Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2466
LA'
AMSTERDAMSCHE
BIJZONDER: HEDEN XI
*v FRANKENDAAL
Wie den Middenweg in den Watergraafsmeer
langs wandelt, wat met»het zeef drukke mecha
nische verkeer tegenwoordig een veel geringer
en veel minder ongemengd genot is dan in oude
tijden, kan aan den rechterkant van den weg
een oude buitenplaats vinden, diénog steeds
den ouden naam Frankendaal draagt. Zulke
buitenplaatsen, die hun strenge vormen in hoog
opgaand geboomte plachten te hullen, telde de
omtrek van Amsterdam vrpeger zeer vele, vooral
in de achttiende eeuw. De vermogend geworden
Amsterdamsche koopman bouwde zich vooreerst
een deftig huis aan n der'grachten. Maar was hij
gefortuneerd genoeg om meer te doen, dan ves
tigde hij zich in den zomer op het land. Hij kocht
een heerlijkheid met een kasteel en verwisselde zijn
aiouden burgerlijken naam met dien der heerlijk
heid. Wie het minder breed had, liet het wat minder
breed hangen; hij kocht of liet zich bouwen in de
buurt van Amsterdam een deftig landhuis, dat hij
omringde met een fraaien bloemrijken tuin en hoog
opgaand geboomte. Daar had hij dan in den regel
ook zijn oranjerie, zijn bassecour, zijn vinkebaan,
en zooveel meer als toen tot een groot lustverblijf
werd gerekend. Dergelijke buitenverblijven vond
men vooral langs de.rivieren of aan de duinen,
maar liefst wat dicht bij de stad. Zij werden be
schreven in bekende werken als de Zegepralende
Vecht, de AmstellandschêArcadia en dergelijke;
zij werden door dichters en dichterlingen in hoog
dravende verzen bezongen.
Er is van al die heerlijkheid niet veel overge
bleven. De Fransche tijd met zijn algemeene
verarming deed reeds vele buitenplaatsen ver
dwijnen. De negentiende eeuw met haar veranderde
maatschappelijke verhoudingen en zeer versnelde
verkeersmiddelen maakte de buitenplaatsen ten
slotte overbodig. En zoo verdween het eene groote
buitenhuis na het andere aan de Vecht, aan den
Amstel, in de Watergraafsmeer of de
Diemermeer, zooals men oudtijds veelal zeide. Alleen een
enkele bleef bestaan, men mag haast wel zeggen,
door toevallige omstandigheden. Een van de be
kendste daarvan is het oude Frankendaal, dat zijn
voortbestaan alleen dankt aan het feit, dat de
gemeente Amsterdam er haar kweekerij in geves
tigd heeft.
Maar in de achttiende eeuw was Frankendaal een
bekende en zelfs min of meer beroemde buiten
plaats, de glorie van de Diemermeer.
In Het verheerlijkt Watergreefs of
Diemermeer", dat van 1725 is, zong Brouerius van Nidek
aldus:
Nu weer naar Frankendaal, 't geen in zijn
(ruime lanen
Bij naar verborgen, ons een sierlijk lustbos toond,
Waar in de vrolijkheid met haer gespelen woond,
Om Baldes ijver op haar ooftbanket te onthalen"
Frankendaal aan den Middenweg (Naar een oude prent)
Frankendaal behoorde namelijk in die dagen aan
den vermogendenAmsterdamschen koopman Balde,
die waarschijnlijk de bouwheer van het huis is.
Na hem werd het gebied van de hofstede nog uit
gebreid met aanzwettende landerijen. Zoo bleef
Frankendaal een sieraad van de Watergraafsmeer.
In den Franschen tijd kwam het in handen van
Anthony Dull. Zijn erfgenamen verkochten het
goed in 1835 aan Cornelis Proot, na wiens dood in
1849 het in handen kwam van Pieter Proot.
De dynastie Proot heeft op Frankendaal den
schepter gezwaaid tot 1866. In de dertig jaren
van haar bewind heeft de oude hofstede een nog
grootere, zij het andere reputatie gekregen dan zij
ooit vroeger had gehad. Want in de dagen der
Prooten was Frankendaal ingericht alspleziertuin,
waartoe het zich met zijn lange lanen van prachtig
opgaand geboomte voortreffelijk leende. Zulk een
gelegenheid, zoo geheel buiten en toch niet al te ver
van de stad, voldeed aan de behoeften van breede
kringen der toenmalige burgerij. Voor de jeugd viel
er ongetwijfeld ook veel te genieten. Er was voor
eerst een kettingbrug, een angstig, maar juist daar
om zeer gewaardeerd genoegen. Dan waren er de
noodige schommels en wippen voor de kinderlijke
en ook voor de meer gevorderde jeugd. Ook waren
er rariteiten te zien. Op een eilandje was een kluis
met een heremiet te zien;
elders, maar in nauw
geestelijk verband daar
mede vond men zelfs een
geheel klooster met twee
op de ruiten achter traliën
geschilderde nonnen. Mg|
? Van al deze heerlijk
heden zal dertig jaren
lang op gepaste en mis
schien ook wel eens op
ongepaste wijze door het
Amsterdamsche publiek
van die dagen zijn ge
noten. Maar gelijk aan alle
aardsche dingen kwam
ook aan den pleziertuin
Frankendaal een einde,
men zou willen zeggen,
eenl gewelddadig einde.
Want in 1866 verkocht
Pieter Proot het goed
met alle ap- en
dependentien aan J. T. Scholte.
Het volgende jaar deed
de kooper Frankendaal
over aan de bloemisten
J. C. Krook en J. B. en
H. 'Groenewegen. Zij
handelden voor de Ko
ninklijke Nederlandsche
Tuinbouwmaatschappij
,,Linnaeus". Daarmede
kreeg Frankendaal een
geheel andere, men mag
wel zeggen, zijn defini
tieve bestemming.
De maatschappij
LinFrankeidaal in Augustus 1924
naeus had tweeërlei doel:
PARK-HOTEL
ROTTERDAM
vooreerst het geven van uitgebreid, grondig
tuinbouwonderwijs; ten andere het oprichten eener
kweekerij op groote schaal, benevens handel in
boomen, planten en verdere
tuinbouwvoortbrengspelen." De bedoeling was dus zoowel wetenschap
pelijk als commercieel, op zich zelf niet onverstan
dig, maar toch ten slotte niet doeltreffend. De
oprichters hadden in hun circulaire geschreven:
Het tot stand brengen eener dergelijke inrich
ting mag niet alleen als van groot voordeel,
maar ook als van onberekenbaar nut worden
beschouwd. Immers, iedereen die tot den tuin
bouw in betrekking staat, heeft de behoefte aan
bekwame tuinbouwkundigen gevoeld, en wordt
daarin niet spoedig voorzien, dan zal onze tuin
bouw, die toch een belangrijke tak van nijver
heid is, binnenkort nog meer dan dit thans het
geval is, bij andere landen achterstaan". Er werd
ook blijkbaar met groote ambitie gewerkt. De
tuinbouwschool was een instituut met driejarigen
cursus met daaraan verbonden internaat. In den
eersten tijd schijnt de school en de tuin dan ook
te hebben gebloeid. En stellig hebben beide dan
ook goede vruchten afgeworpen zoowel in ideëelen
als in reëelen zin.
Maar op den duur ging het toch niet; de kosten
bleken te hoog en de algemeene belangstelling te
gering; overheidssteun was in die dagen nog slechts
schaarsch en schamel. Zoo moest het einde wel
den last dragen: in 1882 werd de maatschappij
Linnaeus" ontbonden. De school werd overge
nomen door de nieuw gestichte vereeniging De
Tuinbouwschool Amsterdam", die met
gemeentesteun werkte. Maar ook zij kon het niet bolwerken;
toen in 1894 het houten schoolgebouw, tot den grond
afbrandde, zag men daarin een vingerwijzing van
het noodlot; de school werd opgeheven. Intusschen
was de tuin bij de opheffing van Linnaeus" over
gegaan aan de gemeente Amsterdam, die er haar
kweekerij ten behoeve van haar parken en plant
soenen vestigde.
Zoo is de toestand tot op dezen dag gebleven.
Wat Amsterdam dankt aan zijn stadskweekerij,
is bekend genoeg. Er zijn misschien steden, die
even goed voor haar geboomte zorgen als Amster
dam. Maar er is stellig geen gemeente, die met
grooter en trouwer zorg haar kleed van frissche
groenheid onderhoudt dan onze stad.
H. B R u G M A N s
VAN NELLESVARINAS
GOUDZEGEL
5O ets. per Pakje.