De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 8

13 september 1924 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2465 P l Vraagt Uw leverancier uitsluitend Delftsche Slaolie 2ÜK Delftsch Plantenvet EXTRA ?1.20 perheele. ? 0.75per halve jflesch (verpakking inbegrepen). DELFIA ?0.58 per tablet van 1/2 K-G. netto. LET OP HET GEDEPONEERD HANDELSMERK Het feit, dat er dagelijks meer WHITE VRACHTWAGENS EN OMNIBUSSEN op den weg verschijnen, spreekt voor zich zelf. De prijzen zijn concurreerend. ALLEENVERTEQENWOORDIQINO VOOR NEDERLAND: N.V. Gebrs. NEFKENS' Automobiel Maatschappij ALLEEN: AMSTERDAM, Jacob Obrechtstraat 26, Tel. 22507. | UTRECHT, Nachtegaalstraat 55, Tel. 3061. l Geen filialen, ook niet in andere p laat s en. J NAAR MAAT Fr. SINEMUS 20 Leldschestraat 22 - Amsterdam LICHT U TOT <S>^«<fe>» TEOOJTHOT VOOR /PECIME WOON INLICHTINGEN TOEZEPtDIrtö6RATI5 OPAAMVRAfiE De Keuze Uwer Toiletzeep dient met zorg te geschieden. Het mag geenszins de luxe verpakking zijn die U doet besluiten, maar uitsluitend de hoogfijne kwaliteit. Het groote succes onzer PALMITINE-ZEEP is allén te danken aan hare weten schappelijke samenstelling uit de fijnste grondstoffen. Zij heeft daardoor niet alleen een heilzame uitwerking op de huid, maar zij maakt het wasschen tot een genot. Overtuigt U daarvan en ge zult ondervinden dat zij iedere andere zeepsoort overtreft. Koopt nog heden een doos van 3 stuks bij Uwen winkelier en bewaar zorgvuldig de strookjes. Ze geven recht op mooie premies. BIJKOMSTIGHEDEN CXLII Dit maakt opeens het heele leven anders. Alsof je zorgeloos aandraven kwam en dan opeens tegen iets aanbonsde, dat je kracht brak, dat je achteruitslingerde en je dan verstijven deed. Want er was een stilte, die niet te beschrijven is, en een vreemde majesteit, waar alles klein bij wordt. Het zwijgen van den dood", in den dood verstard", woorden, uitgesleten woorden, clichés. Maar als we er vóór staan, worden ze ons opnieuw werkelijkheid; wordt ons opnieuw wer kelijkheid het woord van Vondel: De dood die spaert nocht soete jeughd, Noch gemelycken ouderdom. Sy maeckt den mond des reedners stom, En siet geleerdheyd aen nocht deughd." En we staren, en staren en begrijpen het niet. We wéten het toch: de dood is altijd in ons midden en hij komt, als een dief in de nacht". We weten toch: gelijk een bloem is' ons kortstondig leven". Maar als we er vóór staan en we zien deze bloem, geknakt in den knop, deze jeugdige teerheid plotseling zoo strak en hoog geworden, dan is het een mysterie; iets, dat we eigenlijk nooit hadden doorvoeld. Ze was toch een jong meisje als een ander, slank en droomerig en stralend van belangstelling; en dat er iets zóó liefs van haar uitging, was de charme der jeugd en der ongereptheid; waarom moest ze dan ineens in die veel hoogere wijsheid worden ingewijd en ons zoo verre achter zich laten, zoo onzeker en bedroefd? Want dat zij het nu allemaal weet en dat het goed is, dat zien wij wel aan haar glimlach, haar bijna mee lijdende glimlach over ons, stumpers. En weer opeens tuimelen we duizelend van het aanvaarden in de verbazing terug: een herfstmorgen en we liepen op straat; gewone Zaterdagochtenddrukte. Er was zon en een zoel, blauw neveltje; er waren overal herfstbloemen, zalmkleurige dahlia's en paarse asters, en die ijle, broze chrysanthen; de menschen waren een beetje blijer dan anders, omdat de regen voorbij scheen. De bakker zei lachend: Het is, omdat ik morgen naar Alkmaar moet, naar m'n zoon; daarom geeft onze lieve Heer zoo'n mooie dag". En de banketbak kersjuffrouw meende altruïstisch, dat het voor de restaurants op Scheveningen te hopen was, met den Zondag . . De japonnenwinkel maakte een nieuwe uitstalling en kijk, daar waren al winterhoeden . . Het was alles zoo gewoon, gewoon: zorgjes, verdrietjes, gekibbel, veel gekibbel, zoo van menschen, die zich te kort gedaan voelden of die aan 't loven en bieden waren aan wagens. Dan was er het huis, met de gordijnen neer, o ja. 's ochtends stond de zon er op; en ik keek even dom naar die neergelaten rouleaux, en dacht aan m'n boodschap, dat ik Maandag niet kon, en bedacht: welken dag dan? terwijl ik belde en in de gang keek. Maar toen stond ik binnen, en ik zei het niet; niet van Maandag en niet van een anderen dag, want hier gelden de dagen niet meer; hier is de eeuwigheid; en wij, die nog leven, kijken elkaar met zulke nieuwe oogen aan, alsof alle persoonlijke banden en alle persoonlijke vervreemdingen tusschen ons zijn weggevallen. Want dat wordt alles klein, het houden van elkaar of het grieven hebben tegen elkaar, of de verhouding van jongere en oudere, of meerdere en mindere. Want nu voelen we alleen, hoe we allemaal samenhooren als leven den, als lijdenden, als wie die donkere poort nog dóór moeten; en daar ligt het andere, het oneindig vreemde en verre en imponeerende. En ik denk aan den dichter Leopold, die het voor ons heeft gezegd, precies zooals het is: Zie, in de weeke peluw, onder de neergestreken lakens, hier is geheimenis bereid en ligt een meisje in doodsverschijncn een kind in zijne onnoozelheid en al het inenschelijk afpijnen is armer dan deze nu, vorstin van andere, gesloten koninkrijken, een dolende, waar paden wijken achter de heuvels en een verschiet een wijdverloren; men vindt het niet. O, welk een deerlijkheid is dit, zooals het vrome hoofd gedoken ligt in de haren en zij strooken der wangen wit, de strengen, strak getrokken stroom, waarin des aangezichts eenlingsbloetn drijft, rijk van mild wit, overtogen als van een dauw des doods, een pracht verzonken in zich, zonder acht voor anderen, pogend naar het hooge wonder van zich, van zijn eigen wezen: en vrediglijk stil gebracht zijn deze handen en in elkaar geborgen, schuilende over dit broze vrouwen lichaam, dat werd met zachte zorgen geloken en zoet toegevouwen." Hoe anders is de dag, voor wie den dood heeft gezien ! Daar loop ik weer op straat in het zoele neveltje, en ik hoor, hoe een mevrouw nadrukkelijk betoogt: ,,en toen zei ik . . en toen zei zij . . maar toen zei ik . ." En een man prijst zijn bloemen aan, en een kind holt, omkijkend, tegen me op; ik houd het even vast en denk: Jij ook, jij ook, en die kromme timmerman, en d'ie zelf voldane juffrouw, en de melkboer: en de oude dame in haar wagentje en de jongen op zijn paard in de zonnige duinen, die sterk is en zich gelukkig voelt, allemaal, allemaal... En is het dan wel de moeite waard, om voor iets te strijden, of om iets graag te willen, als het einde zoo stil is, en zoo zeker, en niet meer zoo heel veraf kan zijn? A N N i H S A L o M o N s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl