De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 20 september pagina 9

20 september 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE DRIE FRATELLINI CLOWNS Toen de drie Fratellini enkele maanden geleden ter officieele decoratie op de planken van de Comedie Francciise verschenen, waren het misschien de eerste clowns die, na Molière, weer eens in zijn huis werden toegelaten en het was geen toeval dat in die omgeving, waar de strenge oude tragedie een van haar laatste toevluchten vindt, de nieuwe liefde voor den potsenmaker bleek. Misschien was het ook voor het eerst dat men den clown de reddingsmedaille voor tragedie op zoo statige Wijze uitreikte, die hij en zijn familie sinds zooveel eeuwen verdiend hebben. Het zal zeker niet zoo bedoeld zijn, het was maar een lintje als alle lintjes, maar de muze van den clown houdt van ironie en laat over zich denken zoo men wil. En dit was een lintje waarbij te denken viel, een eigenaardigheid Het eigenaardige is dan dat sinds eenige jaren, overal waar het tooneel zich vernieuwt, de clown verschijnt.. De zwartgalligen meenen wellicht dat hij een triomfantelijke cabriool slaat op de puinhoopen van het statige tooneel of dat zijn roode neus een der natuurlijke teekenen is van den groven smaak de.r menigte; er zijn idealisten van de soort die alles willen verbeteren met n nieuwe idee, al is het een clown, en die al niets anders meer zien dan zijn schitterende pailletten waarin volgens hen de heele toekomst spie gelt; maar een idealist ziet vaak te weinig en een zwartgallige vaak te veel. Om den clown goed te zien moet men als de clown doen: de variteiten en rariteiten van de wereld zoo zakelijk mogelijk zien en ze dan weer vergeten in de fantasie. De feiten zijn dat over de heele wereld de klucht, vaak grof genoeg, het statige tooneel redt. Het is voor den waren aristocraat niet aangenaam door een groven broeder in het leven te worden gehou den, maar in onaangename omstandigheden leert men elkaar kennen en het bleek tenslotte dat de redder eigenlijk nog van veel ouderen bloede was dan de geredde aristocraat en al in het boksvel danste, iang voor de strenge tragediespeler wet en werk der goden openbaarde. Men was vergeten dat de heele tooneelgeschiedenis met veel profijt te zien is als een broedertwist tusschen die twee eeuwenoude regeerende machten, de klucht en de tragedie. Zelfs de oudste tooneelschilder, die nog altijd uit brave traditie, beiden het tragische en het komische masker, op het gordijn schilderde, was het vergeten, al bleef het eene met een duivelsch knipoog in de zaal kijken en al sloeg het ander nog steeds zijn oogen omhoog. Het was een flauw allegorie'tje geworden; maar het is een groot symbool. Tant de choses dans un menuet!" Maar er zit eenmaal in een clownsmuts altijd meer dan men denkt en niemand heeft ooit geweten wat er al niet uit komen kon. Men heeft Harlekijn en de Grieksche boksdansers en de Italiaansche commedia dell'artespelers en de potsenmakers en spullebazen en al het volk dat van God noch gebod wist altijd eenigszins als de familie van den duivel gezien ; en de groote tragedie heeft nimmer be staan zonder een groot geloof dat in haar strijden kon en beseffen. De clown, Pallenberg, speelt met een rol als de kat met een muis; Gijsbrecht van Amstel dient. Maar zonder den een zou de ander niet lang bestaan, en men vergeet wel eens dat de duivel van nature het best den weg naar den hemel kennen moet en dat het misschien zijn zwaarste werk is zoolang kat en muis met den mensch te spelen dat er geen enkele andere weg meer bestaanbaar schijnt. En dus zou het ook zeer geleerd te be wijzen zijn dat de klucht steeds weer de redding der tragedie geweest is, dat de tragedie steeds weer verviel en de klucht steeds weer won en weer nieuwe mogelijkheden schiep voor de strengere kunst. Tusschen deze beide polen ligt alle verval en bloei van het tooneel, alle kristallisatie uit dien donkeren stroom die menigeen thans weer met zooveel angst rondom de laatste peilers van het ernstige theater ziet spoelen. . Tot nu toe is het tusschen den clown en den tragediespeler niet zoo verloopen dat men de toe komst zoo somber behoeft te zien; na de boks dansers kwam de Grieksche tragedie, de klucht, het verval; na de kerkelijke spelen de duivel en de potsenmakers, na hen en de Italiaansche improvisa tors Molière; en Shakespeare en Calderon, die wijs genoeg waren om de clown in de trag*edie onder de trap te laten wonen, handhaafden zich zoo bij de twee eeuwige speelkrachten der dramatische kunst. Het groote gevaar voor die kunst is thans minder dat er geen groote tragedies meer geschreven en gespeeld worden, als wel dat men de klucht te vaak minacht en mét de klucht den kluchtspeler en de red dende krachten. Het is zoover geko men dat een tooneelspeler zich soms schamen gaat voor een stevige komi sche rol zonder meer en alleen de massa, die zoo vaak gelijk heeft in wat zij zoekt, al vindt ze dan vaak het verkeerde, hield voet bij stuk en verkoos Charlie Chaplin boven het salon-blijspel. Omdat Charlie Chaplin, als men hem scherp genoeg op de vingers ziet, veel menschelijker is, en zijn ambacht perfect kent. Een clown, die zijn am bacht niet perfect kent, is onbestaanbaar; een tooneelspeler heeft al tijd nog wel zooveel woorden te zeggen en gevoeligheden, diepzin nigheden etc. te lanceeren dat men al is het maar half voldoende, toch blijft aanhooren. Een acrobaat, die zijn werk niet van jongsaf aan en goed leerde, speelt voortdurend met den dood. Een actrice die zeer laat en slecht leerde tooneelspelen speelt soms met zeven lauwerkransen om zich heen. En daarom is het niet kwaad in de klucht, de clown, de acrobaat, iets anders te zien dan een middel dat de kas stijft en drie artistieke daden" per seizoen mogelijk maakt, het is mogelijk ze zoo te zien dat er nieuwe speelkracht en blijvende liefde voor het tooneel uit gewonnen wordt, die wellicht eens tot strenger vorm dienen. Het verschijnsel is reeds begonnen; de clown en zijn familie zijn binnen gegaan in alle Europeesche theaters waar nieuw leven ontstaat. De Russische jonge acteurs worden getraind als acrobaten. Copeau's leerlingen oefen den geregeld in het circus onder de Fratellini wat, bij de strengheid van zijn beginselen, wellicht nog eenige verstokte harten te denken geeft. Hij leidde bovendien kort geleden hun memoires in, die Paul Mariel opschreef in Histoire de Trois Clowns".!) Jean Cocteau's clownerie staat naast streng, klas siek streven, Dullin speelt clownerie naast tragedie, een van zijn spelers,Achard, redde met Voulez vous jouer avec moa" het seizoen en de eerste zegepraal van het genre; elders speelt men parades en im provisaties, het circus begint te herleven als klas sieke kunst en het heeft immers een traditie van duizende jaren, klassieker dan menige andere kunst de füm begint zelfs eenig gebied te ver liezen en redt zich in de klucht. . . . het is minder donker in den schouwburg dan het schijnt, als men die krachten maar erkent voor wat ze zijn en het eene masker niet vergeet voor het andere. Maar laten wij eerlijk zijn: wij hebben wat al te veel alleen naar dat van de tragedie gekeken, en de klucht maar als een grapje beschouwd; wat alweer een duivelsche list van haar beschermheer moet geweest zijn om de ernst van de klucht te verber gen en de tragedie zoo ten val te brengen. . Want de klucht is ernst: de memoires der FratelDe Loge van de Fratellini lini, een gezellig babbelend boek en daarnaast vaak een diep pleidooi voor het echte ambacht van den clown, bewijzen het. Er staat veel trouwhartigs en waarachtigs in tusschen verdachte fantastische verhalen en avonturen en wat er aan ernst in aan wezig is vernielt, der goden zij dank, eindelijk de legende van den sentimenteelen clown en doet den clown zien als een ernstig kunstenaar. En uit die para dox blijkt dan ook alweer dat de goede clown, de klucht speler en de tragediespeler, leden van twee regeerende families, ten slotte van^ een zelfden stam zijn, die door grooter macht wordt geregeerd naar het motto ,,verdeel u en heersch". |«J£3:VI¥-' p« Daarom zal men het over den clown als redder ook wel , nooit eens worden en was het dus dwaas over hem^te rede neeren. Maar toch.... J. B. Poquelin de Molière zeide: C'est une trange entreprise que celle de faire rire les honnêtes gens". En dat is het motto der Fratelini En J. B. Bossuet heeft ge zegd: Molière est un infame histrion !" en hij was een statig man., en het gelijk was niet vol komen aan zijn zijde.... Zoodat men de memoires der Fratellini eens zou kunnen lezen inplaats van verhandelingen over de opheffing van het tooneel? J. W. F. W E R U M E U S B U N I N G 1) Een Nederlandsche uitgave hiervan komt bij Em. Querido. Red. NIEUWE BOEKEN Klein Jantje van Grisec, is de titel van een leesboek voor jonge kinderen, door J. VAN SCHERPENZEEL geschreven en met prentjes van Jan Wiegman geïllustreerd. Uitgave G. Koljf en Co. Batavia/Leiden. J. S. MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAQ DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl