De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 september pagina 19

27 september 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2467 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 DIERSTUDIE: GEKROONDE HARPYAREND Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen Op den Economischen Uitkijk Provinciale financiën. De zaak der provinciale financiën is van zoo algemeen, groot en blijvend belang, dat ik waarlijk nog niet te laat kom, wanneer ik thans eerst de aandacht vestig op het Juni 1924 gedagteekend geschrift der Centrale Commissie voor Bezuiniging ingesteld door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel te Haarlem." Reeds vroeger besprak ik hier de waarschuwende cijfers" uit de gemeente-, daarna uit de Staats-financiën, door deze Commissie openbaar gemaakt; zij heeft ze thans ontleend aan de ontvangsten en uitgaven der provinciën volgens de begroetingen voor 1914 en 1924. Ook hiermede heeft de Commissie uiterst nuttig werk verricht. De wijze, waarop de provincies worden beheerd en bestuurd, trekt ons aller op merkzaamheid in veel geringer mate dan die, welke Voor beheer en bestuur van de gemeenten en van het Rijk worden gevolgd: het terrein der bemoeiing is hier minder omvangrijk, de uitgaven leggen daardoor ook minder gewicht in de schaal en de provinciale belastingen tellen niet zoo heel zwaar mee bij den algemeenen belastingdruk. Toch mogen wij ook dit deel van onze openbare huishouding niet uit het oog verliezen en moet ook hier op zuinig beheer, op inperking van uitgaven worden aangedrongen. Naarmate die zaak der provinciale financiën ons minder bekend was, mogen wij te meer de Commissie dankbaar zijn, dat zij op zoo klare en overzichtelijke wijze ons hiervan op de hoogte brengt; immers dit is wel heel duidelijk: ook hier zal men het mes" erin moeten zetten en tot grondige hervorming moeten overgaan. Een enorme stijging van overheidsuitgaven" (aldus de Commissie) is ook op dit gebied in de laatste 10 jaren te constateeren en daarmede gaat een vaak zeer sterke stijging van het aan belas tingen geheven bedrag" gepaard; in verschillende gevallen vertoonen de provinciale uitgaven een ontstellende stijging"; voor alle provincies is de schuldenlast sterk toegenomen; de slotsom luidt dat de toestand der provinciale financiën zeer ernstig is geworden en sterke verlaging der uit gaven noodig is." Wie meenen mocht, dat hier op vrij bedenkelijke wijze de alarmklok wordt geluid, die kan niet beter doen dan deze waar schuwende cijfers" ter hand te nemen, ze rustig te overwegen en dan zichzelf de vraag voor te leggen, of hier inderdaad te veel was gezegd; ik ben overtuigd, dat bestudeering van deze gegevens wel iedereen van mogelijk optimisme zal genezen. Het is mijne bedoeling niet, vele cijfers uit dit belangwekkend verslag aan te halen, maar ik wil hieronder toch het staatje laten volgen, dat (als Bijl. I) het totaal aangeeft der door de provinciën te heffen belastingen en opcenten op de Rijksbe lastingen: Provinciën Zuid-Holland N.-Holland N.-Brabant Gelderland Limburg 1) Overijssel . Friesland . Groningen Utrecht. . Zeeland. . Drenthe . In totaal 1914 972.000 925.000 634.000 366.000 209.000 354.000 544.000 701.000 187.000 330.000 137.000 1924 3.149.000 2.981.000 1.636.000 791.000 644.100 1.255.000 1 .646.000 1 .520.000 544.000 1.068,000 466.000 Per 1000 inwoners 1914 in gul dens: 647,10 786,26 964, 546,06 564,55 877,40 1.477,89 2.060,47 619,33 1.389,44 741,31 1924 in gul dens: 1.788,83 2.190,75 2.100,39 1.031,96 1 .370,44 2.725,31 4.173,34 4.014,55 1.480,14 4.286.47 2.111,47 in "/o van 1914; 276 277 218 189 242 310 282 195 239 308 284 Bij de kennisneming van deze cijfers moet men in aanmerking nemen, wat de Commissie in haar verslag omtrent het door haar bewerkt materiaal opmerkt. Vooreerst heeft zij, ter wille van zuiverder vergelijkbaarheid, gewerkt met de oorspronkelijk ingediende ontwerp-begrootingen; ook overigens moet meer dan een door de Commissie gesteld voorbehoud worden in acht genomen; op de vol strekte waarde der cijfers is zoo erkent zij hier en daar wel wat af te dingen, maar practisch vergelijkingsmateriaal als grondslag voor verdere studie bieden haar staten toch wel degelijk. Nu moet ik eigenlijk op deze Bijl. I wel Bijl. II laten volgen. De zaak is nl. dat alle provincies (behalve Zeeland) aan hare begrooting voor 1924 DE HOLLANDSCHE MUSSOLINI MET HET DICTATORIALE AIR een veel hooger bedrag als batig saldo van vorige dienstjaren ten grondslag konden leggen dan in 1914 mogelijk was (in Noord-Holland b.v. was dit batig saldo in 1914 nog geen ton, in 1924 ? 6,319,000,?!). In de (voor den fiscus) te vette" jaren 1921 en 1922 werd over 't algemeen aan belastingen meer geïnd dan men had geraamd, omdat de inkomens over de boom"-jaren 1919 1920 toen den grondslag der geïnde belastingen vormden. Met die batige saldi hebben de onder scheidene provincies op verschillende wijzen ge handeld. Maar hoe dit zij, het is wel belangwekkend na te gaan het totaal bedrag aan belastingen, dat in 1924 zou geheven moeten worden, als er toen geen batig saldo beschikbaar was geweest. Met 1914 als punt van uitgang krijgt men dan dit beeld: Provinciën Zuid-Holland N. -Holland. N.-Brabant. Gelderland . Limburg 1) Overijssel. Friesland . Groningen . Utrecht. . . Zeeland. . . Drenthe . , In totaal in guldens: 1914 972.000 925.000 634.000 366.000 209.000 354.000 544.000 701.000 187.000 330.000 137.000 1924 3.339:000 4.170.000 2.218.000 1 .282.000 938.000 1.312.000 1 .646.000 1 .520.000 842.000 1 .068.000 571.000 Per 1000 inwoners 1914 in gulIdens : 647,10 786,26 964, 546,06 564,55 877,40 1.477,89 2.060,47 619,33 1 .389,44 741,31 1924 in gul dens: 1.896,75 3.064,54 2.847,59 1.672,53 <. 996,08 2.849,1 1 4.173,34 4.014,55 2.290,95 4.286,47 2.587,23 in»/. van 1914: 293 389 295 306 353 325 282 195 337 308 349 In dit staatje zijn, natuurlijk, de cijfers voor Zeeland gelijk aan die in den daaraan vooraf gaanden staat; de verschillen ten aanzien der overige pro vinciën zijn veelal aanmerkelijk; zoo ziet men voor Noord-Holland de 277 %, welk percentage de stijging van den belastingdruk gemiddeld per 1000 inwoners tusschen 1914 en 1924 aangeeft en dat dus reeds een zeer sterke stijging volgens den opzet van Bijl. I aangeeft, in Bijl. Il nog oploopen tot niet minder dan 389 ! Maar ik moet, kortheids halve, de verdere vergelijking van beide cijfergroepeeringen aan den lezer overlaten. Vraagt men, waaraan de zoo belangrijke ver meerdering van de kosten der provinciale huis houding in wel alle gewesten des lands hoofdzake lijk te wijten is, dan luidt het antwoord, dat de inrichting en exploitatie van provinciale bedrijven hierbij een factor is van veelal overwegend en altijd van groot gewicht. Hieromtrent bevat het verslag der Commssie veel opmerkelijks; zij spreekt van den noodlottigen invloed, dien provinciale bedrijven op de financiën van sommige provin ciën gehad hebben". Het in het leven roepen van provinciale electriciteitsbedrijven heeft van meer dan ne provincie de schuldenlast aanmerkelijk verzwaard". Noord-Holland heeft bovendien een eigen waterleidingsbedrijf ingericht; elders is men voornemens dit voorbeeld te volgen. Om duidelijk in het licht te stellen, welke bedra gen met de uitvoering van dergelijke voornemens zijn gemoeid, herinnert de Commissie aan het voor stel, door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in Maart '23 aan Provinciale Staten gedaan, om aan het Electricteitsbedrijf een bedrag van meer dan 6£ millioen gulden kwijt te schelden! In ruimen kring" aldus de Commissie is de indruk ontstaan, dat bij de exploitatie van bedrijven wel eens zeer wild en onoordeelkundig met de geldmiddelen der provincie is en wordt omge sprongen" tot schade ook van het prestige van G.S., welk college immers op het financieel beheer der gemeenten moet toezien. Ten einde de zaken van het provinciaal bedrijf te bevorderen, tracht de overheid hier en daar gedwongen winkel nering" op gemeenten toe te passen (Friesland; navolging wordt door Noord-Holland beproefd). Bijzonder leerzaam, maar nu juist niet zeer op wekkend, is de geschiedenis der electridteitsvoorziening van Zeeland; de tekorten van dit gewestelijk bedrijf worden voorloopig gedekt door leeningen. Mijn bestek gedoogt niet, hier stil te staan bij de vraag of het inderdaad goed zou zijn, gelijk de meerderheid der Commissie bepleit, ais de provin ciale overheid zich zoo spoedig mogelijk van dit terrein terugtrok en het aan particulier beheer overliet. Belangwekkend is echter die vraag in hooge mate; ook de daarnaast gestelde: of niet reeds veel werd gewonnen, als Gedeputeerden en Provinciale Staten zich veel minder mengden in de eigenlijke bedrijfsleiding. Maar dit punt is hier nu niet aan de orde; misschien is er later wel eens gelegenheid, daarop terug te komen. Mijn doel was alleen, de aandacht in brecden kring te vestigen op dit verslag en daardoor op het feit dat de toestand der provinciale financiën zeer ernstig is geworden". Mogen velen den ernst van dien toestand beseffen en met ernst naar middelen tot redres omzien. S M I S S A E R T 1) Voor Limburg zijn de cijfers o ver 1915 ge geven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl