager onderwijs, en het aangeven van richtlijnen om te komen tot verbetering. Er is eenigen tijd geleden in de Tweede Kamer ook op de instelling er van aangedrongen, maar het is er niet van kunnen komen, daar er geen algemeene instemming voor te verkrijgen was, en de minister verklaarde slechts in dat geval een dergelijke com missie te kunnen accepteeren. Waar de zaken reeds zoo staan als het gaat over de instelling van een commissie, behoeft men zich voorloopig in 't geheel geen illusies te maken over het resultaat, dat er mee te bereiken zou zijn en over de algemeene instemming, waarmee de con clusies ontvangen zouden worden. Het hooger onderwijs moge nog altijd beschouwd worden als in de eerste plaats een zaak van wetenschappelijken aard, het lager onderwijs is in ons land voornamelijk een politieke, en niet een paeda gogische zaak. Het heeft hiervan nooit anders dan ellende en nadeel ondervonden, en het ziet er niet naar uit, dat dit in de toekomst zal veranderen en verbeteren. Het is en blijft een politieke en dat wil in Nederland zeggen: kerkelijke twistappél, en dit is een blijvend beletel om het gaaf en objec tief te bezien, te behande len en te ver zorgen. Hier in ligt ook de oorzaak, dat de poging om tot bevredi ging op schoolgebied te komen op een zoo sma delijke mis lukking uitgeloopen is. Dr. Bos en zijn mede standers heb ben in trouwe geloofd, dat definanciëele gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs het vraagstuk bo ven de sfeer van politieke en kerkelijke partijtwist zou uitlich ten, dat w gneming van het onrecht, waarover zoo lang geklaagd was, de at mosfeer zou zuiveren, en bij den verde ren uitbouw van het on derwijs langs groote /ijnen gewerkt zou worden, in overeenstem ming met de beteckenis van het vraagstukder algemeene volksontwik- k el ing. Reeds de herziening der Grondwet P flef P»nt van 't onderwijs-artikel echter gaf te (J'en aanzien teleurstelling, welke volledig werd oc.n de P nieuwe leest geschoeide lager-onderwlJ^wet ter tafel kwam. De behandeling dezer wet 's een aaneenschakeling geweest van manoetlvres en schermutselingen tusschen verschillende groepen, die elkaar blijkbaar voor geen halven cent ver trouwden en geen ander doel voor oogen hadden dan voor zichzelf zooveel mogelijk te behalen en de wederpartij aan handen en voeten te binden. Het is duidelijk dat op die wijze een wet tot stand moest komen, welke alle mildheid van geest mist, stroef en moeilijk in de toepassing is, en culmineert in formalisme en futiliteiten. Op deze wet is verdeeld Nederland in alle gulzig heid aangevallen om er het uiterste uit te halen, wat er in zit. En het is gebleken dat er heel wat in zit voor wie het uiterste aandurft \ Een paar jaren praktijk hebben ten duidelijkste aangetoond, welke der vechtende partijen het bij de behandeling der wet gewonnen hebben, en wat er van de door Dr. Bos c.s. beoogde gelijkstelling is geworden. De vrijheid van onderwijs, welke in 1848 in de Grondwet is neergelegd, en waarop sedert dien onafgebroken in de praktijk is voortgebouwd, is een mooi en juist beginsel, dat niet losgelaten moet of mag worden, maar het Nederlandsche volk heeft getoond er, aan zichzelf overgelaten, niet tegen bestand te zijn. Vrijheid heeft slechts waarde voor hen, die er een grens aan weten te stellen; voor wie dit niet weten, behoort er een grens aan gesteld te worden. Zoo is het ook met onze vrijheid van onderwijs. De wetgever heeft tot taak andere en nauwere grenzen daaraan te stellen, om te voorkomen dat het met ons lager onderwijs heele maal falikant uitloopt, de financiëele gevolgen nog rampzaliger worden en alle volkskracht in versplintering en verbittering teloor gaat. Veel kans dat dit onder het huidige bewind en de tegenwoordige parlementaire meerderheid óp afdoende wijze geschieden zal, bestaat er helaas niet; deze zullen zich bepalen tot zulke maatregelen waardoor het toch niet reeds hooge peil van ons volksonderwijs naar beneden wordt gedrukt, maar de kwaal, waaraan dit onderwijs lijdt, zal niet in den wortel aangetast worden. de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM De staatkundige meerderheidsgroepen rusten alle op kerkelijken grondslag; althans wordt ter ondersteuning van haar politiek steeds een beroep gedaan op kerkelijke en godsdienstige sentimenten en verdeeldheden, en juist de schoolstrijd is het middel geweest, waardoor zij tot macht en bond genootschap zijn gekomen. De felheid, waartoe deze strijd werd opgevoerd, heeft het onderschei dingsvermogen en de voorzichtigheid bij de groote menigte van den aanhang niet aangekweekt, en belet de partijen zelf om thans tot matiging over te gaan. Tegenover de voor alle kinderen des volks toegankelijke openbare school is op matelooze wijze gewoed; niets is ontzien om daartegen het volk op te zetten, op het klavier der volksconscientie zijn alle accoorden aangeslagen en alle regis ters zijn opengetrokken, geen kerkelijk machts middel is onaangewend gebleven. Het ging om het recht der ouders om zelf, naar eigen inzicht en eigen geweten de school te kiezen voor hun kinderen; om de vrije keuze, voor elkeen, zonder uitzondering \ Eerst dan zou het onderwijs vrij zijn zóJ zou men bevechten de vrije school voor heel de natie \ Het is er gretig ingegaan bij ons volk, dat zich voorstelde opnieuw een strijd te voeren voor de vrijheid van geweten, gelijk de voorouders gestre den hebben tegen het Spaansche juk. Opnieuw sprak men van een 80-jarigen oorlog en het is buiten kijf dat in het brein van duizenden de liberalistische instelling, de openbare staatsschool, op n lijn gesteld werd met den gehaten Spanjaard van 300 jaar geleden. Zoo was en is de mentaliteit van een groot deel des volks, waaraan de schoolwet?De Visser geschonken werd, en het is dan ook eigenlijk heelemaal niet te verwonderen, dat de edelaardige wedstrijd in paedagogische voortreffelijkheid, waarvan de oprechte bevredigers gedroomd hebben, achterwege gebleven is, doch in de plaats daarvan de felle vijandigheid tegen de openbare school eerst recht losgebarsten is en het een gedrang zonder weerga om de publieke kassen is geworden, voor de stichting van aldoor maar weer nieuwe bijzondere scholen en schooltjes. ledere nieuwe kerkelijke richting, die zichzelf ontdekt, verlangt haar eigen schooltje te bouwen, en kan dat ook, dank zij de wet, op kosten der gemeenschap, al dreigt er ook van die ,,gemeen schap" zelf niets over te schieten. Het is een groot gevaar, dat deze thans hier bovendrijvende richting oplevert; zij werkt als een splijtzwam, zij brengt steeds doorgevoerde splitsing en schifting tusschen de kinderen van toch hetzelfde volk, overal en in alles, letterlijk van de wieg tot in het graf. Maar de vrijheid van het onderwijs heeft ze niet gebracht en kan ze ook niet brengen, tenzij men met die uitdrukking slechts wat in 't wilde schermt en ze als heilige leuze misbruikt. In zeker 95 van de 100 gevallen is, wat men dan wil noemen de vrije school", hier geworden de confessioneele" school, alleen formeel vrij staand van de diverse kerken. De school heeft tot taak de vorming van een vrij, wei-onderwezen, geestelijk-onafhankelijk volk, maar het is te betwijfelen of onze vrije" school deze opvatting aanvaardt; stellig kan en zal dit niet de school onder de kerk", die is een sectarische instelling en propagandainstituut voor geloofsverdeeldheid. Volgens Groen van Prinsterer is dit ook de regel matige toestand, waarin het onderwijs voor elke gezindheid behoort te staan onder den invloed der Kerk. Vermoedelijk echter had de bekende oud-predi kant Dr. J. H. Gunning het meer bij het rechte eind, toen hij enkele jaren geleden in Pniël" te kennen gaf, niet te verlangen naar uitbreiding van kerkelijken invloed. Theoretisch mag men de Kerk zoo hoog mogelijk achten en waardeeren, maar in de praktijk bloeit menige arbeid vaak beter en frisscher, wanneer de Kerk maar wat op een .afstand blijft." Voor het algemeen-vormend onderwijs zal dit zeker wel zoo zijn. En wat is er terechtgekomen van de hooggeroem de vrije schooi als tegenstelling met de gebonden staatsschool? Daar behoeft niet lang bij stilgestaan te worden: de publieke kassen betalen alles, en dus regelt de wetgever alles. We hebben nu niet alleen de openbare, maar bovendien ook de bijzondere staatsschool. Uit onderwijskundig oogpunt bezien lijden en kwijnen beide daaronder. We moeten zien daaraan te ontkomen, maar hoe? Hierover een volgend maal. C. G. Roos

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl