De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 september pagina 9

13 september 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

-240 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NIEUWE DUITSCHE BOEKEN TOEKOMST-FANTASIEËN ALFRED DUBLIN: Berge, Meere undGiganten (Fischer-Verl., Berlin, 1924). THEODOR MAYER: Die Macht der Dinge (Staackmann-Verl., Leipzig, 1924). ARN'OLD ULITZ: Das Testament (Albert Langen, Miinchen, 1924). De toekomst-fantasie, zooals die zich in de negentiendeeeuw heeft ontwikkeld, is een zeer bijzonder genre door de rol die de techniek er in speelt. Eigenlijk is het een vrij primitieve vorm van litte ratuur, vooral aantrekkelijk voor kinderen en kinderlijke menschen. Het zou de kunst van een primitief volk kunnen zijn, zoozeer gaan hier naieve opgetogenheid over eigen prestaties en ongebreidelde verbeelding hand in hand. Het is echter evenzeer en even weinig een nieuwe kunst, als het materialisme een nieuwe godsdienst was. Rudolf Kayser heeft het onlangs zeer duidelijk gezegd: Die leidenschaftliche Ablehnung der Metaphysik duren den Materialismus ist selbst i m starksten Masze Meta'physik.... Dieser Begriff von Materie verfiigt ber eine Theologie wie kaum eine kirchliche Lehre." En hij voegt hieraan toe: Diesem gefarhlichen Mythos der Materie folgte die nihilistische Katastrophe, die Zertrümmerung aller Beziehungs- und Wertsysteme, das Eingestandnis der entgottetenWelt." De westersche menschheid in het algemeen is echter nog lang niet aan deze bekentenis toe. Zij aarzelt tusschen een duister myst cisme en haar aanbidding voor de machine. Men mag daar om de beteekenis niet onderschatten van de schrij vers, die nog geheel vervuld zijn van de wonderen der techniek, van het geloof in de stof en in de heerschappij der menschheid, die komen zal, wanneer zij de materie geheel heeft leeren beheerschen. Maar toch heeft Kayser gelijk wanneer hij zegt, dat dit geloof voortdurend bezig is zichzelf te ondermijnen. Het is opmerkelijk hoe al deze toekomst-fantasieën die van dien glori euzen strijd verhalen, een dramatischen bijtoon hebben en het voorgevoel in zich dragen, dat wanneer de overwinning eenmaal zal zijn behaald, de menschheid, hopeloos van de natuur vervreemd, in een wereld zonder poëzie zal moeten verdorren. Een daarmee verwant motief is ook de voor stelling dat de bewoners der aarde tenslotte het slachtoffer worden van de nog veel volmaaktere techniek eener hoogere" wereld. Overal liggen religieuze en materialistische mo tieven hier onmiddellijk naast elkaar, wat den indruk versterkt, dat men met een primitieven kunstvorm te doen heeft of tenminste met een reactie op overbeschaving, die zich aanpast aan de behoeften der half barbaarsche, half decadente menigte der groote steden. De z.g. fantasten zijn van zeer uiteenloopende kwaliteit. Sommigen zitten nog midden in het onvervalschte materialisme, bij anderen is die bodem overwoekerd door griezelige mystiek. Vooral het beeldend vermogen is zeer verschil lend. Naast schrijvers die het niet verder brengen dan tot verstandelijke verzinsels, vindt men ook belangrijke talenten onder hen. Alfred Döblin, een der meest begaafde moderne Duitschers, heeft zich thans ook aan dit gevaarlijke genre gewaagd. Hoe hij daartoe gekomen is tracht Döblin duidelijk te maken in een beschouwing over zijn nieuwe boek, die in het Juni-nummer van Die Neue Rundschau" verscheen. Het is een zeer interessant essay, maar van de eigenlijke vraag, waarom hij als epicus het heden slechts kon geven, in den vorm van een toekomst-fantasie, maakt hij zich af met de opmerking, dat hij geen Balzac en geen Zola is. Hij vertelt, hoe hij, stadsmensch, anti-roman-" ticus, verheerlijker der techniek, tegenstander van de natuur, plotseling ergens buiten, bij het zien van een paar steenen, tot in zijn diepste wezen ontroerd werd. Die boodschap der natuur achter volgt hem van dat oogenblik af overal. Het mysterie der natuurwetten dringt door tot binnen de veiligste verschansingen der groote steden. Het oplossen van een klontje suiker in een kop kof fie is voldoende om hem eraan te herinneren. De verontruste stedeling vlucht in zijn werk. Hij wil een epos schrijven, da-t den zegevierenden strijd der steden tegen de natuur behandelt, maar een wil, sterker dan de zijne, doet het resultaat geheel anders uitvallen. Mein Buch war nicht mehr der gigantische Kampf der Stadtschaften, sondern Bekenntnis, ein besanftigender und feiernder Oesang auf die groszen Muttergewalten." Dit paradoxale, deze tegenstelling tusschen opzet en uitwerking, maakt dat men van dit boek?en hetzelfde geldt voor Döblin's vroegere werken veel goeds, maar ook veel kwaads kan zeggen. Velen zullen dit werk terstond verwerpen, omdat zij er slechts het verstandelijke, het gecon strueerde van den opzet in zien, terwijl anderen het wellicht een geniale schepping van een groot dich ter zullen noemen. Een kunstenaar, een dichter, is Döblin ongetwij feld, maar een wien het scherpe intellectualisme van zijn tijd telkens weer parten speelt. Dichter is hij, zoolang hij de perspectieven van het moderne groote stadsleven voor oogen heeft, machines in actie, menschen als heerschers over machines, de aanzwellende en vervloeiende beweging der ,,Zuvielen" beschrijft. Maar wat daarop volgen moet, de triomf der oerkrachten, de chaos en eindelijk het ontluiken der nieuwe menschheid, sterk en tegelijk deemoedig in haar frisschen teederen bloei, beheerscht hij veel minder. Men zou dit omvangrijke werk kunnen verdeelen in vier boeken, die in verschillenden toonaard" hetzelfde motief steeds verder doorvoeren. De eerste hoofdstukken beschrijven, voortref felijk beknopt en suggestief, de ontaaarding na den Europeeschen oorlog. De rassen vermengen zich almeer, de oude moraal gaat verloren, de volmaakte techniek doet de massa's in de steden verslappen. Eindelijk verdwijnt ook het laatste behoudende element, wanneer kunstmatig voedsel den land bouw overbodig maakt. Amerika, Europa en het Afrikaansche kustland worden beheerscht door een kleine kaste van ingewijden in natuurweten schappen en techniek. Om aan den benauwenden drang der werkelooze Zuvielen" een einde te maken, besluiten deze heerschers den oorlog tegen het Oosten te ontke tenen. Machines zullen het pleit beslissen, terwijl menschenmassa's in een schijnoorlog worden ver nietigd. De strijd eindigt onbeslist in een algemeene paniek, die in Duitschland zóó groot wordt, dat de nieuwe leiders ertoe besluiten de vlucht uit de steden en den terugkeer tot half barbaarsche toe standen systematisch in de hand te werken. Maar de westersche heerschers zoeken naar middelen om den eeredienst der techniek te herstel len. Ten koste van geweldige menschenoffers slagen zij erin de vulkanen van IJsland bloot te leggen en de energie uit het gloeiende binnenste der aarde te accumuleeren in weefsels van een nieuw element, die daarna op kunstmatige wolken boven Groenland worden uitgespreid. Dan vluchten de flotilles terug naar de Schotsche eilanden. Het electrisch contact wordt tot stand gebracht. In het hooge noorden gloeit thans een nieuwe zon, dicht bij de aarde. Aangrijpend geeft Döblin de ontroering der bemanningen weer: Als jet/.t die Sirenen schrieen standen sie auf dem Deck ber dein rollenden Meer. hls bebte, trommelwirbelte,schleuderte sich hinter ihren Halsen hcrum, dass sie achzten und ihre Fiisse weich wurden. Ihre Lider wurden angstvoll aufgerisssen, die Augen standen ihnen weisz barbarisch auf. Die Mundwinkel wurden krampfhaft heruntergezogen, die Lippen gespitzt. Sie bogen sich. Es wogte mit Hitze ber ihren Leibern, schauerte ber Rocken und Nacke'n. . . . Das Meer blieb glatt. Eine Welle von Licht schritt Ober den Horizont fort. Sie lagen auf den esichtern. Entsetzenden Schmerz in den Brüsten. Winselten vor Schreck, haltlos ais die Lohe ani Horizont unbandig höher höher höher höher schritt. Zugleich zuckte in ihnen die Sehnsucht: Dahin ! Sehnsucht nach dem Feuer. Und manche lagen, wollten nicht in den blendenden Licht aufsehen. Wenn es doch verschwande. Ihrefressende wahnsinnsnahe Angst. .. DieSchiffe trieben stundenlang in den erhellten Gewassern steuerlos. Dann regten sich die Menschen." Deze IJsland-Groenland-episode is de eigenlijke kern van het boek. Döblin's epische stijl, die toch altijd het uitgangspunt van zijn werk blijft, past nog geheel bij dit gegeven. Maar daarna g?.at die harmonie steeds meer verloren. De schepen keeren na enkele weken naar het ont-ijsde werelddeel terug waar de meeste worden verzwolgen door geweldige vormiooze monsters, bergen van protoplasma, die de nieuwe zon tot leven heeft gewekt. Deze chaos dreigt alles te verslinden. De steden worden vernietigd. De weinige overlevenden der Groenland-expeditie be geven zich onder de kolonisten in de oude valleien van Zuid- en midden-Frankrijk, die reeds vroeger de steden waren ontvlucht. Zij leeren hun den eerbied voor de scheppende oerkracht der natuur. De nieuwe aera breekt aan nadat de laatste gi ganten zijn verdwenen. Het is een half hybridisch, half idyllisch slot, dat zooals dat gewoonlijk bij dergelijke toekomst fantasieën het geval is, een geforceerden, onbevredigenden indruk achterlaat. Maar de beteekenis van dit werk ligt niet in de compositie. Döblin's kracht is zijn breede stuwende epiek, waaraan hij alle andere effecten opoffert. Met de idylle weet hij geen weg. De normale bur gerlijke" liefdesverhouding tusschen man en vrouw achtte hij reeds voor zijn vroegere werk E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 onbruikbaar Frauen sterilisieren das Epische" meent hij Man musz ihnen die Giftzahne brechen, das Süsze, Wichtigtuerische, KJeinzankische, Interessante an ihnen erst einmal zerknacken." In Berge Meere und Giganten" speelt het erotische element echter toch een belangrijke rol. In Zusammenhang mit meinem Thema jetzt bekam ich die Frauen beim Grif f"?zegt de schrij ver?Ich trat jenseits von Normal und Pervers." Toch blijven deze passages de minder gelukkige uit het boek. En het is misschien vooral omdat zij het erotische gehé! weten te vermijden, dat de Engelschen in dit genre gewoonlijk zoo leesbaar blijven, ofschoon geen hunner den stijl van een Döblin bezit. Die Macht der Dinge" van Theodor Mayer is een serie novelles, die alle uitgaan van de opvatting, dat geest en stof in wezen n zijn. Naast de ge wone griezelige verhalen, waartoe dit genre zich bij uitstek leent (titels als Die Hand aus Gips" en Das Nephritbeil" zijn zóó welsprekend, dat men den inhoud onmiddellijk raadt) vindt men in dezen bundel ook enkele toekomst-fantasieën over den strijd tusschen geest en stof. Het zijn slechts pcvere bedenksels, die het genre op zijn smalst te zien geven en het beste bewijs hoezeer men op het oogenblik in Duitschland alle gevoel voor ver houdingen in de litteratuur begint te verliezen is wel, dat iemand als Thomas Mann, die een fel tegenstander van Döblin is, (de antipathie is trouwens wederkeerig), dit werk warm aanbeveelt. Een bescheiden episch talent is de jonge Sileziër Arnold Ulitz. In zijn Testament" behandelt hij den ondergang der Duitsche steden na den oor log en den terugkeer tot landelijker! eenvoud. Hij blijft binnen betrekkelijk enge perken en bepaalt zich ook meer tot het persoonlijk noodlot, dat in den toekomst-roman uiteraard minder interesseert. Het beste is wel het eerste deel van zijn boek, waar in hij den ondergang der intellectueelen in de steden schildert en den strijd tusschen een Amerikaansch magnaat en een leider der Duitsche agrariërs behandelt. In een groot luxe-hotel in Duitschland. waar alleen Engelschen en Amerikanen worden toege laten, werkt de voor Engelschman doorgaande Duitsche dichter Keith als kellner. Hij wordt ontdekt door den zoon van den Amerikaanschtn geld-koning die de manie heeft Duitsche kunste naars weer op de been te helpen, maar als de Ame rikanen hem eindelijk in zijn armzalig verblijf ko men opzoeken, weigert hij hun geld. Hij begrijpt dat hij nooit meer zal kunnen dichten na alles wat hij en zijn omgeving hebben geleden. Hij wil nog slechts leven voor de nagedachtenis van zijn vrouw en kinderen, die in den ergsten nood el lendig zijn omgekomen. Keith wordt, nadat zijn laatste vriend, een gewezen componist, zelfmoord heeft gepleegd, ziek en zwakzinnig. Hij wordt buiten verpleegd door den tot inkeer gekomen agrariër, die met een verarmd stadsmeisje is ge trouwd. Langzamerhand herstelt de oude dichter en in zijn kleinen kring wordt hij nu de verkondiger van de liefde die de geslagen wonden zal genezen. Belangrijk is dit boek niet en eigenlijk reeds verouderd, ofschoon het slechts enkele maanden geleden verscheen. Ulitz is, evenals Mayer, door de Duitsche critiek hoog geroemd, maar wanneer men beiden ook maar n oogenblik met den krachtiger! Döblin vergelijkt, wordt het duidelijk, dat die faam niet lang stand zal houden. C n R. DE GR ,\ A r i VANNELLESVARINAS GOUDZEGEL 3O ets. per Pakje. ? Een aangename Bezuiniging een HALF ONS vervangt vela GOEDE SIGAREN M

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl