Historisch Archief 1877-1940
No. 2467
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
1
(±1600?±1100 v. Chr.), was de gewoonte om
pyramiden boven hun doodskamers te bouwen bij
de koningen geheel in onbruik geraakt; zooals
vóór hen de magnaten van het Rijk reeds lang ge
daan hadden, lieten ook zij nu hun graven uithouwen
in de rotsen, de meesten in nzelfde streek, de
eenzame vallei in de buurt van Thebe, die daarom
het Dal der koningsgraven zou heeten. Van de
dertig of veertig tomben hier aangelegd door de
18de, 19de en 20ste dynastieën zijn er misschien
slechts'twee in stand gebleven: die van
Amenhotep II en van Tut-anch-amon. Wat is er met de
overige gebeurd?
Het was voor de prachtlievende heerschers van
Egypte, die zich evenals hun onderdanen en-het
meerendeel der menschheid tot op den huldigen
dag het leven in het hiernamaals moeilijk anders
konden voorstellen dan als voortzetting van hun
aardsch bestaan, vanzelfsprekend dat hun ver
heven lichaam ook in het graf met kostbare pracht
werd omgeven. Van beide, mensch en pronk,
trachtte men de instandhouding te
verzekeren, in den oudsten ^ tij d
door ze te overdekken met een berg
van steenen, thans door ze te ver
steken in een doolhof van
uitgehpuwen rotsgangen. Noch de eer
bied ' echter voor den_ aardschen
potentaat noch godsdienstig ontzag
hebben verhinderd dat, soms reeds
eenige geslachten na de grafleg
ging, dieven den ge wij den plek
openbraken en van zijn kostbaar
heden, voorzoover ze van hun ga
ding waren, beroofden. Stichtingen,
nagelaten om uit de opbrengst
daarvan de bewaking duurzaam te
bekostigen, misten hun doel, aan
gezien juist voor hen die daarmee
waren belast de verleiding der aan
hun zorg toevertrouwde schatten
te sterk was. In tijden van een
krachtige regeering kon deze
roofzucht nog eenigszins worden be
teugeld; onder de zwakke 20ste
dynastie waren grafplunderingen
aan de orde van den dag. Soms
werden de schuldigen gevat en
zwaar gestraft; in n geval
kennen wij de toedracht nauwkeu
rig uit papyri, die het verslag bevat
ten Van het gerechtelijk onderzoek
.en het proces-verbaal van het ver
noor met de bekentenis der mis
dadigers; maar het misdrijf zelf
was onuitroeibaar. Men ging er toe
over, om althans de mummies voor
schennende handen te behoeden,
deze herhaaldelijk naar andere berg
plaatsen over te brengen; een groot
aantal van hen vond ten slotte
blijvend onderdak in het graf van
Amenhotep II; de overige werden
in veiligheid gebracht in een goed
verborgen graf, dat in de rots bij
Dêr-el-Bahri was uitgehouwen.
Daarna bleef het dal woest en ledig
over, soms een woonplaats biedend
aan een kolonie van anachoreten,
onafgebroken, overigens, doelpunt
van toeristen alle eeuwen door. Hier
vonden nu Carter en zijn helpers,
na zes jaar gezocht te hebben zon
der noemenswaard gevolg, het graf
van Tut-anch-amon.
Het was niet hetgeen men wist
van de persoonlijkheid of de
regee"ring van dezen vorst dat belang
stelling opgewekt had voor zijn
laatste rustplaats; meer 'dan het feit van zijn
leveny zijn dood en begrafenis was nauwelijks
van den man bekend. Toen de ketterkoning",
?die als Amen-hotep IV de regeering had aan
vaard, maar na de instelling van den
beeldloozen dienst voor Aton onder den naam
Ech-natoh had voortbestaan, zijn kort' maar uiter
mate belangwekkend leven had geëindigd zonder
mannelijken erfgenaam na te laten, werd hij
<loor den gemaal van zijn derde dochter
?de eerste had den haren spoedig verloren, en de
tweede was nog ongehuwd opgevolgd; hij droeg
toen den naam Tut-anch-aton; dat hij spoedig
Tut-anch-amon heette is de. uiterlijke aanwijzing
voor het feit dat het den priesters van Amon gelukt
is den nieuwen dienst grondig te vernietigen.
Iets meer dan van den waarschijnlijk weinig
beduidenden Tut-anch-amon weten wij van diens
vrouw, Anch-sen-amon; en wel uit niet-Egyptische
bron. Gedurende den tijd van het Nieuwe Rijk
heerschte er in het oostelijk gedeelte van
KleinAziëen den middenloop van den Euphraat een
volk, of groep van volken, die wij met hun
oudtestamentischen naam Hittieten noemen. Het
middelpunt van hun rijk in Klein-Aziëis in 1906
opgegraven, nabij Boghazkeui.doorHugo Winckler;
daar is ook het staatsarchief gevonden, welks oor
konden op duizenden leemen tabletten, deels in de
toenmalige taal der diplomatie, het Babylonisch,
deels in de eigen taal, maar geschreven met spijker
schrift, waren opgesteld. Dit rijk en het Egypti
sche hebben eeuwenlang verkeer, vijandig zoowel
als vriendschappelijk onderhouden; zoo is van een
verdrag tusschen Ramses II en den koning der
Hittieten uit het begin der Xlle eeuw v. Chr., dat
wij vroeger alleen uit twee afschriften op een tempel
in Thebe kenden, thans ook de Hittietische tekst
bekend, merkwaardig toeval bij dit oudste docu
ment van het internationale recht. In dit archief
nu van Boghazkieu is ook een correspondentie
aangetroffen-tusschen het Hittietische hof en de
jonge weduwe van Tut-anch-amon zij kan bij
diens dood niet veel ouder dan 17 jaar-zijn ge
weest die een duidelijk licht werpt op de door
tastendheid van deze naar haar zin te vroeg ont
troonde koningsdochter. Zij schrijft, blijkbaar
STANDBEELD UIT HET GRAF VAN TUT-ANCH-AMON
onmiddellijk na het overlijden van haar gemaal:
Mijn echtgenoot is dood en men heeft mij verteld
dat gij Volwassen zoons hebt. Zend mij een van
hen, dan zal ik hem tot mijn echtgenoot maken,
en hij zal koning zijn over Egypte". Als staal.van
den toon waarin Carters boek geschreven is, mag
ik het verder verloop van deze intrige in zijn
woorden aanhalen:
Het was een slimme zet van naar-kant, want er
was in, Egypte geen wettige erfgenaam van den
troon, en de onmiddellijke zending van een
Hittietischen prins, met een behoorlijke krijgsmacht om
hem te steunen, zou waarschijnlijk met succes zijn
bekroond; Snel handelen was echter vóór alles
noodig; maar hier rekende de koningin buiten den
koning der Hittieten. Haast maken lag buiten zijn
gezichtskring. Het zou niet goed zijn zich met zulk
een plan in te laten zonder rijp beraad, en hoe kon
hij weten of de brief geen valstrik was? Daarop
riep hij zijn raadslieden bijeen en de zaak werd
lang en breed besproken.' Er werd besloten om een
bode naar Egypte te zenden ten einde de waarheid
van het geval te onderzoeken. Waar is", schrijft
hij in zijn antwoord en ge ziet hem vóór u, hoe
hij zich in de handen wrijft over zijn slimheid.
de zoon van den overleden koning, en'wat is er
van hem geworden?" Nu had een bode veertien
dagen noodig om van het eene land naar het
andere te komen; en zoo kan men zich de gevoelens
van de arme koningin voorstellen, toen zij, na een
maand wachtens, in antwoord op haar verzoek
niet een prins, doch een onbeduidenden brief
kreeg, die de zaak op sleeptouw hield. In wanhoop
schrijft zij terug: Waarom zou ik u bedriegen?
Ik heb geen zoon, en mijn man is dood. Zend mij
een uwer zonen, dan zal ik hem koning maken".
De koning der Hittieten besluit nu aan haar verzoek
te voldoen en een zijner zonen te zenden, maar het
is waarschijnlijk te laat. Het gunstige oogenblik
was voorbij. Het document breekt hier af, en het
wordt aan onze verbeelding overgelaten, om de
geschiedenis verder aan te vullen."
Het grootste gedeelte van het boek is uitteraard
gewijd aan het voorbereidend onderzoek, de ont
dekking en blootlegging van het graf, en de be
schrijving van een deel der aan het licht gebrachte
voorwerpen. Een oordeel over de
waarde van dezen archaeologischen
arbeid en zijn uitkomsten kan nog
niet met de beschikbare gegevens
worden uitgesproken. Voor het eerst
is een koninklijke begraafplaats die
zeer weinig door vroegere
grafroovers heeft geleden in haar geheel
voor het late nageslacht toeganke
lijk gemaakt; dat onder den inhoud
daarvan veel schoons vooral ook
veel kostbaars aan de wereld
teruggeschonken is, staat buiten
twijfel voor ieder die de fraaie foto's
van dit werk met de verdiende aan
dacht beschouwt. De vraag of, wat
uit dit graf te voorschijn kwam, alle
vroegere vondsten zoozeer in be
langrijkheid overtreft, dat het de
ongehoorde belangstelling wettigt,
kunnen we gevoegelijk laten rus
ten", waarschuwt Prof. Obbink in
- zijn inleiding. Inderdaad moet de
wat al te vaak uitgedrukte verruk
king voor een deel aan de, volko
men begrijpelijke, ontdekkersvreug
de worden toegeschreven. De
geschiedenis heeft aan deze ontdek
king, die geen regel schrift van
beteekenis heeft opgeleverd, nog
weinig te danken. Dat het gevon
dene, zooals Carter verwacht, een
algeheele omwenteling zal brengen
in onze opvattingen van de Egypti
sche kunst, wordt voorloopig door
niets aannemelijk gemaakt. Bij de
opgravingen die, voor ruim twintig
jaren, op Creta een aanvang namen
en een geheel nieuwe beschaving
aan het licht gebracht hebben, val
len deze Egyptische, naar hun his
torische beteekenis gemeten, geheel
in het niet.
Men mag het wel uitspreken dat
de smakelooze reklame, die dit
wetenschappelijk bedrijf heeft be
geleid, in menig opzicht ongunstigen
invloed moet hebben uitgeoefend
ook op de geestesgesteldheid der
betrokken geleerden, aan wie
immers, natuurlijk buiten hun wil
of wensch, langzamerhand de ver
plichting werd opgelegd aan de
wereld van nieuwsgierigen
iets nooit geziens of gehoords te
schenken. De verslaggeving is ook
in dit boek wat al te vaak lyrisch
of dramatisch gestemd, en op een
ongelukkig oogenblik gaat de minder opgewonden
lezer zich herinneren, dat de geleerde auteur in
zijn voorbericht ook dank betuigd heeft aan een
romanschrijver", hoogleeraar in de Engelsche
letterkunde aan de Egyptische Universiteit, voor
dfens bereidwillige litteraire hulp". Het hoofd
stuk over den arbeid in het laboratorium geeft
een uitnemenden kijk op de werkzaamheden van
den tegenwoordigen wetenschappelijken opgraver;
maar ook hier kan alleen de gedachte aan een
nauwelijks beschaafd publiek de herhaalde en
nadrukkelijke, maar weinig smaakvolle verzeke
ringen hebben uitgelokt, dat zulke bezigheden
moeilijk zijn en geen tijd laten voor luieren !
De schrijver betuigt ook dank aan zijn Egypti
sche werklieden, en drukt als bewijs van hun ijyer
een kattebelletje van een hunner af; wie eenigszins
vertrouwd is met de briefjes van Egyptische arbei
ders die wij op papyrusvodjes uit de eeuwen om
streeks het begin van onze jaartelling te lezen
gekregen hebben, kan daar uit leeren hoe
deOostersclte hoffelijkheid dezelfde formules tot
op den hüidigen dag in stand gehouden heeft ook
in ongeletterde kringen.
Utrecht. H. BOLKESTEIN