De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 20 september pagina 15

20 september 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 ffrfj * VAN DEYSSEL Lodewijk van Deyssel, geboren 22 September :1864: weinig auteurs zijn zoo innig vereenzelvigd met hun nonj de plume.Zeker, we weten het wel: Karel Alberdingk Thijm, de zoon van den fieren strijder voor de emancipatie van het katholicisme in Nederland, over wien hij zulk een mooi boek schreef, waardoor alleen reeds hij voorgoed het voortleven van zijn naam verzekerd zou hebben, niet alleen bij allen die in later eeuwen belang zullen stellen in onze 19de-eeuwsche letterkundige .geschiedenis, maar evenzeer bij hen die zich ver heugen in de teekening van schoone menschelijki -held in zuiveren, gaven vorm. ? Doch we kennen hem toch eigenlijk alleen als < Van Deyssel,'die haam is van hem onafscheidelijk, de naam van den held, die met en naast K'oos de groote litteraire revolutie ten onzent heeft vol trokken: Kloos de scherpzinnige, klare, vurige betooger, die redeneerend en. aanvallend punt voor punt veroverde, geen uitweg overliet, den vijand tusschen zijn stalen netten van bewijzen en .waarheden zag neerzijgenjVanDeyssel die in laaien den hartstocht, in woeste vaart er op los stormde, met zijn knots blindelings in het rond zwaaide, de koppen murw beukte, de lijken om zich zag , neertuimelen, vermorzeld, in den modder, onder zijn gierenden, satanischen lach'. Er zijn weinig-auteurs die zulk een tegenstelling vertoonen tusschen het werk hunner eerste periode ' en dat'ven* hun later leven. Er zijn er die b.v. beroemde romanschrijvers werden en hun carrière begonnen met slappe versjes of onbruikbare tragedies. Dat was dan een vergissing waar men niet meer naar omkijkt. Maar bij van Deyssel vinden we jaren van heroïschen strijd, van vlammend lyrisch proza, van daverende vloekpsalmen en extatische lofzangen. En daarna de rustige be zadigdheid van den kalmen waarnemer, die geestig teëkent al wat daar ond.er de indrukken van heden en verleden opwelt in zijn ziel, die uit de dingen des levens puurt de fijnste, geestelijke essence en met zacht speelschen humor realiteit en eigen teer innerlijk leven dooreen weeft tot een stil ontroerend tapijt. Hij, die thans gehuldigd wordt, gaf ons voor dien dageenkostelijkgeschenk: zijn Gedenkschriften 1). Hoor hem daar kalm geposeerd overwegen: Weet gij of men zich driftig moet maken? Ik weet niet, of men zich driftigmoet maken. Ik weet ook niet, of ik mij driftigmoet maken. Vroeger maakte ik mij wel «ens driftig. Nu al, in jaren, nooit meer (1920). Met de vraag of men zich al of niet driftig moet maken, bedoel ik hier thans alleen, of het ten opzichte van het verkrijgen van zeker gewenscht gevolg nuttig 'is zich driftig te maken. Men denkt wel eens: Mozes, Napoleon de Ie, de architect Dr. P. J. H. Cuypers, de minister-president Ruys de Beerenbrouck maaktenvzich driftig. Het schijnt dus niet volstrekt ontoonbaar tézijn. Ach, maar dat is de quaestie niet. De quaestie is alleen of het in eènig opzicht goed, nuttig of edel is, dat ik mij driftig maak. Toch geloof ik, dat het nu voor mij, en betrekkelij k algemeen in het gewone leven van ons, alledaagsche stervelingen, beter is zich niet driftig te maken. Geduldig en doorzettend, krachtig en bedaard, moet men handelen. Drift is altijd onwaardig en belachelijk." Is dat de Van Deyssel van '85? Toen wist hij het. Toen kende hij den drift die uit toorn groeide, en deze was niet onwaardig en belachelijk. Maar dat gold ook niet het gewone leven; het gold wat hem het dierbaarst en heiligst was; het gold de levende, stralende schoonheid, die hij vertrapt zag, die hij zag verzuren onder de suffe, knusse vormelijkheid zijner in kunst liefhebberende voorgangers of tüdgenooten. . En hij barstte los. Hij werd het ratelende, zwaar .bulderende onweer, de gierende wervelwind, die " de atmosfeer zuiverde, de wolkbreuk, die de klam me verrotting in ne vaart wegspoelde. Was er wat goeds bij, het zou later in de jaren der bezin ning wel weer opluiken, en in zijn eigen kleur en gedaante zijn plaats weer opeischen. Dat zijn de dagen van Nieuw Holland (1884), van Over Literatuur (188,6); de dagen waarin voor hem de hoogste trap' van kritiek was schelden, met geestige.nieuwe, levend geheelde scheldwoorden,het schelden zóó, dat de scheldbladzijde tot de zwie pende geeseling der satyre of tot een massief stuk verontwairdigingsproza wordt;" de dagen toen hij Van Sorgen en Catharina F. van Rees de onster felijkheid schonk door zijn bacchanaliën van haat en spot; de dagen van de luid opschallende ver heerlijking van Zola, de schoone lyriek over het motief Kunst is péssie. Maar ook onder die wildlyrische kritiek klinkt al reeds het rustige, het stil gedragene in de fijne gedetailleerde causerie over de Goncourts. Zelfs in Over Literatuur is al de voor zichtige ontleding en beschouwing van details bij Het werk van Netscher. Want zijn eigenlijke natuur was toen reeds anders. Dat blijkt uit Een Liefde (1889) en uit het boek dat hij over zijn vader schreef. Een Liefde was een naturalistische roman, geïnspi reerd door de kunst van Zola, die hij als de hoogste in harts tochtelijke ontroering aanbad, maar het was geen kunst naar Zola, het was kunst van Van Deyssel, van denzelfden Van Deyssel die later Frank Rozelaar en nu weer deze Gedenkschriften schreef. SS In Een Liefde leefde de ziel noch van La Terre, noch van Salammbö. Er was de grootschheid en wijdheid in van Zola en Flaubert, maar tegelijkertijd dat zelfde liefdevol 'opgaan in het kleine en teere, dat zorgzaam teekenen van de lieve details, dat ziel vinden in onbeteekenende dingen van hetdagelijksche leven, dat vroom genieten van de stille vreugde van" het vreedzaam in. tieme samenwonen. Wanneer hij in 1895 zijn opstel van Zola tot Maeterlinck schrijft, zit daarin iets van een apologie voor de schijn bare verandering in zijn wezen. En werkelijk is er niets veranderd. De Van Deyssel die reeds in Een Liefde was, komt alleen maar meer tot bewustzijn vanzijn eigen persoonlijkheid, van zijn ware roeping en zet zijn natuurlijke ontwikkeling voort langs rustige, welgebaande paden van meditatie en geestelijke ingetogenheid, in bloei van rijke, blanke schoon heid. Hoor in Tot een Levensleer (1895): O, het is mooi, het is bijna onweerstaanbaar bekorend, na een leven als van een eenzaam wild landschap zijn leven te maken tot dat van een plechtig gebouw-in-de-stad. Eindelijk, ein delijk, van al 't alleene ommedwalen, een te wezen met de velen, de verbeelding te maken tot werkelijkheid, den vasten stijl te geven aan zijn woeste natuur, de boomen te maken tot zuilen, de lucht tot een dakgewelf, de zonneplekken tot roode en gulden vensters, en al het vogelengekweel, het bladeren-ruischen, het winde-geween en dondér-getoorn tot vaste rythmische bewegende muziek. Het is zoo eene sterk medevoerende gedachte den nek te buigen en de knieën te buigen en mede te doen, met het lichaam bewegend naar het bewegen der ziel, met wat de menschheid als haar beste samenzijn heeft gevonden." De drift heeft uitgewoed; de toorn is bedaard, de brandende schoonheidsdorst is gelescht in het bloed der gevallenen; het heete hoofd en het bon zende hart is bekoeld en tot rust gebracht in de frissche, zuivere sfeer, die hij zelf om zich geschapen heeft; de gloeiende extase van de vrijheid en de ruimte, waar hij zichzelf in opstuwde, gaat over in een blijden inkeer in zich zelven en hij wordt de rustige dienaar der schoonheid, de argelooze werker op het terrein van zijn diepste eigen zelf. In de roes der aan de oppervlakte stormende lyriek van blijdschap over de ontdekte vrije levensvlakte hadden wij de twee grootste bestanddeelen der menschheid verwaarloosd, vergeten: het leven der ziel en de monumentale visie van het Leven." De oppervlakkige, wawelende beginnelingen van latere tijden, die uit de verte op de groote beweging terugzien, babbelen wel eens van iiizinken, van uitgebranden krater, van gedoofd vuurwerk. Maar dat is het niet. De eigenlijke Van Deyssel voor zoover we hem nu kennen, is de Van Deyssel die gaat van Een Liefde tot deze Gedenkschriften. Van Deyssel de revolutionnair, de hemelbestormer is een Van Deyssel die buiten zich zelf is van drift. In zijn lyrische kritieken, zijn vloekzangen, zijn spot en zijn hoon, die hij als kokende olie en bran dend pik uitstort over zijn vijanden, zijn dithyramben over Zola is een.haat en een schoonheidshartstocht zoo schoon als ze zich slechts zelden in eenige litteratuur hebben geopenbaard. Doch zulk een toestand van opperste spanning van alle krachten, van kokende opbruising van het innigste zijn kan niet blijven duren. Het is een voorbijgaande roes. Zijn rustige volgroeiing van eigen persoonlijk heid, zijn opperste uiting van zelf inkeer en medi tatie bereikte Van Deyssel in Frank Rozelaar (1911). Dit is de wondervolle ontplooiing van zielestaten die zich reeds in de 18e eeuw in de kiem Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen voordoen, de rustige, klare zelf-analyse, het stille gepeins over het stoffelijk en geestelijk waarneem bare, dat zich van alle sensatie rekenschap geven wil, dat zoekt naar het ongewetene, het stille mysterie van het schoone zijn. Die ontwikkeling zet zich voort tot in de Ge denkschriften. Welk een geestig spel van verbeel ding zijn zij. Hoe wordt de kleine, in zich zelf onbelangrijke realiteit gezien in een sfeer van zoete intimiteit, een schoone geestelijkheid. Welk een scherpe observatie van kleuren en vormen en al die schijnbaar absoluut onbeteekenende bijzonder heden en gebeurtenissen, waarbij men telkens onder een zoeten glimlach in zich zelf constateert: ja dat is het: dat ken ik, doch nimmerzagik het zoo gracieus, luchtig geestig of ironisch gewichtig geformuleerd, zoo pakkend en verrassend geteekerid. Hoe breekt door deze gemoedelijke, kalme vormelijkheid, deze soms plechtstatige gewichtig heid, die een enkele maal de pose nabij komt, tel kens weer de innige teederheid en gevoeligheid, waardoor ook dit boek een boek van superieuren, voornamen humor wordt. En welk een lustige joligheid soms. Ruusbroec en de Reinaert zijn de elementen die, schijnbaar ver verholen, toch innig samengesmolten zijn in dezen machtigen zuiver Hollandschen ras-artist. J. PRINSEN. J.LZN 1) Uitgave Em. Querido. A.F."en?PüCIT De Oostenrijkse hèKlassewagens Personen- en Vrachtautomobielen Omnibussen Brandspuiten N.V. AUTOGARAGE ARCHIPEL" 's-Gravenhage. Tel. 13063-12348

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl